Sex als satire
Clara Eggink
De satire is zo oud als Aristophanes, laten we maar zeggen. Nog wel ouder, maar deze naam is tenminste een vast punt. Nu ik die naam toch noem - het verwondert me dat die oude Griek, die zo uitstekend zou passen in deze tijd - Lysistrata, De Vogels - niet voor den dag wordt gehaald.
De satire is een wonderlijk en moeilijk te definieren element in de letterkunde. Het is het uitdrukken van gevoelens van vermaak om, zowel als van afkeer van het belachelijke, het slechte, het onbehoorlijke, het oneerlijke. In de satire behoort het element humor duidelijk te herkennen te zijn. Zonder humor zou de satire niet anders dan een smaadrede zijn en zonder zijn literaire vorm niet anders dan schimpen.
De satire heeft in het Nederlandse taalgebied geen vruchtbare bodem gevonden. De beide internationaal bekende meesterwerken op dit terrein die bewaard zijn gebleven zijn Reynaart de Vos en Tijl Uilenspiegel. Een bloei van de satire hebben we in Nederland nooit gehad. Soms kan je duidelijke satirische elementen aantreffen bij Constantijn Huygens, bij Vondel, bij Betje Wolff, Langendijk, Justus van Effen, De Genestet, Beets, De Schoolmeester, Frederik van Eeden, Top Naeff, Cornells Veth, Greshoff - Henriette van Eyck en zowaar ook bij Slauerhoff in zijn proza, maar met dit rijtje lijkt het me door de eeuwen heen wel bekeken. Natuurlijk sla ik een grootmeester over, maar dat gaat altijd zo. Ik houd het helemaal niet voor onmogelijk dat de satire wel degelijk en uitvoerig aanwezig is in de Nederlandse Letterkunde, maar dat daar niet op gelet is. De Nederlandse literaire geschiedschrijvers zijn altijd in de eerste plaats op zoek geweest naar de ernst, naar het zwaarwichtige en het religieuse, zodat de mogelijkheid niet uitgesloten is dat deze over het hoofd gezien is.
Om nu te komen bij de auteur Guus Vleugel, wiens boek mij dit vertoogje heeft ingegeven -Guus Vleugel is heus geen Aristophanes noch ook een Slauerhoff. Wat hij op een afstand gemeen heeft met dergelijke schrijvers is, dat zijn eersteling een roman is, die de satire heel nabij komt en bij gedeelten zelfs die vorm aanneemt.
‘Heel Nederland kent Guus Vleugel’ wappert de uitgever als een vaandel op de achterzijde van de uitgave. Nu zit het bij mij wel even anders. Inderdaad ken ik die naam in verband met het cabaret en met het ontvangen van de Van der Hoogtprijs. Evenwel, dat betekent nog helemaal niet dat een goede, een allerbeste tekstschrijver nu per se ook een romanschrijver zou zijn. Dat hij dat wel blijkt te zijn is gewoon een bof, zowel voor hem als voor ons. Want daaraan danken we het dat dat element, zo uiterst spaarzaam aanwezig, ineens en vreugdig de kop op steekt.
Ik weet niet hoe het anderen zal vergaan, maar ik ben bij de eerste pagina al direct rechtop gaan zitten. Het beeld dat Vleugel met ieder woord oproept van de handelsman Herman-Jaap -die dubbelnaam alleen al - deed het woord satire door mijn brein huppelen.
‘Herman-Jaap was in Nietzsche aan het lezen, nu al voor de tweede zondag in successie.
Dit vond plaats in een interieur, dat de toch wel dikwijls fel-sombere filosoof zich waarschijnlijk in zijn diepste depressies nauwelijks had kunnen dromen. Niet dat het speciaal lelijk was. Het bevatte onder meer de grote stoel van Le Corbusier, een aantal Monza-zitelementen van Pol, en de zogenaamde Bauhaus-lamp van Wagenfeld/Jucker; kortom, de adviezen van een zeker niet talentloze ontwerper waren op doeltreffende wijze gecombineerd met de statusdrang, normaal bij een geslaagd zakenman, wat Herman-Jaap tenslotte ook was.’
Asjeblieft, zonder één onvriendelijk woord de hele man en zijn omgeving vies neergezet. Het zit hem nog niet eens in die opsomming van Nietzsche in verband met die meubilering. Het zit hem vooral in de toon, de woordkeus. Hoon en vertedering samen. Dat roept de humor op.
Als je de intrige, de plot, van Het Schuldgevoel gaat bekijken dat blijkt die op de keper beschouwd, niet veel te verschillen van de intrige die je gewoonlijk aantreft in dat soort boeken dat nog net even tegen de letterkunde aanleunt maar dat in wezen en ontdaan van zijn pretenties, toch niet veel meer is dan lectuur, om geen naarder woord te gebruiken. Een hedendaagse voorbeeld van laatstgenoemd soort vind ik b.v. de roman Knopen Tellen van Dolf de Vries. Dit laatste heb ik in mijn hoofd gekregen omdat ik werkelijk een ogenblik het gevoel kreeg dat Guus Vleugel bezig is geweest die knopentellerij met schuldgevoelens en al, te kiezen als basis voor zijn satire. De overeenkomst van milieu is er tegelijk met de overeenkomst van probleem: ontrouw in het huwelijk. Nu zal ik stellig niet beweren dat ontrouw in het huwelijk geen tragiek zou kunnen oproepen als een van de beide partijen - of mogelijk beide - die niet verwerken kunnen. Het moet dus mogelijk zijn over dit onderwerp een werkelijk tragisch verhaal te schrijven. Dit zal evenwel niet lukken met een hoeveelheid burgermansgeleuter en vals sentiment.
De satiricus komt aan het woord als hij beu is van het beeld van de tijd waar hij zelf mee te maken heeft. Beu van al die huizen waarin staat wat de status voorschrijft, beu van de muziek die moet, beu van het gepraat over niet verwerkte mode-filosofen, beu van het gebruiken van cliché's overgenomen uit populair-wetenschappelijke verhandelingen over psychiatrie, beu van de voorgeschreven sexuele vrijheid waar niet iedereen behoefte aan heeft - Herman-Jaap -, en die aan de andere kant zijn vrouw Silena, brengt tot onverwachte experimenten waar ze tevoren nooit over gedacht heeft, maar die blijken koren