Dolf Verroen bij Paul Biegel
Op een boekenbal zag hij er uit als een gespannen Arabier, een gekweld soort magiër, een oosterse verhaalt jesverkoper, die verdwaald zou kunnen zijn. Maar thuis lijkt hij op een acteur, niet zo'n gewone acteur van de planken, maar een echte, vol warmte, levendigheid en levenslust, gedreven en onbevangen, een beetje satanisch ook, iemand voor wie dit acteren een complex middel is om zichzelf te bereiken. Misschien is dit helemaal niet waar, hoor, maar zo onderging ik het. Ik had het gevoel dat Paul Biegel door de magie van het woord heen acteert naar dat punt waar hij, denk ik, zichzelf pas wezenlijk kan vorm geven. Daarom denk ik ook dat hij op zijn boeken en verhalen, hoe natuurlijk en gemakkelijk ze ook geschreven lijken, erg lang en moeizaam zit te zwoegen.
PB: ‘Ja, werkelijk ontzettend hard. Ik werk langzaam en heel precies en met overlezen vind ik het telkens weer, zelfs in de drukproeven, nog niet helemaal goed. Ik voel ook in zekere zin wel een druk van die prijzen, al ben ik er natuurlijk heel blij mee, maar je moet er in je gevoel toch aan blijven beantwoorden en dan krijg je een soort geknspenheid die natuurlijk helemaal verkeerd is’.
DV: ‘heb je nu, op dit moment, een zeker doel bereikt, niet maatschappelijk, maar in je werk? Is hetgeen je tot nu toe hebt geschreven zo ongeveer wat je wilde of wou je verder?’
PB: ‘Ik wil heel zeker verder, ik weet alleen niet wat verder is .... ik heb het gevoel dat ik met “De tuinen van Dorr” voor mezelf in een bepaalde sector een hoogtepunt heb bereikt, maar ik wil nog wel duizend dingen, maar dan altijd weer anders en met anders bedoel ik dan: nog pregnanter en dieper, nog dichter bij de bron eigenlijk, nog zuiverder van stijl, met nog minder eigen inmenging zou ik haast zeggen.’
D.V.: ‘Bedoel je met bron jezelf, je eigen inhoud?’
P.B.: ‘Dat moet het haast wel zijn, denk ik, misschien bedoel ik wel de wortel waarmee we allemaal in het levenswater staan... een onzin term wellicht, maar iets dergelijks. Ik weet het niet, het is voor mij een raadsel. Wat is het onzegbare, ongrijpbare element van wat inspiratie heet? Ik weet bij god niet waar dat vandaan komt.’
D.V.: ‘Werk je elke dag?’
P.B.: ‘Dat probeer ik wel. Maar ik er ook dingen naast, een lezing, een gesprek, afspraken, telefoons... Dat is wel afleidend, maar ik zou ook niet elke dag uren kunnen schrijven. Als ik een opdracht heb, dwing ik me om achter het papier te gaan zitten en dan moet er op een goed moment iets gebeuren... ik weet niet precies hoe het in zijn werk gaat... terwijl je leeft en doet en loopt en leest en weet ik wat allemaal, krijg je indrukken en sommige daarvan blijven zitten, bepaalde plotselinge ideeën. Het ene gebruik je betrekkelijk gauw daarna en het andere ligt er voor jaren en komt dan pas aan bod. Het ontwikkelt zich toch altijd vanuit een paar ideeën, die op de één of andere manier vrucht hebben