Een aardappel is geen gedicht
De beste gedichten schrijft men aardappels schillend
J. Bernlef
overpeinzingen bij 17 jaar gedichten schrijven. Naar aanleiding van C. Buddingh's ‘Ars poetica’
Voor C. Buddingh' Amsterdam 1960/1977
Bergen aardappels heb ik geschild: zandaardappels, stukkokers, ontelbare hoeveelheden eigenheimers heel voorzichtig krieltjes van hun huid ontdaan ondertussen schreef ik gedichten
d.w.z. met mijn hoofd
goede gedichten, slechte gedichten
net zoals ik goede en slechte aardappels in handen kreeg.
Wat was het voordeel van het aardappelschillen tijdens het gedichten schrijven? Ik leerde de groenteboer beter kennen. En ik wist op het laatst alles over aardappels (de vrolijke, verjongde glans van pasgewassen, ontpitte aardappels, het luidruchtige gebonk als ze in een pan op het gas gaar stonden te koken, de zijïge kruimigheid wanneer je er met een vork in prikte of de glazige weerbarstigheid waarmee ze als een steen in twee helften uiteen vielen)
Ja, ik leerde veel over aardappels, zoveel zelfs dat ik alles over gedichten schrijven vergat.
Toen ik er op een dag, al aardappels schillend, toch weer aan dacht, kon ik alleen maar aan het woord aardappel denken.
Het klonk mij zo vreemd in de oren dat ik de Van Dale erbij haalde. De Van Dale was zo groot dat er geen plaats meer was voor de aardappels. Die zette ik dus weg. Gelukkig stond het woord erin. Vervolgens legde ik het aardappelmesje weg en pakte een pan.
Aardappel, schreef ik, voor het eerst zonder aan een aardappel te denken.
Daaronder schreef ik over:
aardappels rooien (ik rooi het wel, ook zonder aardappels) hij praat of hij een hete aardappel in zijn keel heeft (ik probeerde het, maar verder dan een paar krachtige uitroepen van pijn kwam ik niet)
er uitzien als een afgegoten aardappel (er ontdaan, zweterig uitzien)
(ik vond niet dat een afgegoten aardappel er ‘ontdaan’, laat staan ‘zweterig’ uitziet. Goede, kruimige, net afgegoten aardappels zachtjes rondschudden in een schaal; een gezellig, bijna niet hoorbaar gebots)
je bent maar een aardappel (vroeger had ik inderdaad op het punt gestaan om te denken dat ik een aardappel was, tot de Van Dale mij te hulp was gekomen en mij een regel verder verzekerde):
een mens is geen aardappel
Precies, zoals een aardappel geen gedicht is. Maar wat was een gedicht dan wel? Ook dat zocht ik op. Een gedicht was volgens de Van Dale: een in dicht-of versmaat, ofwel in dichterlijke stijl opgesteld stuk, dichtstuk, vers.
Van dicht- en versmaten wist ik het een en ander en wat ik niet wist kon ik altijd nog opzoeken in C. Buddingh': ‘Lexikon der poëzie’
Een gedicht maken, vervaardigen, voordragen, aan iem. opdragen ging Van Dale geruststellend verder. Ik was de aardappels al bijna vergeten toen ik een paar regels verderop las: die bonbons zijn compleet een gedicht.
Eindelijk dacht ik de zaken op een rijtje te hebben: Daar de aardappels, hier het papier en naast mij de woorden in de Van Dale. En nu dit weer!
Als een mens geen aardappel was, zoals Van Dale beweerde, hoe kon een gedicht een bonbon (of een aardappel) zijn?
Ik sloeg de Van Dale dicht, pakte een nieuw stuk papier en schreef:
EEN GEDICHT IS ALLEEN MAAR EEN GEDICHT EEN GEDICHT BESTAAT UIT WOORDEN
(en pas veel later begreep ik):
DE BESTE GEDICHTEN SCHRIJFT MEN AL WOORDEN SCHILLEND.