‘nicht zu Ende gediehen ist’. Ik hoor Goethe in die opmerking. Minder cultuur-beīnvloede onderzoekers pleiten echter voor de veronderstelling dat het hier juist om een ‘noodzakelijk’ fragment gaat, en dat lijkt me, gezien Lenz' destructieve, niet-organieke denkwijze, juister. De constatering ‘So lebte er hin....’ impliceert Lenz' geestelijke uitputting - had Büchner ook Lenz' lichamelijke uitputting moeten beschrijven, die zijn dood tenslotte voltoooide?
Eenzelfde probleem doet zich voor bij de Lenz uit onze jaren. De Duitse publicist en schrijver Peter Schneider publiceerde in 1973 bij de kleine socialistische Rotbuch Verlag zíj́n Lenz. Schneider heeft in de jaren zestig een actieve rol gespeeld in de Berlijnse studentenbeweging, hij was actief in bedrijven en fabrieken, en publiceerde verslagen daarover in Enzensbergers Kursbuch (bijvoorbeeld zijn reportage over Die Frauen bei Bosch). Deze ervaringen, en de intellectuele (cq. politiek) crisis die daarop in de studentenbeweging is gevolgd, vinden in Lenz een literaire verwerkelijking. Dit is in de literatuur niets nieuws of bijzonders. Goethe was er ook sterk in. Bijzonder wordt deze nieuwe Lenz echter wel, voor wie zich de vraag stelt, waarom Schneider bij Büchner te leen is gegaan en hoe hij dat heeft gedaan.
Schneiders Lenz begint met het ontwaken van de hoofdpersoon na een van zijn ‘gebruikelijke’ dromen roet ‘de hele wanstaltige Fellini-troep’: ‘Een man met een glinsterend pak aan drukte hem een kus op de mond. Lenz werd woedend. Hij sprong uit bed.’ En dan: ‘Al sinds enige tijd kon hij het wijze gezicht van Marx boven zijn bed niet meer uitstaan. Hij had het al een keer op zijn kop gehangen. Om het verstand er af te laten druipen, had hij tegen een vriend gezegd. Hij keek Marx in de ogen: ‘Wat waren jouw dromen, oude betweter, 's nachts bedoel ik? Was je eigenlijk gelukkig?’
‘Ik verlang in alles- leven, mogelijkheid van bestaan, en dan is 't goed’, zegt Büchners Lenz ergens. Ook Schneiders Lenz (ditmaal tegen een vriend, die echter voor de gehele groep staat, waartoe Lenz behoorde): ‘Vertel me eindelijk eens wat jou bevalt, waarvan je houdt. Ik bedoel niet een idee, een voorstelling over de toekomst, maar iets wat je hebt, wat dat dan ook is’.
Het feit dat Lenz, de marxistische student, de politieke activist, die in bedrijfsgroepen werkt en over radicale dialectiek praat, dat deze Lenz zijn vriendin kwijtraakt zonder dat de theorie die de samenleving moet veranderen hem kan helpen bij de gevoelsbeleving, doet hem die theorie als niets meer dan de bekleding van een abstract idee herkennen; een idee waarmee wel te werken, maar niet te leven valt. Om met Lenz te spreken (die daarmee zijn zojuist begonnen tirade voortzet): ‘Kun jij tegen je vrouw zeggen dat ze mooi is als je je haar mooi vindt? Kun je dat als je dat vindt ook voelen? Verandert je gezicht terwijl je de woorden voor je gevoelens zoekt? (.....) Kun je tegen haar zeggen dat je haar reuk niet meer kunt uitstaan zonder daarvoor het kapitalisme de schuld te geven? Ik weet dat jullie het niet kunnen. Jullie kunnen alleen maar algemeen, in begrippen zeggen wat jullie haten of waarvan jullie houden, jullie zijn bang dat jullie iets bevalt, omdat jullie bang zijn dat jullie niet meer kunnen strijden. Jullie kunnen niet meer strijden.’
Het is duidelijk niet alleen de activistische effectiviteit die hier ter discussie wordt gesteld. Veeleerder wordt hier, naar mijn gevoel, de gevoelsarmoede in het denken en handelen becritiseerd. Mag het dan hier het marxistische studentendom zijn, in recente publicaties van Peter Handke, Ulrich Plenzdorf, E.Y. Meyer is dezelfde problematiek in andere milieu's gesitueerd; Schneider staat zeker niet alleen.
Lenz ziet het niet meer zitten, Lenz vertrekt. Naar Italië, waar hij - en het mag worden vergeleken met de preek van Büchners Lenz- weer actief wordt: het zuidelijke temperament staat een samengaan van gevoel en verstand in veel sterkere mate toe dan de meer noordelijke heersende nuchterheid. Wat Lenz herwint in een natuurlijke hoewel verdrongen zinnelijkheid; wan neer een Berlijnse vriend hem in Rome opzoekt, omarmt Lenz hem in de auto en kust hem.
Lenz keert terug naar Berlijn, en hoewel daar alles bij het oude is gebleven (‘de bedrijfsgroep zat nog steeds dezelfde tektst te interpreteren, hoorde Lenz’) of zelfs afbrokkelt (een student bereidt zich nog slechts op zijn examen voor, een ander heeft de woongemeenschap opgegeven voor een eigen woning) blijft Lenz.
Deze slotpassage is, zoals bij Büchner, van essentieel belang. ‘Wat Lenz nu wilde gaan doen.’ ‘Blijven’, antwoordde Lenz.’
Blijven.- So lebte er hin.... - Blijven.- wat heeft Schneider voor gehad? Wie zich in metafysische lyriek wil verliezen, kan concluderen dat Lenz op die Moskouse nacht van 23 op 24 mei 1781 niet is gestorven, dat Lenz voortleeft, in al diegenen die zich geestelijk eerder bankroet laten verklaren dan zich door hun maatschappij laten paaien; en zo leven ze verder- maar wat koop je voor zo'n conclusie?: niks toch zeker, of toch wel?
Wel is er nog een andere analogie met Büchner aan te voeren. En ik denk dat Schneider die eerder voor ogen heeft gehad dan welke andere. (Hij moet er over hebben nagedacht. Waarom anders voor een deels autobiografisch verhaal bij Büchner te leen gaan?) Wat, zo kun je je afvragen, is de sociale effectiviteit geweest van Schneiders genoemde bijdrage aan Kursbuch? Zijn die vrouwen er ook maar één DM, laat staan de opheffing van het stukloon, mee opgeschoten? En vervolgens: heeft Büchner met zijn literaire werk, op de lange duur en in het licht van de sociale verandering, niet meer bereikt dan met zijn bijdragen aan de Hessischen Landboten?....
Om een lang verhaal kort te maken: het was Gerrit Bussink die Schneiders Lenz nu in het Nederlands vertaalde, en het verhaal een, binnen het noodzakelijke korte bestek toch verhelderend nawoord gaf.
In dat nawoord laat Bussink zijn teleurstelling blijken over de vragen die Schneider met zijn afgebroken slot achterlaat. Omdat we, zo zegt hij, wel Lenz' uitgangspunten en zijn leerproces te zien krijgen, maar niet de manier, waarop hij, terug in Berlijn, zijn nieuw verworven hoop probeert om te zetten in effectief politiek handelen binnen een georganiseerde beweging.
En dan is het alweer net alsof ik Goethe hoor.