eigenaardige zwervers, afgerond met de onmisbare dorpsgek.
Het meisje Lorretje - let even op de duidelijke naam - zoekt steeds weer naar tederheid, die zij echter nergens en bij niemand kan vinden. Ze is beried alles voor die affectie te doen:
‘Desalniettemin nam ik mij voor om met alle middelen die me ten dienste stonden, het diepste aan tederheid te krabben uit ieder mens met wie ik in aanraking kwam. Wat die ander ook voor betaling eiste. Ik was bereid ervoor op de grond te gaan liggen en me te laten trappen. Allesvvan me zelf voor een stukje ontroering van de ander. Eruit branden zou en moest ik de tederheid’, Zoals te verwachten slaagt zij er niet in de tederheid te vinden.
De familie verhuist naar de stad, moeder sterft aan kanker en vader blijft ook niet lang leven. Noch bij haar broer als bij de kunstschilder Adriaan vindt zij de gewenste liefde, waarna zij teruggaat naar het ouderlijk huis in het dorpje, waar zij een korte liefdesverhouding heeft met haar oom, een circusdirecteur, die natuurlijk doodloopt als zijn vrouw na een tijdje terugkomt.
Lorretje is nu verbitterd: ‘Mijn medelijden is dood, vermoord door een wereld die er niet om gaf’.
‘Een droge boterham met affectie’ is een debxiut dat tegenvalt, hoewel er een aantal fragmenten instaan die boeien. Inhoudelijk echter doet het boek erg onwaarschijnlijk aan, wat het lezen helaas tot een verdeeld genoegen maakt.
RIWKA BRUINING: ‘Een droge boterham met affectie’.
querido 131 blz. 15,90 |