heid gevangen houdt. Er is weinig aandacht voor de maatschappelijke oorzaken van het lijden. Het is de mens zelf die zich bindt aan de kringloop van wedergeboorten (samsara), waarvan het onvrije niet is dat je telkens opnieuw geboren moet worden, maar dat je telkens opnieuw moet sterven en ‘verliezen’. De mens is gevangen in de vicieuze cirkel van de begeerte die zowel het ‘verliezen’ als ook de begeerte zelf weer oproept. Is er een uitweg? Hoe kan dit vliegwiel tot rust komen? Er zijn heilige, wijze mensen in wie de begeerte tot rust is gekomen, yoga's en ‘zieners’ aan wie je kunt ervaren dat zij de illusies van het begeren achter zich gelaten hebben. Hoe is dit mogelijk? In de verschillende antwoorden die de indische wijsbegeerte op deze vraag geeft weerspiegelen zich de verschillende manieren waarop ook de ‘heilige mensen’ zelf hun ervaring van bevrijding hebben verstaan.
Sommigen, vooral de hindoe-denkers, menen dat er in de mens zelf een aanknopingspunt ligt voor die bevrijding. Het ‘Zelf’ ([...]) van de mens is zijn onvergankelijke kern, die één is met het Onvergankelijke, Absolute (brahman). Wanneer de mens zich dit ‘realiseert’, helemaal existentiëel bewust wordt, maakt hij zich geen illusies meer en houdt zijn begeerte, en dus ook zijn lijden, op. Meditatie en yoga zijn de middelen om die onvergankelijke en absolute kern in jezelf te ‘realiseren’, het probleem dat deze opvatting oproept is niet alleen theoretisch: hoe kan dit onvergankelijke Zelf onderworpen zijn aan vergankelijkheid en lijden, of anders gezegd: hoe kan dit onvergankelijke Zelf zo stom zijn te denken dat er voor dit Zelf nog iets te begeren valt, en zich zo binden aan de cirkel van begeren en verliezen?
Het probleem is ook praktisch: wordt de vergankelijkheid van de mens hier werkelijk ernstig genomen, en biedt deze opvatting niet allerlei aanknopingspunten voor zelf-verheffing en dus begeerte? Wordt het ‘Wereldse’ bestaan, minstens wat zijn radikale vergankelijkheid betreft hier wel voldoende serieus genomen? En kan er dus zo wel sprake zijn van een echte bevrijding uit vergankelijkheid en lijden?
De Boeddha en zijn volgelingen hebben deze problemen gezien en zeggen dan ook dat het zinloos is een onvergankelijk Zelf in de mens aan te nemen, dat een aanknopingspunt zou kunnen vormen voor zijn vollodige bevrijding. De theorieë over het onvergankelijke Zelf in de mens Zijn ‘wereldse’ opvattingen die nog steeds in de sfeer van de begeerte liggen. Het enige wat je kunt doen is een praktische yoga-weg volgen, die een eind maakt aan de begeerte. Over het Absolute, de Onvergankelijkheid, valt niets moer te zeggen dan dat het een soort uitwaaien (nirvâna) is van de vlam van de begeerte, het ophouden van het menselijk bestaan dat een en al onrust en vergankelijkheid is.
Theorieën over de ‘weg’ laten zien hoe en via welke ‘stappen’ dit uitwaaien van de begeerte wordt voorbereid.
Het is zeker een positief punt dat de boeddhistische opvatting meer ‘de aarde’, in haar radikale vergankelijkheid, ‘trouw blijft’ (Destojewski), juist door het benadrukken van de onmogelijkheid om een of andere vorm van kontinuïteit te laten zien tussen de toestand van vergankelijkheid en die van bevrijd-zijn.
Maar ook hier is het probleem niet alleen theoretisch: als je geen onvergankelijk Zelf aanneemt, wie wordt er dan bevrijd, en kan er dan nog wel sprake zijn van een toestand van bevrijding? Het probleem is ook praktisch (en hier komt ook een probleem van de hindoe-opvatting aan het licht): zolang je nog spreekt van een ‘weg’ van onvrijheid en lijden naar bevrijding en niet-vergankelijkheid, is er nog plaats voor streven, dus begeerte, om (zelf) bevrijd te worden.
Zo komt het indische denken voor een dilemma. Als je kontinuïteit aanneemt tussen het vergankelijke bestaan en de onvergankelijkheid, dan zijn wij uiteindelijk niet acht vergankelijk. Maar dan laat je wel een stuk echt-menselijke, ‘aardse’ ervaring schieten. Neem je die ervaring wel serieus, en zie je in de ‘overgang’ naar een bevrijde toestand een radikale brenk, dan wordt het onmogelijk om ‘aan de andere oever’ te komen. In beide gevallen komt het idee van een overgang, een ‘pad’ naar bevrijding op de helling te staan.
De Boeddhisten van het ‘Grote Voertuig’ begrepen dat bevrijding nooit een ego-