De dichter J.C. Bloem en zijn
Jeugdboeken
In 1951 heeft J.C. Bloem het volgende geschreven over de ervaringen met boeken toen hij een kind was.
Wanneer men op oudere leeftijd terugziet op wat men in de loop der jaren gelezen heeft, gaan de gedachten als regel nooit verder dan die jaren, waarin voor het eerst het wonder van de poëzie of in elk geval dat van de letterkunde in het algemeen aan de daarvoor ontvankelijke knaap werd geopenbaard. Dat is begrijpelijk, maar eigenlijk zeer onbillijk. Want wanneer men zich afvraagt van welke boeken men het meest heeft genoten, geloof ik dat iedereen zal zeggen: van mijn kinderboeken. Dit volkomen verrukte, aan heel het daagse leven onthevene lezen dat men doet als kind - het keert nooit meer terug, evenmin als de diepe slaap der jeugd, die andere vorm van aarde-ontruktheid. Het is daarom niet meer dan een ‘daad van eenvoudige rechtvaardigheid’ om met Kloos te spreken, als men zijn gedachten eens terug laat gaan naar zijn kinderen jongens-(of, natuurlijk, meisjes-) boeken die om de een of andere reden zoveel indruk hebben gemaakt, dat men ze zich na al die jaren nog herinnert.
Waarom men zich die herinnert, zal - althans gedeeltelijk - wel een mysterie blijven. Het is namelijk niet zo, dat de herinnering het langst bijblijft naarmate het boek de meeste indruk gemaakt heeft. Natuurlijk zal dit wel vaak het geval zijn, maar niet altijd. Als ik mijd eigen memorie raadpleeg, dan - maar neen, hier past allereerst een klein terzijde. Wat is eigenlijk: zich herinneren? Wil dit zeggen dat iets wat vroeger heeft plaats gehad tot het huidige ogenblik onvergeten is gebleven - dit toch is herinnering in de meest zuivere zin des woords - of is het eigenlijk meer dit, dat men zich herinnert, dat men zich iets herinnerd heeft, meer dus een herinnering in de tweede graad? Ik geloof dat dit veelal het geval zal zijn; maar toch ook dat mijn oudste herinnering aan een boek er wel degelijk een van de eerste graad is.
Ik zal toen, naar ik meen, een jaar of drie zijn geweest en het boekje was, naar ik veel later heb gemerkt, een Nederlandse bewerking van het bekende Engelse kinderversje ‘Who killed cock Robin’ Ik weet nog dat ik het eindeloos ontroerend vond en herinner mij nog enkele regels ervan, ongeveer:
Wie schoot Roodborstje dood?
Ik schoot een pijl hem uit mijn boog
Hij weigerde mij een kus.
Het eindigde met een begrafenis, die ook diepe indruk op mij heeft gemaakt, maar waarvan ik mij vaag iets herinner.
Het volgende kinderboek dat ik mij herinner - duidelijker, want ik zal toen een paar jaar ouder geweest zijn - was, uit literair oogpunt bezien, een heel wat bedenkelijker product. Dat was namelijk uit het Duits ‘vertaald’ in, wat ik toen natuurlijk nog niet wist dat germanismen waren en ik koester de geheime vrees, dat het juist deze wantaal was, die zo'n diepe indruk in mijn memorie heeft gemaakt. Een paar poëmata eruit wil ik u niet onthouden.
Dit bijvoorbeeld:
Tot ganzenhoeden is hij gewillig,
Maar voor het overige vrij onverschillig.
Het heeft natuurlijk geen zin, alles wat bij het herdenken opdoemt te memoreren. Maar een paar boeken moet ik toch noemen, omdat zij appelleren aan een van de diepste instincten van de jeugd: de lust tot griezelen. Ik geloof dat moderne paedagogen dit verderfelijk achten, en zij zullen wel gelijk hebben ook, maar ik zou de uren daaraan gewijd, niet graag hebben gemist, hoe doodsbenauwd ik toen ook in het donker wakker lag.
Zo herinner ik mij een boek van Elberts, waarvan ik de titel niet precies meer weet, maar waarin een verhaal stond, dat vrij bekend moet zijn geweest, want ik heb het later ook elders aangetroffen: van een reiziger die op een afgelegen plaatsje heel laat aankomt en in de enige herberg aanvankelijk geen kamer kan krijgen, omdat alles bezet is. Eindelijk wordt hij toch ergens ondergebracht. Hij ruikt 's nachts iets vreemds, gaat onderzoeken wat het kan zijn en vindt een lijk onder zijn bed.
Een ander boek op dat gebied, dat ik mij herinner, was blijkbaar een geschiedkundig werk; het is mij vooral bijgebleven om de platen. Eén ervan was ‘De Maraan’; ik wist niet wat dat woord betekende en dat was juist zo bekorend voor een kind. Maar de plaat, die ik mij het best herinner, is die van de onthoofde graven van Egmont en Hoorne op hun doodsbed.
Zo zou ik nog veel kunnen schrijven, maar ik wil, alvorens deze souvenirs te beëindigen, nog melding maken van drie reeksen boeken die ik steeds met de grootste genegenheid herdenk. Het zijn de boeken van Jules Verne; die uit de Bibliothèque Rose; en de boeken van Gustave Aimard. Ik moet de boeken van Jules Verne - tot mijn onuitsprekelijke voldoening heb ik gezien, dat zij weer in precies dezelfde oude bandjes zijn herdrukt - al op vrij jeugdige leeftijd zijn begonnen te lezen, want ik heb ze bijna alle in Hollandse vertaling gelezen; en toen ik een jaar of tien was, kende ik al Frans. Maar ik moet over deze auteur eens afzonderlijk schrijven, anders zou dit artikel te lang worden.
De grootmeesteres van de Bibliothèque Rose was de comtesse de Ségur, née Rostopchine.Ga naar eind1). Vooral deze laatste, mysterieuze naam was fascinerend. ‘François le Bossu’, ‘Les Malheurs de Sophie’, ‘Les Cabanes’, ik heb ze gelezen en herlezen, want dit is een van de voordelen van de jeugd: men kan nog herlezen. Ook deze boekenreeks wordt, meen ik, nog steeds - o glorie van het conserva-