| |
| |
| |
Camden Joy
Dum Dum Boys
vertaling: waldemar noë
Wat ik me herinner van Cameron - hij begon te glimlachen zodra je iets tegen hem zei. Ik kan me geen enkel gesprek met hem herinneren, alleen maar die glimlach. Ik geloof niet dat hij zich bewust was van die glimlach, het gebeurde gewoon, hij kon er niets aan doen. Hij kon het niet helpen dat hij zo vol van vertrouwen was, en dat hij begon te glimlachen omdat je iets tegen hem zei. Hij keek je aan met volmaakt ronde, blauwgrijze ogen en als je halverwege je zin was sperde hij ze wijder open, een moment verrast, waarna hij je weer gewoon aankeek en je sarcasme geduldig opwachtte met zijn ontwapenende glimlach en zijn knappe, magere trekken. Hij wachtte tot je hem aan het lachen zou maken; een beetje stoned, achterovergeleund... tot je die glimlach zou verdienen, tot hij zijn mond lachend zou openen, zijn mond met die perfecte tanden.
We kenden elkaar sinds ons dertiende, hij was mijn enige kameraad uit de brugklas die dat ook bleef in de hogere klassen, terwijl ik mijn andere maatjes van die tijd uit het oog verloor toen ze in het schoolorkest, het zwemteam, de jaarboekcommissie of de toneelclub terechtkwamen. Samen weerstonden we de verleiding van deze door school gesponsorde activiteiten. ‘Hé, je bent aan het rennen,’ zeiden we tegen een vroegere vriend die we tegen het lijf liepen toen hij voor een atletiekwedstrijd aan het trainen was. Hij keek verbouwereerd op met een verhit gezicht, halfdood en bezweet, zijn lichaam rood aangelopen en bijna naakt onder zo'n hardloophemd en gymbroek. Cameron en ik liepen er zoals gewoonlijk warm gekleed bij, lange broeken en regenjassen die een ziekelijk bleek gezicht in stand hielden. ‘Waar ren je dan voor weg?’ We wantrouwden de plotselinge uitbarsting van saaie nieuwe gozers die zulke activiteiten nastreefden. We waren de enige jongens die in de derde klas punkgraffiti begonnen te spuiten, en ‘Flipper’ of ‘Nervous Gender’ in het blad van onze
| |
| |
schooltafels kerfden, terwijl onze vroegere maatjes onzin als ‘REO Speedwagon’, ‘Boston’ of ‘The Wall’ erop krasten. Uiteindelijk bleken er anderen te zijn die sympathiseerden met onze graffiti, die ook weinig aandrang bleken te hebben voor enig extra-curriculair project, en zij werden onze vrienden.
Cameron schreef een song op de gitaar die ik hem had uitgeleend, de gehavende Fender Duo-Sonic die ik ooit voor vijfentwintig dollar van het tandartszoontje kocht. Je hoort deze gitaar tegenwoordig veel, een speelgoedformaat met veel treble en geen sustain. Ik verpatste deze gitaar voor bijna niets: platzak en tot alles bereid om mijn geboortestad te verlaten bracht ik de Duo-Sonic naar de muziekwinkel waar ze me op de verschillende beschadigingen wezen en me - ervan overtuigd dat ik gestolen waar aan het helen was - slechts zestig dollar boden. Ik nam het geld aan, om later te horen dat de Duo-Sonic in hun etalage stond als ‘regelrechte klassieker’, met een prijskaartje erbij waar $ 490 op stond.
In onze garage deed ik dagelijks na school pogingen om Cameron deze gitaar te leren bespelen, om een bandlid van hem te maken, maar hij was eerlijk gezegd geen toegewijde leerling. Zijn interesse in gitaartechniek was tot nul gereduceerd nadat hij Greg van de Circle Jerks had ontmoet. Greg vertelde hem over het ‘Magische Akkoord’, vertelde hem dat je maar twee vingers nodig had om de basis van het barré-akkoord te pakken, en dat je deze twee snaren tegelijkertijd heel snel moest aanslaan, de versterker op de uiterste scheurstand moest zetten en dat iedereen vervolgens dacht dat je zeer getalenteerd was. Greg had Cameron ervan overtuigd dat de rest van de gitaar - de vier andere snaren, de elementen en de bass/treble-knoppen - bedoeld was voor slappe jazz, en dat niemand die rock & roll speelde ze zou moeten aanraken.
Goed, Cameron schreef dus een song, van het soort dat je had kunnen verwachten, een snelle, vervormde punkbeuker in 4/4 die slechts op twee snaren werd gespeeld. Op de helft van elke maat schoof hij het Magische Akkoord op en neer over de fretten. Het nummer had geen melodie, geen woorden en geen titel. Lang nadat Cameron niet meer bij onze repetities in de garage kwam opdagen coverden we het met mijn band, en ter ere van hem doopten we het ‘Cameron's Song’, maar ik weet niet meer of hij ooit gekomen is en ons gezien heeft. En zelfs als hij dat wel had gedaan, ik vraag me af of hij het stuk herkend zou hebben.
Wat ik me kan herinneren van de gitaarlessen is dat Cameron de hele
| |
| |
tijd zat te glimlachen, en dat hij elke keer als ik hem iets voordeed enthousiast knikte met een kort ‘Oké, oké’.
‘Je moet je plectrum...’
‘Oké, oké.’
‘op deze manier vasthouden.’
‘Oké, oké.’
Met onze vervalste identiteitsbewijzen gingen we naar optredens in tenten als Starwood, Whisky of Cuckoo's Nest, waar de hoofdacts zich net zo kleedden als ons; gewone spijkerbroeken, gewone T-shirts en kort haar, waar de zangers niet boven de instrumenten waren uit te horen hoewel ze zichzelf schor schreeuwden in pogingen daartoe, waarbij hun opengesperde mond als een donkere wond in hun bleke gezicht stond gekerfd, een uitdrukking van ondraaglijk leed. De muzikanten hadden het lef om zich verzonnen namen als ‘Jello’, ‘Smear’, ‘Zoom’ en ‘Crash’ aan te meten. Onze favoriete zanger heette Dinah Cancer, onze favoriete bassist Derf Scratch en onze favoriete drummer was D.J. Bonebrake. Het kwam weleens voor dat Cameron en ik verschillende favoriete bands hadden op zo'n avond - hij hield over het algemeen meer van het no-nonsense spervuur, ik hield meer van sterke melodieën en betere teksten. Maar toch, we gingen samen naar de optredens en ondergingen ze van het begin tot het einde. En daar ging het volgens mij om, dat was wat ons werkelijk vrienden maakte.
Mijn moeder belt en ik ben meteen op mijn hoede. Ik ben al een tijd niet meer thuis geweest, en ik weet dat ze me dolgraag wil zien, om me met alle geweld naar binnen te trekken, me daar te stationeren, als een permanente buffer tussen haar en mijn zusje. Maar deze keer klinkt ze helemaal niet zo; ze vraagt zich af of ik het nieuws heb gezien. Het is al weken aan het motregenen in mijn geboorteplaats en nu beginnen de stormen in kracht toe te nemen. Vanwege overstromingsgevaar zijn de meeste plaatselijke kampeerterreinen gesloten, waaronder een plek die zo'n driehonderd meter van mijn ouderlijk huis af ligt, het huis waarin ik ben opgegroeid. De laatste jaren bood dit kampeerterrein onderdak aan een gestage stroom van niet-betalende bewoners, misschien wel door de nabijheid van spoorlijn en snelweg. Zwervers, seizoensarbeiders, zwerfjongeren en daklozen; hun bezittingen in melkkratten, onder geïmproviseerde tenten van bouwzeil, hun wasgoed als kerstboomversiering in de oleander. Het terrein ligt recht boven een drooggevallen rivierbedding, een brede zan- | |
| |
derige greppel omgeven door peperbomen waar mijn vrienden en ik op zomermiddagen fossielen gingen zoeken.
's Winters wordt de smalle rivierbedding een paar weken lang tot de rand toe gevuld met kolkend water, de overloop van verschillende dammen in de bergen die zich hoog boven ons in het Condor Sanctuary bevinden. Het raast honderden meters naar beneden, een haastige race waarbij de knoestige omhulsels van gevallen eiken en dennenstammen worden meegesleurd, onophoudelijk ronddraaiend in steeds grotere stuwkracht, een verpletterende rivier die in zijn schuim vele halfzichtbare fragmenten van zware voorwerpen verbergt. Als je op de oever staat zou je een glimp van een fornuis of een kast vol met kleren of een afgehakte autodeur kunnen opvangen, bestrooid met ontwortelde tumbleweeds en drijfhout.
Ma vertelt dat de sheriff na het overstromingsalarm over het terrein snelde en alle tijdelijke bewoners naar een veiliger, hoger gelegen plek bracht. Maar de sheriff was per ongeluk iemand vergeten, een verwarde man, een dakloze die verdronk toen de rivier midden in de nacht de bedding indenderde, toen het water de plek met zo'n kracht overspoelde dat prullenbakken en picknicktafels werden opgetild en meer dan vijftien kilometer stroomafwaarts werden meegesleurd, bijna tot aan het strand.
In het overlijdensbericht las mijn moeder tot haar verbazing dat de overledene erg jong was, en nog maar kort geleden zijn middelbare school-diploma had gehaald. Ze dacht dat ik hem misschien wel zou kennen omdat we van dezelfde leeftijd waren en in hetzelfde jaar ons diploma hadden gehaald. Zijn naam kwam haar bekend voor. Ging jij niet met een jongen om, vraagt ze, die Cam-nog-iets heette, en wiens achternaam Joyce was?
Cameron was het soort jongen die ouders een gerustgesteld gevoel gaf, makkelijk, voorkomend, vindingrijk zelfs en alleen maar hard voor zichzelf. Het ergerde me altijd als ik iets las waarin de lezer werd gewaarschuwd voor de amoraliteit en anti-ethiek van punk. Hoewel ik mezelf beschouwde als iemand die zich gepassioneerd van alle waarden had ontdaan, die een diepe afkeer voelde van goede manieren en die op wonderbaarlijke wijze totaal niet onder de indruk was van de meeste volwassenen, dit ging toch niet op voor Cameron. Hij was een volledig ander soort punk; afwijkend, inconsistent en chaotisch, ja, maar ook verlegen, altijd vriendelijk en beschaafd.
Ik moest lachen om deze angstige voorspellingen over jongens van
| |
| |
mijn leeftijd en dacht aan Cameron, hoe hij op zijn prettig stille Vespascooter rondreed in de zonovergoten vallei, veel te warm gekleed in zijn Union Jack fishtail parka met bontgerande capuchon.
Als men hem zei iets niet te doen dan deed hij het ook niet, terwijl de rest van ons het uit wrok wel deed. Men zei ons niet te skateboarden over de mat die voor de automatische deuren van de supermarkt lag, ze zeiden het ons keer op keer en realiseerden zich niet dat hoe vaker ze het zeiden hoe leuker het voor ons werd, maar Cameron deed het niet, men zei hem het niet te doen en meteen had hij er geen belangstelling meer voor.
En toch was Cameron ook gecompliceerder dan dit, hij ging mee als ik met mijn nieuwe vrienden in een grimmige stemming de schoolgangen doorkruiste. Als we iemand passeerden die we niet mochten, dan knikten we in zijn richting en verklaarden: ‘Na de revolutie...,’ waarna we een vinger langs de keel haalden. We mochten hoegenaamd niemand, geen leraren, geen leerlingen, en geleidelijk ontwikkelden we gedetailleerde plannen om ze bijna allemaal af te maken.
Leunend tegen onze favoriete muur van combinatiekluisjes, vlakbij de rand van de campus - sommigen van ons gehurkt, waarbij alleen je hoofd tegen de muur steunde, anderen staand met een opgetrokken been-, gaven we trots versleten exemplaren van wilde boeken aan elkaar door. Boeken met scenario's die ons beter lagen dan school, hoewel ik erop moet wijzen dat Cameron wat dit betreft er niet bijhoorde, hij had nooit veel op met die bijbels van ons. Zijn rebelstatus - de reden waarom hij het gezelschap opzocht van kruimeldieven, leugenaars en opscheppers als wij - was meer intuïtief en minder bedacht. Hij identificeerde zich niet met de verre romantiek van de tot anarchie veroordeelde jongeling in heilige literatuur, zoals sommigen van ons deden. Cameron schreef op een bepaalde manier zijn eigen verhaal, wat hij voor zich hield en niet aan ons vertelde. Lang, slank en zwijgzaam haalde hij geduldig glimlachend zijn schouders op bij de boeken en essays die we hem aanboden, om zich uiteindelijk los te maken van onze favoriete muur; hij wuifde ons een bescheiden ‘mazzel’ toe zonder zijn handen uit de diepe zakken van zijn parka te halen, en reed dan zachtjes weg op zijn geluidloze witte Vespa.
We reden samen flinke stukken, de hele groep, om vertoningen van A Clockwork Orange of Quadrophenia te zien, films waarvan we elke regel dialoog kenden. Gewoonlijk had een van ons diep uit de ouderlijke drankkast een fles ontvreemd; die nooit geopende chardonnay van een lang ver- | |
| |
vlogen Kerstmis, de cognac die een volwassene voor een speciale gelegenheid heeft gereserveerd of de luxe malt - nog iets wat ouders voor later bewaren, en we gaven hem tijdens de film aan elkaar door, bezopen, met het gevoel dat we nu pas echt leefden. Elk van ons was Alex, en elk van ons Jimmy; eigenwijs, opstandig, sexy, gedrogeerd en elke vorm van autoriteit afwijzend. Het scheen ons toe dat deze films alleen voor ons waren gemaakt. Word Nooit Volwassen was hun gebod, want eenmaal volgroeid dan ben je Jimmy, kapot van zijn terugkeer naar Brighton, of Alex, hulpeloos overgeleverd aan goedbedoelende, klungelige volwassenen.
Uitgestrekt in de duisternis van de bioscoop, in een warm bad van verspringend licht, raakte ik overmoedig genoeg om te overpeinzen waarom wij jongens zo werden, met harten als uien, als stenen, en waarom zo verloren, waarom zo eenzaam. Mijn contemplaties gingen diep genoeg om te beseffen dat deze gedachten moesten stoppen als ik wilde dat er nog iets van onze kameraadschap zou overblijven. Dus ik stopte er simpelweg mee, opeens en volledig, en probeerde te vergeten dat ik ooit zulke onbevattelijke zaken naar boven had gehaald, en misschien vroeg ik wel om de fles nog eens mijn kant op te laten komen, terwijl ik hard mijn best deed om weer in de film te komen.
Ik zeg ma dat het triest is van Cameron maar dat het goed met me gaat en nee, ik kom niet terug voor de uitvaartdienst. Daarna verstrijken er weken waarin ik Cameron niet uit mijn gedachten kan bannen. Om de zoveel minuten word ik thuis ontboden door een of andere herinnering. Elke keer als ik in een heet bad stap verwacht ik te verdrinken. In bijna alles om me heen begin ik Camerons stijlfiguren te herkennen, elke jas die ik zie is een parka, elke scooter is een Vespa. In de videotheek houd ik langdurig A Clockwork Orange in mijn hand, besluit uiteindelijk om hem te huren, en merk dat ik de film niet meer kan zien. In de etalage van de dichtstbijzijnde platenwinkel worden dure digitale heruitgaven aangeprezen van bands die we samen hebben gezien, re-issues van Twisted Roots, B-People en Middle Class. En als ik op een avond in mijn kast naar een doosje punaises zoek, graaf ik in plaats daarvan de bon van de Duo-Sonic op, de gitaar die ik verkocht nadat Cameron de brui eraan gaf, en de bon is alleen maar een stukje papier met een datum en ‘$60,00’ erop geschreven maar ik blijf er een uur naar kijken totdat ik zucht en mijn koffer ga inpakken. Eindelijk, ik rijd naar huis.
| |
| |
Ik herinner me dat ik erbij was toen Cameron voor het eerst tripte. Black Beauties, hij nam er drie en stond er vervolgens op dat ik hem meenam naar de Arastradero, een all-ages discotheek in een nabijgelegen winkelcentrum. Alcohol was er niet toegestaan, dus Cameron en ik zaten eerst nog op de betonnen drempel van onze parkeerplaats. Ik dronk een gejat halfliterblik bier, Cameron wiebelde met zijn voet en vertelde me nauwelijks iets over zijn bevindingen. We waren zestien. Eenmaal binnen danste ik met een studente op de ene suffe new wave hit na de andere - ‘One Step Beyond’ daarna ‘Planet Claire’ daarna ‘Pump It Up’. Ik voelde me een verdomde martelaar en deed net of ik deze nummers leuk vond, alleen maar om dit meisje mee naar de auto te krijgen. Ik keek opzij naar Cameron, die bij de dansvloer zat, nerveus tikkend op het tafelblad, volkomen verrukt opkijkend naar de ronddraaiende spiegelbol van de Arastradero. ‘Ik heb een fles drank in de auto,’ zei ik tegen het meisje, en in een impuls greep ik haar hand. ‘Laten we naar buiten gaan!’
Op dat moment knalde het begin van ‘Heart of Glass’ uit de speakers.
‘O ja!’ Ze maakte zich los van me. ‘En dan zeker dit nummer missen?’
Ze begon weer te dansen dus ik maakte me uit de voeten, waarbij ik Cameron mee naar buiten trok. Hij onthulde me dat hij spinnenwebbruggen zag en stalagtieten, vroeg me of hij aan het hallucineren was en verzocht me om naar wat kalmerende muzak op de autoradio te luisteren. We reden naar Bob's Big Boy voor chili con carne. Hij was aan het knarsetanden en had geen honger. Minutieus begon hij met de toppen van zijn duimen de crackers te vermalen. Dit ging in stilte enige tijd door, waarna hij opeens stopte, opkeek, zijn ogen samenkneep en mij scherp probeerde te stellen.
‘Ik heb onze bandnaam,’ fluisterde hij. Hij bleef met zijn ogen knipperen. ‘Het is echt te gek.’
We waren altijd bezig met een naam voor onze band, we verspilden er meer tijd aan dan repeteren. Ik vroeg me af of er eigenlijk wel een band was om een naam aan te geven, maar was nog steeds geïnteresseerd.
Hij zag er klam uit, erg bleek, alsof hij er niet meer uit kwam. ‘Memorial Garage,’ zei hij hees, snoot zijn neus en keek de andere kant op.
‘Gaat het wel goed?’
Hij rilde en gaf geen antwoord.
‘Ben je misselijk?’
Hij schudde zijn hoofd, en legde twee slanke vingers op zijn bleke nek om zijn hartslag te checken.
| |
| |
‘Oké,’ zei ik zuchtend. ‘Memorial Garage. Zou je dit misschien kunnen uitleggen?’
Hij kneep zijn ogen stijf dicht, opende ze en schudde zijn hoofd nog een keer.
‘Gewoon Memorial Garage. Dat is alles.’
Ik zag dat hij huilde. ‘Verdomme man, neem het nou gewoon maar van me aan.’
Mijn zusje heeft een walkman op bij het eten, pa vraagt of iemand hem de peper kan aanreiken, ma zegt dat ze mijn kussens heeft opgeschud en dat mijn oude kamer klaar is. Pa vertelt me dat mijn zusje uit het tweede klas Flag Football-team is gestapt, ma zegt dat mijn zusje in de gelegenheid moet zijn om te doen wat ze wil en uit de walkman klinkt Alice in Chains. Ik herken de hoge eindroffel van de percussie die tegenover me aan de tafel uit de koptelefoon lekt, ik kan de stemmen niet van de instrumenten onderscheiden. Natuurlijk, natuurlijk, zegt pa, en zo bedoelde ik het niet, ma vraagt of iemand nog wat pompoen wil, mijn zusje zegt nogal luid dat ze nu iemand moet bellen. Pa fronst naar ma, ze haalt haar schouders op en ze kijken naar mij. Alice in Chains is afgelopen, Primus begint. Ik vraag waarom ze me aankijken, en ze kijken weer naar hun borden.
Als ik eenmaal weg ben kan ik vrijuit spreken, en ik merk dat alles wat ze zeggen zijn doel mist, afketst. Ik kan uiterst precies wijzen op ongezonde patronen en ongelukkige handelingen, maar als ik er eenmaal ben, als ik aan hun eettafel zit, dan voltrekt alles zich in een mist, alles is bekend, schrijnend en verwarrend. Ik kan niemand anders zijn dan hun teleurstellende zoon, ik kan niets anders doen dan de paar zinnen uitbrengen die ik al mijn hele leven zeg en mijn hoofd schudden over het feit dat ik me zo klein voel, en dat ik zo weinig begrijp van deze vertoning die ‘eten met het gezin’ heet.
Ik vraag me af wat ze in godsnaam verkeerd doen, persoonlijk kan ik niets verzinnen. En toch is er het feit dat Cameron op dezelfde manier gek van drugs werd als ik van meisjes, het feit is dat of het nu wel of niet met onze ouders te maken had - hij en ik werden beiden gek van iets. Ik vraag me af wat ze anders hadden kunnen doen, wat eraan ontbroken heeft, want toen we kleine jongens waren, waren onze ouders van het soort die er alles aan probeerden te doen om ons in de watten te leggen en te stimuleren. Ze leerden ons om zonsondergangen en lichaamsbeweging te appreciëren,
| |
| |
ze gaven ons de kans om naar de kerk te gaan, verhuisden met ons naar een buitenwijk vlakbij zee (ze vertelden ons trots dat dit eens een ‘alluviale zeebodem’ was geweest), ze lieten ons in de achtertuin kamperen om ons meteoorregens te laten zien en wezen de Poolster aan, ze kochten schilderdozen en fietsen en abonnementen op tijdschriften voor ons, leerden ons om goed vliegerweer te herkennen en dank u wel te zeggen en te stoppen voor stoplichten en kranten te lezen en goede tv-zenders te waarderen, en ze hadden een baan en werkten hard - misschien iets te afwezig, iets te gepreoccupeerd, dat is waar, maar desondanks werkten ze hard.
Misschien zat er iets moorddadigs aan dat arbeidsethos van hen, misschien was dat de kern van het probleem. Ik moet aan onze puberale kerstlijstjes denken, hoe ze die lazen als gekrenkte ouders die een eis om losgeld bestuderen, te trots om toe te geven dat ze zich onze tienerbehoeftes niet konden permitteren. Ze waren ervan overtuigd dat ze ons volledig terug konden kopen als ze een tandje bij zouden zetten, als ze zichzelf nog meer weg zouden cijferen en nog meer avonden laat thuis zouden komen van hun werk. Toen ze zo hard werkten dat we ze nog maar nauwelijks zagen gebeurde er iets, het voelde alsof we bewust buiten hun gezichtsveld werden gehouden, alsof we in feite al ontvoerd waren, en onze ouders bevestigden dit want ze begonnen zich te gedragen alsof zij, op hun beurt, wisten dat ze werden afgeperst. Wat ik weet is dat we er niets van wilden hebben tegen de tijd dat we zo oud waren als mijn zusje nu is, ondanks de overvloedige aandacht in onze vroege jeugd. Een vroege dood, dat was alles waar we op hoopten, een gewelddadige vroege dood. En van ons allemaal was het er gelukkig maar een die kreeg waar hij op hoopte; en dat was helaas Cameron.
Hij deed nauwelijks iets aan zijn examens, hij was eeuwig aan het spijbelen om rond te rijden op zijn Vespa of om naar L.A. te liften. Ik denk dat het accuraat is om te stellen dat wij als zijn vrienden harder aan zijn diploma hebben gewerkt dan hij ooit heeft gedaan, want volgens mij heeft hij zijn diploma gehaald dankzij de lichtgelovigheid van leraren die onze verhalen accepteerden, de eindeloze excuses die we bedachten waarom Cameron er niet was vandaag of gisteren of eergisteren of de week daarvoor, voor welke les dan ook.
Het voorbeeld dat ik me herinner is Mrs. Constantine, onze lerares Engels. Als een echte punkrebel begon Cameron op een gegeven moment ordinaire poloshirts en cardigans te dragen naar school, en wij vertelden
| |
| |
Mrs. Constantine vervolgens dat zijn frequente absenties te wijten waren aan het golfteam van de school.
‘Het is voor het eerst dat ik hoor dat Cameron in ons golfteam zit,’ deelde ze ons sceptisch mee.
‘Maar natuurlijk wel, waarom denkt u anders dat hij de hele tijd die domme poloshirts en die suffe cardigans draagt?’
Mrs. Constantine nam dit in overweging. ‘Ik neem aan,’ zei ze, ‘dat ik ervan gehoord zou hebben als hij meer het communicatieve type was geweest. Maar toch, dan had ik zijn naam moeten zien op een van die lijsten die circuleren, waar alle namen van de golfers op staan.’
‘Uiteraard, maar u moet niet vergeten dat we het over Cameron hebben. U weet hoe hij is. Hij doet er alles aan om het geheim te houden. “L'Angelo Mysterioso”, u weet wel.’
Mrs. Constantine knikte, maakte een gebaar wat aangaf dat het geheim bij haar in goede handen was omdat haar lippen vergrendeld waren en ze het sleuteltje had weggegooid. Waarop ze de meeste absenties van Cameron Joyce afschreef als ‘Niet beschikbaar vanwege schoolzaken.’
Cameron nam vaak te veel uppers en vroeg dan een lift naar de disco. Na een handvol pillen zat hij een keer in de Arastradero dicht bij een overdosis. Er waren twee aantrekkelijke studentes die maar naar ons bleven kijken. Uiteindelijk kwamen ze onze kant op. Ik neem aan dat ze ons er wel goed uit vonden zien, want zonder enige inleiding vroegen ze of we hen naar huis wilden brengen. We reden naar hun flat, volgden hen naar binnen en keken toe hoe ze zich zonder omhaal uit hun kleren werkten.
‘O,’ zei Cameron. ‘Jezus.’ Hij zeilde opeens weg. Hij had dat klamme gezicht en wankelde achteruit, waarbij hij een hand naar achteren stak die zonder succes op zoek was naar een stoel, en zakte vervolgens geluidloos in elkaar op het tapijt, een hoopje slappe ledematen.
Een van de meisjes giechelde.
‘Is dit serieus?’ vroegen ze.
‘Nee,’ zei ik terwijl ik Camerons spichtige armen en benen uit de knoop haalde. Ik streek hem enigszins glad zodat hij er wat representatiever uitzag terwijl hij daar bewusteloos op de vloer lag. ‘Dat heeft hij altijd.’
‘Zullen we toch maar een ambulance bellen?’
‘Amfetamines,’ legde ik uit. ‘Als hij wakker wordt is hij weer oké.’ Ik zorgde ervoor dat zijn adem zichtbaar was in een make-up spiegeltje en trok toen mijn eigen kleren uit.
| |
| |
De ijssalon sluit om half negen dus we moeten ons haasten. De vaatwasser wordt snel gevuld, mijn zusje wordt van de telefoon weggetrokken, mijn vader van de computer. Pa en ma zitten voorin, zoals altijd, mijn zus en ik achterin. Mijn geboorteplaats komt door het raam voorbij en er lijkt niets veranderd. Mijn zus en ik negeren elkaar. Het is al vier uur geleden sinds ik thuis ben. We hebben nog geen woord gewisseld. Haar walkman en koptelefoon liggen op haar schoot, als een dreigement.
In de ijssalon doen mijn ouders alsof ze een pasgetrouwd stel zijn. Pa humt mee met de muziek uit de speakers, ma giechelt, pakt zijn hand en legt haar hoofd op zijn schouder. Mijn zus en ik nemen de hoorntjes aan en lopen naar buiten. Ze leunt tegen de auto, en kijkt hoe ik een dakloze volg die op me afkomt. Het gaat hem niet makkelijk af, hij struikelt en laat van alles vallen.
Fuck, lacht ze, doelend op de dakloze. Het is het eerste woord dat ze tegen me richt. Wie is die loser? Ik lach met haar mee en knik. Er is oogcontact, we delen iets. Da's toevallig, zegt de onbekende stem hijgend. Jij bent het, hé man. De daklozepraat. Met schorre stem noemt hij mijn naam enkele keren. Mijn zus rolt haar ogen, stampt met haar voet, kruist haar armen nog een keer en likt aan haar ijsje. Nee hè, snuift ze.
De dakloze wild dat ik zijn hand schud. Hoe is het met je, vraagt hij, heb je gehoord wat er met onze vriend is gebeurd? Ja, antwoord ik. Ik kan me zijn naam niet meer herinneren, maar ik houd even zijn hand vast. Hij ziet eruit als iemand die ik weleens gehaat zou kunnen hebben op school, mogelijk iemand die we zouden hebben afgemaakt na de revolutie. Ja, zeg ik weer, het is jammer. Misschien is hij wel beter af zo, zegt hij schouderophalend, hij was er niet best aan toe, dat weet je wel. Ja, zeg ik, dat wist ik.
Ik denk aan het feest waarvan ik gehoord had, waar Cameron na een paar glazen iedereen tot fluisteren maande omdat hij er zeker van was dat de regering meeluisterde. Men dacht dat het een grap was, maar desondanks kreeg hij zijn zin. Een paar dagen later viel hij een groep Aziaten aan op straat, en beweerde dat ze elektrodes in zijn hersenen hadden geplant, dat zijn gedachten in opdracht van de cia werden geregistreerd. Niemand vertelde me wat er daarna met hem was gebeurd; ik hoorde geruchten dat hij vertrokken was naar Boston of New York. Ik hoorde dat hij zichzelf nu ‘Camden Joy’ noemde en dat daar op de muren schreef of zoiets mafs, en ik zag zijn glimlach voortdurend tegen een East Coast-achtergrond, ik zag voor me hoe hij glimlachte terwijl de New Yorkers aan het praten waren,
| |
| |
glimlachend terwijl hij er niets aan kon doen, hij kon het niet helpen dat hij zo vol van vertrouwen was, achteroverleunend en observerend, handen diep in zijn parka, glimlachend. Ik dacht altijd dat ik hem uiteindelijk wel zou terugvinden, ik stelde me van die doorwrochte intriges voor waarin ik hem uitrookte, hem dwong zichzelf te onthullen, of dat ik misschien onder de naam ‘Camden Joy’ zou schrijven en hij me als resultaat daarvan zou opsporen, dat soort intriges, vergezocht en griezelig op een manier waarvan ik wist dat hij het zou waarderen. En dan, nadat hij me gevonden had, zouden we het hoofdschuddend over ons onmogelijke verleden hebben, we zouden erover discussiëren als een slapeloze die wakker wordt en ontdekt dat het een grote grap was, we zouden spottend herinneringen ophalen uit die ‘goeie ouwe tijd’, en hij zou glimlachen en glimlachen.
Hé man, je zou echt eens langs moeten komen bij ons, zegt de dakloze jongen tegen mij. Dat zou ik kunnen doen, zeg ik, maar ik ben hier op bezoek, ik ben zo weer weg. Kom eerst nog naar het kampeerterrein, zegt hij enthousiast, dat is waar hij en ik zitten. Jij en wie, vraag ik. Hij en ik, zegt hij. Ik heb Camden daar. Wat, vraag ik. Ik heb Camden daar bij me, zegt hij, man, die gozer is gecremeerd, weet je dat niet. Wat er van hem over is heb ik daar bij me. Je moet hem echt zien voordat je gaat. Ik zal mijn best doen, zeg ik. Ik heb niet zoveel tijd, begrijp je. Hij beweegt nog een hele tijd druk heen en weer, terwijl hij me in zich opneemt. Je bent niets veranderd man, deelt hij me uiteindelijk mee, voor geen meter. En hij maakt zich wankelend uit de voeten.
Cameron, mijn andere vrienden en ik bleven lange tijd een hechte vriendenclub, de enige reden was dat we onszelf moesten verklaren tegenover iemand die ons niet begreep, die geen bewondering had voor de complexe storm van referenties die ons dagelijks geouwehoer inhield.
Het was onvermijdelijk dat Sex en Drugs deze vriendschap in de weg gingen staan. De intensiteit en directheid van de zintuiglijke roes reduceerde de gewone pret van onze vriendschap, en zorgde ervoor dat we de diepgang en solidariteit van onze gevoelens naar elkaar serieus in twijfel trokken. We vroegen ons af of we elkaar werkelijk kenden, of we ooit goede vrienden waren geweest of gewoon buurjongens die dezelfde smaak deelden, dezelfde grappen maakten en manieren hadden, die van dezelfde lp's en films hielden, en verder niets.
Wat hield deze gelijkgestemdheid nog in als het om Meisjes ging, wat
| |
| |
al snel alles voor me betekende, of Speed, wat al snel alles voor Cameron ging betekenen? Het bleek cruciaal dat we de vriendschap verwaarloosden om deze hogere vreugden na te jagen, en Cameron begreep - wat ik maar had te slikken en met pijn en moeite toegaf - dat hij meer op zijn strepen moest staan als hij toegang wilde krijgen tot dit hogere genot, en hij begon rond te hangen met geagiteerde speedfreaks die eindeloos de dingen beschreven die ze gezien hadden toen ze voor iedereen onzichtbaar waren. Ik begon me bezig te houden met meisjes die ik alleen maar respecteerde om de strakheid van hun gezonde kuiten en de bereidwilligheid in hun open glimlach. Dit waren, in zekere zin, onze ongemakkelijke pogingen om geaccepteerd te worden in nieuwe kringen, waarbij we te koop liepen met onze bereidwilligheid om door deze nieuwe zogenaamde vrienden op goedkope wijze gekleineerd te worden en dom in een hokje te worden gestopt, zodat we toestemming kregen om een hongerige hand in hun grabbelton te steken en ons uit de voeten te maken nadat we enkele van hun lekkernijen hadden gescoord.
Ik loop langs ons eentonige nieuwbouwblok en daarna door de speeltuin, loop om het winkelcentrum heen, om langs de snelweg verder te lopen, omhoog en naar beneden over een groot talud van cement, ik waad door een veld van groene bosjes die tot aan mijn knieën reiken, steek de spoorbaan over en loop door een rij greppels die een veld gipskruid irrigeren. Wilde anijs komt overal als onkruid uit de grond, aangemoedigd door de winterregens, hun veerachtige bladeren deinen op de zachte ochtendwind, hun kleverige, rietachtige stengels verspreiden een weeë droplucht.
Je bent dus gekomen, roept de dakloze uit. Ik wist het wel. Rustig aan daar, zeg ik, ik was gewoon aan het wandelen. Dit is trouwens ongelofelijk dicht bij mijn ouderlijk huis. De jongen negeert me. Ik wist dat je zou komen, herhaalt hij. We dachten altijd, als iemand hier een begrip zou moeten worden dan ben jij het. Maar ja, je bent geen begrip, mompelt hij gedeprimeerd, zelfs jij niet.
Zelfs ik niet, beaam ik.
Wat maakt het ook uit, zegt hij. Hè? Heb je gisteravond Susan Lucci op de radio gehoord? Nee, antwoord ik. Ja, onthult hij, ik heb een radio, ik heb Camerons radioset... Wil je Camden zien? Niet echt, zeg ik hem. Je bent helemaal hier naartoe gekomen, moppert hij. Wil je zien waar hij woonde?
Ja, ik geef het op, oké.
| |
| |
De jongen gebaart me hem te volgen, en steekt het kampeerterrein over. Kijk naar die azijnboom, verklaart hij. Pas in de zomer worden de bladeren rood. Hij leidt me langs barbecuekuilen en vuilniszakken. Goed, zegt hij, Susan Lucci heeft geen gemakkelijke tijd achter de rug. En je denkt, als zelfs Susan Lucci... weet je, wie dan wel. Want zij verdient het... wat een ongelofelijk talent. En dat gedoe met die Emmy is zo zielig. Volkomen maf. Het grijpt je aan. O, het is vergeefse moeite geloof ik. Susan Lucci doet jou niets, merkt hij op. Oké, nou, je komt er nog weleens achter. Eens was ik net zo.
Hij wijst naar de top van een eucalyptusboom. Hier is het, zegt hij simpelweg. Op zo'n drie meter hoogte groeien drie takken uit de stam waarop een stuk triplex ligt.
Woonde Cameron daar, vraag ik.
Camden, corrigeert hij, ja. Na de middelbare school is er geen Cameron meer geweest. Maar weet je, gaat hij door, Camden had het altijd over jou. Wat zei hij dan, vraag ik, weet je dat nog? Nee, zegt hij, ik kon hem niet altijd even goed horen. Grappig, zeg ik, ik kan me niets meer herinneren van onze gesprekken, alleen maar dat hij altijd glimlachte, weet je? Ja, zegt de jongen, ik weet het. En, zeg ik, ik had hem al lang niet meer gezien. Het was alsof jij - de jongen maakt gefrustreerde gebaren -, we konden je niet vinden, vlak nadat Camden werd opgenomen omdat hij die Japanse kerels had aangevallen.
Ik had het heel druk, beaam ik. Mijn carrière... Alles begon te lopen.
Oké, zegt hij.
Ik hoorde altijd dat Cameron naar New York City was gegaan, zeg ik. Ik zou daar dan heengaan en alle graffiti op de muren checken. De jongen schudt zijn hoofd, en wijst nog eens omhoog naar het stuk triplex. Hij is thuisgekomen, zegt hij. Hij was op de eerste hulp, ze vonden hem psychotisch en zo, duwden hem op een bed en spoten hem plat met Thorazine. Ik heb hem in het crisiscentrum ontmoet, ze gaven hem drie keer per dag vierenhalf milligram Haldol. We zijn hem samen gesmeerd, man, het werd gevaarlijk daar.
Het crisiscentrum was hier in de stad?
In de buurt, hij knikt, ja. En hier zijn we dus, dit is onze derde lente hier. We krijgen een uitkering van de staat. Was je hier, die ene nacht, vraag ik, de nacht dat de politie kwam om iedereen in veiligheid te brengen voor het water. Jazeker, zegt hij. En, vraag ik, waar was... waarom heb
| |
| |
je Cameron dan niet meegenomen?
Nou, zegt hij, het punt was, Camden hield niet van politie, dus hij smeerde hem en verborg zich zodra ze verschenen in dc rivierbedding. En die stomme eikels, ze konden hem daar beneden niet vinden.
We glimlachen naar elkaar, trots op het talent van onze vriend om het gezag te slim af te zijn.
Je weet hoe hij was, mompelt de jongen, en we glimlachen weer.
Ja, geef ik toe, ik weet hoe hij was. Ik klim de eucalyptus in.
Voorzichtig, waarschuwt de jongen. Camden viel er voortdurend vanaf. Ja, denk ik, en ik zie ook waarom, slechts twee kanten van het triplex hebben een soort van takondersteuning, de andere twee hangen in de open lucht. En geen bezittingen van hem, alleen deze plaat triplex in de boom. Is dit alles, vraag ik. Nee, antwoordt de jongen. Ik heb alles gepakt, zijn boeken en zo heb ik mee naar beneden genomen. Wil je het zien? Je moet nog steeds naar beneden komen en Camden zien, man. Ongelofelijk dat je Camden nog steeds niet hebt gezien.
Van mij hoeft het niet zo, zeg ik. Ik lig plat, mijn buik op het triplex en staar naar de bijtende dampen van hamburgers en fastfoodneon en opeens schrik ik op van iets. Wist je dat... begin ik mijn vraag en stop dan. Het is gewoon toeval, dat kan niet anders. Wat, zegt de jongen. Nou, vanaf deze positie kun je precies de garage van mijn ouders zien. Ja, bevestigt hij, waar jullie altijd repeteerden. Precies, zeg ik. Ja, gaat hij verder, dat wist ik, Camden heeft dat bewust gedaan. Bewust gedaan, zeg ik. De jongen haalt zijn schouders op. Ik zou niet weten waarom.
Mijn hoofd rust op mijn handen, de palmen naar beneden en mijn vingers ineen gestrengeld. Dus Cameron voelde zich de hele tijd thuis, vol waanideeën in de armen van zijn eucalyptus, in gesprek met zijn herinneringen terwijl hij naar die stomme garage keek. Ik sluit mijn ogen om de zon buiten te sluiten en herinner me het winterweer, de manier waarop het hier toeslaat en niet aflaat. Ik stel me voor hoe deze plaat wiebelt tijdens een wolkbreuk, hoe Cameron de geluiden van de snelweg of de spoorlijn niet kan horen omdat de storm door de boomtoppen fluit en takken afbreekt in de duisternis terwijl de regenstroom en de bladeren onder een hoog meedogenloos gesuis door elkaar worden geschud. Ik herinner me hoe ik als kind in slaap viel terwijl de regen op het dak kletterde, in mijn gedachten was de bron van de storm een gezicht dat zo groot was als de hemel, een gezicht dat met wijdopen mond brulde, het gezicht
| |
| |
was afschuwelijk verwrongen en het kwam nooit adem tekort.
Ik voel deze stormen uit mijn kindertijd op dit moment in mijn maagkuil brullen, wekenlange stromen die nooit lijken weg te gaan. En elke angst die ik me ooit heb voorgesteld zingt in mijn botten, de angst dat ik te lang alleen in mijn kamer opgesloten zit, de angst dat ik door de storm verzwolgen word, het kleinerende gevoel dat ik aan mijn lot ben overgelaten, dat ik onbelangrijk ben, een onbeduidend stipje op de wereld. Ik weet dat ik als jongen, met mijn ogen dicht in bed, vaak met dit gevoel in slaap viel, deze absolute zekerheid dat men me vergeten was.
Ik voel het plotselinge getril van triplex onder me. Hé, zegt de dakloze jongen terwijl hij de boom heen en weer schudt. Hé. Je bent lang genoeg daarboven geweest. Kom naar beneden om hem te zien. Je moet Camden zien, man. Je hebt hem nog niet gezien.
Ik kom er zo aan, zeg ik slaperig. Nog eventjes. Ik kom zo naar beneden.
| |
Nawoord vertaler:
‘Dum dum boys’ is een song van Iggy Pop (The Idiot, 1977). De artiestennamen die de auteur op pagina 10 noemt zijn geen fictie, het zijn leden van Californische punkbands uit het begin van de jaren tachtig:
Jello (Biafra) - zanger van de Dead Kennedy's |
(Pat) Smear - gitarist van de Germs, speelde vanaf 1993 ook als extra gitarist bij Nirvana |
(Billy) Zoom - gitarist van X |
(Darby) Crash - zanger van The Germs |
Dinah Cancer - zangeres van 45 Grave |
Derf Scratch - bassist van Fear |
D.J. Bonebrake - drummer van X |
Susan Lucci (pagina 20-21) is een Amerikaanse soapster, bekend van de serie All my children. In 1999 won ze de Emmy Award voor haar acteerprestaties. |
|
|