Freud rookte tijdens de analyses een sigaar om niet in te dommelen, d.w.z. om op het moment dat de sigaar uit zijn mond viel wakker te kunnen schrikken. Maar het meisje, want daar hadden we het over, legt de brieven van de geleerden uit Zwitserland en Hongarije, misschien alreeds al die van christenen uit Holland bovendien, op de keukentafel, stookt het fornuis op en tapt een ketel water. Soms zit er tussen de post een brief uit Zagreb. Vervolgens gaat zij brood kopen, vijftig passen de Berggasse op. Ze is net op tijd terug om het water kokend aan te treffen. Ze schenkt het over een grote koffiepot en laat de boel doorkoken. Nu is ook het moment aangebroken om de barbier binnen te laten. Dat brengt haar in de buurt van de eetkamer, waar ze de ontbijttafel dekt. Er bewegen al een paar nevengestalten door de gangen. Meerdere deuren der ziel gaan open. Men heeft het meisje nooit verzocht tussen 7.30 en 8 uur een paar ramen tegen elkaar open te zetten. Om 8.15 uur wordt met de koffie de post en een exemplaar van de Neue Freie Presse de ontbijtkamer binnengedragen. Onbegrijpelijk dat Freud die krant las, want die krant besprak zijn boeken nooit. Hij las hem dan ook niet. Ik wil uitsluitend dat er een krant, misschien was het wel een avondblad, de gang door wordt gedragen. Op een goeie dag...’
‘Wat was dat voor een brief uit Zagreb?’ vroeg Spencers vrouw.
‘Ik moet er niet aan denken dat het meisje al die post van geleerden onder de waterketel in het fornuis zou hebben gestoken. Dergelijke wraakakties kwamen voor in de analyses van zijn patiënten. Maar hij had zijn dienstbode niet in analyse. Zei ik uit Zagreb? Dat moet een vergissing zijn. Ze kwamen uit het vervloekte Belgrado, waar tijdelijk een van Freud's geniale volgelingen verbleef, een vaderzoeker en vadermoordenaar. Twee keer raakte hij, Berggasse 19 dus, met die jongeman in een driehoeksverhouding verwikkeld: de eerste keer ongewild, tot zijn verrassing; de tweede keer doelbewust, trefzeker, na simpele manipulatie. Stel je dat in je verbeelding aldus voor: Hij schuift de geniale jongeman, die pertinent bij hem in analyse wil, maar die hij als een bedreiging beschouwt, een mogelijke dief van ideeën die hij zelf nog moet uitvinden, een klever, een lastpak die genoeg vrouwengeschiedenissen aan zijn kop heeft om ook zonder de hulp van Freud een literair werk van waarde te kunnen schrijven - hij schuift die man af naar een analytica, die zelf nog bij hem in analyse is. Zo houdt men kontakt. Maar de laatste patiënt in die keten schiet zich een paar maanden later voor zijn kop, ervoor zorgend dat, mocht het schot half mislukken, hij tijdens de val gewurgd wordt door een strop. Het werkt.’
‘Dat komt mij voor een gemeen verhaal te zijn’, zei Spencers vrouw.
‘Het meisje dat daar in de vroegte door de rookwalm dwaalt herinnert me aan Dora, uit het jaar 1900. Ze was achttien en kreeg van Freud in een analyse van drie maanden de verpletterende waarheid te horen: dat ze verliefd was op haar vader, op de minnares van haar vader, en op de echtgenoot van de minnares van de vader. En: dat ze door alle drie gebruikt werd voor hun eigen seksuele belangen. Freud had er problemen mee of hij dat web van jaloezieën, verlangens en vernederingen wel kon publiceren. Hij had er geen problemen mee het meisje zelf de waarheid onder ogen te brengen. Ze brak de analyse af, en Freud noemde dat een wraakoefening tegenover hem persoonlijk. Misschien een genezende wraakoefening. Tien of twintig jaar later staat ze in de literatuur vermeld als ‘een uiterst onaangename hysterica’
‘Jij hebt eens een meisje van negentien dat ziek was de waarheid verteld: dat zij zelf en niemand anders haar ergste vijand was.’
‘Toen was ze al eenentwintig’, zei Spencer. Hij draaide zich op zijn zij, afgewend van zijn vrouw, en stak een hand uit naar het knoppenpaneel van de radio. Hij zocht de zenderschaal af, maar vergat de geluidsknop open te draaien. Hij zei: ‘Ik zie een illiterate huisbediende, met een tic in de linkerschouder, of een uit Czernowitz geboortige koetsier, kost en inwoning genietend aan de Berggasse 19, die vanuit een nis, verscholen onder rookgordijnen, op de loer ligt naar Freud's intelligente, rijke, en jonge patiëntes. Een kromme grijns op het gezicht. Ik zie mezelf.’
Spencer staakte het zoeken van een muziekzender, keerde zijn gezicht naar zijn vrouw, die hem beschaduwd door het in haar rug vallende balkonlicht aankeek. Hij zei: ‘Een vervelende komplikatie is dat die rookwalmscène nooit in 1900 kan hebben plaatsgevonden. Want, pas in 1908, wanneer zijn zuster Rosa haar helft van het appartement ontruimt, betrekt Freud de hele eerste verdieping van Berggasse 19. Daarvóór bevond zijn werk- en studeerkamer zich op de entresol.’
‘Zo zie je maar: zelfs je fantasieën kun je niet rond krijgen; je weet niet hoe de radio werkt; je hebt een fles Wyborowa meegebracht en je kent niemand aan wie je zou kunnen vertellen waarom je die in Café Odéon in Zürich hebt gekocht.’
‘Juist’, antwoordde Spencer. Hij kwam overeind, wreef zich geducht over het gezicht en stapte het balkon op. Hij zag hoe bedienden in het park van het hotel, schuddend met vertikaal in de aarde geplaatste tien meter lange buigzame stokken, het stof en de ongerechtigheden verwijderden uit het gebladerte van reusachtige rododendron- en tulpenbomen.
(Het verhaal ‘De ligatuur’ is een fragment uit De paardendief, door de schrijver afgestaan ter publikatie in het aan Harry Mulisch gewijde nummer van BZZLLETIN)