H.G. Schenk, De geest van de romantiek (Ambo). Daarin staat, op blz. 67, de volgende passage, die me Biesheuvel op het lijf geschreven lijkt en die ik daarom citeer:
‘De door veel Romantici zo sterk gevoelde angst voor de leegte moest wel allerlei psychische reacties bij hen te weeg brengen..... Sommigen werden gedreven tot verzet tegen hun Schepper die zij een wrede onverschilligheid verweten voor hun eigen lijden en dat van hun medemensen. Maar toch konden zij niet anders doen dan voortgaan met zoeken naar iets, wat dan ook, dat de grote geestelijke leegte kon vullen en dat kon voldoen aan hun hunkering naar een metafysische basis, zooder welke hun leven - naar zij zich waren gaan realiseren - van elke, betekenis was verstoken. Met gebeurde meer dan eens dat dit eindeloze zoeken...op mislukking en uitputting uitliop, die op hun beurt leidden tot ongeneeslijke Weltschmerz en een opstandige onverzoenlijkheid jegens God.’
Mooi gezegd.
6. Volgens mij vergist Biesheuvel zich als hij het onderstaande aan W.F. Hermans toeschrijft (blz. 130): ‘Doe niet zo zuur, het slaat vier uur, het is buiten guur, we zitten lekker voor het vuur, vlak voor de warme muur.’ Het is een variant - van Biesheuvel zelf? - op Droogstoppels onsterfelijke tirade op de poëzie, aan het begin van de Max Havelaar: ‘Ik heb niets tegen verzen op zichzelf. Wil men de woorden in 't gelid zetten, goed! Maar zeg niets dat niet waar is. De lucht is guur en 't is vier uur. Dit laat ik gelden als het werkelijk guur en vier uur is. Maar als 't kwartier voor drieën is, kan ik, die mijn woorden niet in 't gelid zet zeggen: de lucht is guur, en 't is kwartier voor drieën.
De verzenmaker is door de guurheid van den eersten regel aan een vol uur gebonden...’
Over Multatuli gesproken: die opsomming van zulke heterogene zaken als ‘de vermoedelijke liefde van Homerus voor katten’ en ‘kunstvezelkleding en plastische chirurgie’ op blz. 97 en 98 - dat lijkt het pak van Sjaalman wel.
7. De sleutel tot het ontroerende verhaal Tgawel is m.i. de zin op blz. 47: ‘Ach vadertje, net als voor mij is het leven te ongelofelijk en absurd op jou overgekomen. Jij kon je niet voorstellen dat je leven echt was. Daarom kon je slechts met drie woordjes spreken... Je durfde de werkelijkheid niet onder ogen te komen!’ Vader en zoon lijden aan hetzelfde: ze begrijpen het absurde universum niet. Al uit dat onbegrip zich bij de éen anders dan bij de ander, ze zijn in feite toch lotgenoten. Vandaar de woede van de zoon wanneer hij de mensonwaardige aftakeling van zijn vader meemaakt.
8. Eva, als Troosteres des Bedroefden, is in Het nut wat op de achtergrond geraakt. Ze wordt genoemd in Tgawel en Onrust, maar speelt slechts in éen verhaal de rol van Haar, die rust geeft aan wie belast en beladen is (of: vernederd en vertrapt.) Ook deze Dostoievskiaanse woordgroep komt heel wat keren in Biesheuvels werk voor. Dat is aan het slot van Wang Tsjoeng, als het vel van Biesheuvels bil klem zit in de ‘zeer gemeen stekende scheur in het harde bril-materiaal’
9. Paradijs. In het eerste van de twee (?) interviews die Biesheuvel heeft toegestaan (het tweede is van Poll, NRC-Hbl. van 28 nov. jl), dat met Ada van Benthen Jutting in Het Parool, ook opgenomen in Bulkboek 11, zegt hij: ‘...als je nou op het strand van Schiermonnikoog een stalen karkas neerzet van een kubieke kilometer. Daar kan de hele hoeveelheid mensen op de wereld in. Die zet je daar rustig neer. Dat ding wankelt. Na een paar jaar verdwijnt het onder water. De mensen erin zijn allen dood. Een enkele meeuw die er wat van pikt, die hele rotzooi is verzopen. Niemand ouwehoert erover en nouja, zeg maar dat je dan tachtig, honderd jaar later, weer eens een klein beetje dragelijke natuur hebt. Ja, maar dan is er toch helemaal niemand, roept iemand uit de zaal, om er ooit nog van te genieten? Dan zeg ik: mensen niet, maar is dat belangrijk?’ ‘Dat klinkt misschien heel erg defaitistisch, maar het is voor mij de enige oplossing.’
In De dierenwinkel vinden we eenzelfde rigoureuze oplossing. Ook hier verdwijnen de mensen: dhr. Waterman, alias God, dirigeert ze aan het eind der tijden naar boven of naar beneden en verdwijnt tenslotte zelf ook, samen met zijn zoon. Hoe ziet de wereld er dan, van God en mens verlaten, uit? ‘De wereld met alleen maar bomen, vissen, dieren, planten, zee, regen, grond en lucht (is) weer éen groot Paradijs.’ De Schepping heeft dus éen dag te lang geduurd.
FOTO PRTER CAMPING
- Een andere paradijselijke situatie vinden we aan het eind van Het examen. Na een nogal mislukt examen bij prof. Drion schrijft Biesheuvel de hooggeleerde een kaart, maar verzendt die niet. Op de voorkant van die kaart staan twee heel vriendelijke mannetjes bij een roodgloeiend