| |
| |
| |
Chris Keulemans New Jersey, september 2001: omkijken
Afgelopen september reisde ik een maand lang met de auto door New Jersey, de stille staat achter New York. Als jongetje, toen ik op Amerikaanse scholen in Bagdad en Jakarta werd opgevoed als kleine patriot, droomde ik ervan te wonen in New Jersey. Later leerde ik dat ik voor mijn droom een wat onwaarschijnlijk decor had uitgekozen: voor de meeste Amerikanen geldt NJ als een onopmerkelijk doorgangsgebied vol snelwegen en industrie, waar je nu eenmaal doorheen moet op weg naar New York. Maar ik bleef gefascineerd, deels door de beelden die de popcultuur me in de loop van de jaren aanreikte, deels door het besef dat ik juist in het holst van de onopgesmukte middelmaat iets meer zou leren begrijpen van Amerika.
Daarom werk ik nu aan een drieluik van roman, documentaire en website onder de titel De Amerikaan die ik nooit geweest ben. De hele onderneming draait om de vraag: hoe had mijn leven eruit gezien als ik was opgegroeid als gemiddelde Amerikaan in New Jersey? Op zoek naar een antwoord reisde ik naar New Jersey. Ik was van plan de locaties te bezoeken die me door films, boeken en muziek vertrouwd waren geworden en ik stelde me in op een werkelijkheid die er grauwer uit zou zien: een werkelijkheid die zich niet prijsgeeft aan de blik van de voorbijganger. Waar ik niet op gerekend had: dat ze op een zonnige dinsdagmiddag op het World Trade Center zouden invliegen.
Deze terugblik schreef ik nog in Amerika, direct na afloop van een maand in New Jersey.
New Jersey heeft zich niet tegen mijn blik verzet. Alleen in de lange, nooit van de rellen herstelde Springfield Avenue in Newark met zijn rolluiken, verbleekte uithangborden en zwarte jongens op straathoeken stootte mijn nieuwsgierigheid op een verbod. Ik mocht daar niet naar kijken.
| |
| |
Mijn camera was niet welkom. Dat gevoel had ik tenminste. De onverschilligheid hing er zo zwaar, de stilte en de stagnatie van een straat die als een onvrijwillige, schaamtevolle herinnering aan de plunderingen en schietpartijen van 1967 is blijven liggen, dat hij werkte zoals de zwarte wolk die een inktvis onder water verspreidt om indringers het zicht te ontnemen.
Springfield Avenue was de enige plek waar citaten uit de popcultuur me niet naar binnen hielpen. Lauryn Hill, die opgroeide in Newark, heeft met ‘Every ghetto, every city’ een typisch Amerikaans liedje over het stadslandschap van haar jeugd geschreven: een opsomming van straten, winkels en merknamen van snoep en ijs. Samen moeten ze een nostalgie oproepen, maar hoe mooi het liedje ook is, dat lukt niet. Nu ik Orange Avenue en de Boylan Street Pool en een paar van de andere plekken die ze bezingt gezien heb begrijp ik dat. Die lagen er vijftien jaar geleden, toen Lauryn Hill een schattig meisje geweest moet zijn, niet beter bij dan nu. Verlopen, gevaarlijk: nauwelijks een omgeving voor zondagse onschuld. Hills bewering dat elk getto in elke stad haar aan toen herinnert klinkt voor haar doen ongewoon neutraal. Ze zegt het niet uit verontwaardiging, zo te horen; ook jeugdsentiment roept het niet op. Het is een vaststelling, zoals ze de plaatsnamen vaststelt waar haar jeugd zich afspeelde. Ik heb die plaatsen nu gezien. Ze bestaan. Meer kan ik er niet over zeggen. Ze verzetten zich tegen de sentimentele, de hoopvolle, de hoofdschuddende, de betrokken, zelfs de nieuwsgierige blik.
Verder had ik alleen bij binnenkomst in Princeton geen houvast aan citaten, beelden of liedjes die ik al kende. Vreemd eigenlijk, maar geen van de beroemde college-films en -boeken die ik ken spelen zich er af. Nu had ik ze ook niet nodig. Princeton was het tegenovergestelde van Newark. Geen schaamte maar zelfbewustzijn. Geen stagnatie maar een blik op de toekomst. Ik was overal welkom, iedereen was bereid met me te praten. Geen verbod op nieuwsgierigheid. Toch was het daar, in het paradijs van kennis en onwetendheid, dat ik stuitte op het donker, het kwaad waar de jonge Amerikaanse leiders van de toekomst omheen draaiden zonder het te begrijpen, in de week na 11 september.
Na the events moesten de studenten, in wier leven er nooit een alternatief voor succes had bestaan, een diepte van dood en destructie onder ogen zien die alleen maar onbevattelijker werd naarmate het besef tot ze
| |
| |
doordrong dat geweld niet alleen iets was dat buiten hen lag. Juist omdat ze hier werden voorbereid op een leven van verantwoordelijkheid konden ze zich niet afsluiten voor de vragen die de ramp opriep. Waren zij nu in oorlog? Gingen zij een vreemd, onherbergzaam land met de naam Afghanistan bombarderen? Waarom kenden zij dat land eigenlijk niet? Waarom wisten ze zo weinig van de islam en van de islamitische wereld? Waarom riep het werk dat zij voorbestemd waren te gaan doen, op Wall Street of in het Witte Huis, in die wereld zo'n agressie op? Wat is een terrorist? Wat gaat er om in het hoofd van een man die zijn gezin achterlaat om zichzelf en onschuldige mensen op te blazen in een aanval op een systeem dat zij als het enig mogelijke beschouwden? In wat voor omgeving leefden zij, als zulke mannen al jaren bij hen om de hoek bleken te wonen? Wat is het kwaad, als je het niet herkent wanneer je er op straat voorbij loopt, ermee op het stoplicht staat te wachten, er achter staat in de rij voor de kassa in de supermarkt? Wat onderscheidt hen van het kwaad dat hen omringt?
Juist in een omgeving die is aangelegd om de wereld te leren begrijpen waren zulke vragen extreem pijnlijk. Ze konden nog bijna niet gesteld worden. In de nasleep van de ramp leek het even alsof Amerika zich geen voorstelling kon maken van kwaad, van vernietigingsdrift, van zinloze moordpartijen. Er waren nog nooit op één dag zoveel mensen op Amerikaanse bodem omgekomen. De overlevenden liepen verdoofd rond. Op zo'n wezenloze middag ging ik naar Apocalypse Now, en dus was het toch weer een film die me dingen duidelijk maakte. Marlon Brando als het duistere genie, dat de waanzin van de oorlog inziet en daarom een bedreiging vormt voor de eigen orde na zijn desertie uit het leger, hielp me beseffen dat Amerika natuurlijk het kwaad wel kent, en ook beseft dat het er zelf even goed toe in staat is als anderen, maar dat het die zelfkennis liever uitschakelt en daarmee, omdat dat onmogelijk is, alleen nog maar gevaarlijker maakt. De omvangrijke, bijna steeds in schaduwen gehulde gestalte van Kurtz, zelden voluit in beeld en sprekend in lispelende, onheilspellende zinnen, werd voor mij de verpersoonlijking van het kwaad waar de studenten van Princeton omheen draaiden, tegelijk raadselachtiger en vertrouwder dan ze lief was.
Veel boeken en films zijn sinds 11 september plotseling souvenirs. Ze zijn gemaakt in een onachterhaalbare wereld, door mensen die nog niet wis-
| |
| |
ten dat dit ging gebeuren. Zeker voor Amerikanen moet het pijn doen bepaalde boeken open te slaan, films terug te zien. Om nog te zwijgen van popmuziek. De meest onschuldige liedjes brengen nu ineens de tranen in je ogen.
Alle popcultuur die ik in mijn bagage had voor deze reis is nu nog nadrukkelijker dan Ervoor. Het was al een collectie van beelden en associaties die bij elkaar een imaginaire wereld opriepen. Nu is ook de werkelijkheid waarnaar die verwees verdwenen: niet zichtbaar, maar onder de oppervlakte, in zijn zelfbeeld, zijn toekomstverwachting, zijn zekerheden heeft New Jersey barsten opgelopen. De komende jaren zal er zeker hier en daar iets afbrokkelen.
Ik geloof niet dat angst een wezenlijke rol speelde in het werk dat ik bij me had. Bij de zwarte schrijvers en rappers is het perspectief vaak somber, maar de tegenstander is bekend en die roept eerder verzet op dan schrik. Ook de Koude Oorlog wekte, althans bij de kunstenaars, niet het gevoel dat ze elk afzonderlijk, op een niet te voorspellen moment, het slachtoffer konden worden van blind geweld. Na 11 september zal veel kunst, als het overschreeuwen ervan eenmaal verstomd is, een angst laten horen die plotseling opsteekt en radeloos naar een uitweg zoekt.
In het New Jersey van de popcultuur, dat ik bij me had, bestond die angst nog niet. Ik was voorbereid op een middelgroot, soms aandoenlijk, soms smoezelig, door mensen gemaakt landschap van steden en suburbia, oude industrie en verbleekt amusement, met een noeste, soms gewelddadige geschiedenis, een plek waar mensen wel opgroeiden maar vandaan gingen voordat ze oud waren. Een gemiddeld Amerika, waar het optimisme geen pijn deed aan je ogen en de problemen niet al te treurig waren. Ik ging erheen met de stille overtuiging dat ik me wel thuis zou voelen in een onopmerkelijk, wat banaal stukje Amerika, waar oudere bewoners aan gehecht waren geraakt maar de jongere kunstenaars toch vooral weg wilden: het rustige land achter New York, dat zijn bestaansrecht bijna helemaal ontleende aan het uitzicht op de overkant.
Voor de periode waarin ik er had kunnen leven, van 1960 tot nu, leek mij de popcultuur de beste reisgids. Het is de klassieke manier van Amerika betreden, afgaan op de beelden die je in de oude wereld opving, en ik kreeg die beelden al op de lagere scholen in Bagdad en Jakarta dagelijks op me af. De stedelijkheid, de sfeer van de Oostkust, de schaduw van
| |
| |
New York, de groei en de crisis van de afgelopen veertig jaar, de geometrische vormen en kunstmatige kleuren van shopping malls, parkeerplaatsen, fabrieksterreinen en buitenwijken, dat was allemaal precies het soort materiaal dat me van jongs af aan aantrok in stripboeken, films, televisie, romans en popmuziek. Sinds mijn schooljuf in Jakarta me vertelde dat Archie en zijn stripboekvrienden in Riverdale, New Jersey, woonden heb ik me jarenlang, tussen de bedrijven door, een voorstelling gevormd van de plek die me sterker aantrok naarmate de berichten gemengder werden.
Voor de film die ik erover wil maken zou in elk geval de zoektocht naar locaties die ik kende uit boeken, films of muziek de leidraad vormen. Die zoektocht heb ik nu achter de rug. Ik heb honderden foto's gemaakt van plekken die de groezelige, aandoenlijke of vluchtige schoonheid hebben waar ik op uit was. Nu ga ik een soort draaiboek schrijven, op basis van de eerste kennismaking met de werkelijkheid van New Jersey.
Op de parkeerplaats van de Middlebrook Mall, aan de oever van de Delaware, op een bankje naast het sportveld achter Cranford High School, in Washington Park in het midden van Newark, in de auto op het lange rechte stuk van de New Jersey Turnpike, daar voelde ik me zo diep op mijn gemak, zo bevestigd in mijn verwachtingen, dat ik terechtkwam in een toestand waarin mijn ogen en oren het haast niet meer deden omdat ik ze niet meer nodig had. Ik loste er bijna in op. Ik schreef in mijn dagboek: ‘New Jersey leidt me de ruimte binnen die ontstaat wanneer de esthetiek van een omgeving vrijwel identiek is aan die van wat je je had voorgesteld: wanneer die twee, het origineel en zijn afbeelding, over elkaar heen schuiven ontstaat er daartussen een soort gewichtloosheid, een vacuüm van de zintuigen. Je beweegt je daarin vrij, zonder verplichtingen, want als het ene niet echt is, dan kan het andere daar ook geen aanspraak op maken, en waar ben je dan zelf?’
Een toestand van zelfverlies, juist op de plaatsen waar het niet van echt te onderscheiden Amerikaantje dat ik bijna geweest was zijn leven waarschijnlijk geleid zou hebben. De blanke high school kid, rondrijdend door het tevreden kleine universum van school, winkelcentrum, bibliotheek en bioscoop, dat aan zichzelf genoeg heeft. De jonge Philip Roth, maar vooral Kevin Smith de filmer, die minder met zichzelf omhoog zit, hebben dat universum prachtig vastgelegd. Smith is zo'n kunstenaar die van
| |
| |
zijn eigen dorp de hele wereld maakt. In zijn geval: van zijn eigen strookje shopping mall. Bij hem is het niet de uitbundige verbeeldingskracht van Marquez in Macondo of de kleinemannenwoede van Boon in Aalst, maar een mix van zelfironie, snelheid van geest en gebrek aan respect voor de wetten van smaak en vertelkunst, die misschien typisch was voor New Jersey in de jaren negentig: er valt niets te doen en niets te vertellen, dat kan je op duizend manieren doen en het liefst allemaal tegelijk. Het was een idioot, duizelingwekkend moment om mijn auto voor de Quick Stop Grocery te parkeren en er gewoon naar binnen te lopen. Een onooglijk winkeltje, New Jersey op zijn sjofelst, maar omdat het als de locatie van zijn debuutfilm Clerks een soort embleem is geworden van de slackers-generatie voelde ik me bijna Alice die door de spiegel stapt - om vervolgens te ontdekken dat alles aan de andere kant precies hetzelfde is. De uitersten van het alledaagse en het tot popcultuur verheven New Jersey vielen volledig samen.
Toch bleef ik op dat soort plaatsen, in het vacuüm van de zintuigen, nooit lang hangen. Ik voel me misschien geweldig in die toestand van gewichtloosheid, maar het is niet wat ik zoek. Ergens blijven waar alles klopt maakt me onrustig. In de buurt van het incomplete, het onvolmaakte, voel ik me beter op mijn plaats. Ik was naar New Jersey gekomen uit nieuwsgierigheid naar de plekken waar er licht kiert tussen afbeelding en werkelijkheid.
Misschien was ik daarom zo opgewonden over Asbury Park, de afgetakelde strandkermis waarvan ik in de loop van de maand merkte dat hij echt een prominente, bitterzoete plaats heeft in de collectieve herinnering van New Jersey. De ronde langs Ocean Avenue en Kingsley Street is niet groot, maar ik kon hem blijven rijden, omdat ik onderweg voortdurend de grens passeerde tussen verleden en heden, mythe en werkelijkheid, glorietijd en verval, en weer terug. Een badplaats waar de zee er niet toe doet. Een popmythe waar de jongens ouder zijn geworden en echt zijn vertrokken. Een museum dat eruit ziet alsof er een oorlog heeft gewoed. Een onroerend-goedlocatie die maar niet over de jaren van de leegloop heenkomt.
Ik kreeg er de kans niet me te verliezen in de roemruchte jaren van Springsteen en Southside Johnny, al waren de herinneringen aan hun werk nog in een mooie staat van slijtage te vinden. De afbraak was voor-
| |
| |
bij het punt gegaan waar je nog van romantiek kan spreken. Tegelijk zorgde een handjevol mensen met nieuwe ideeën ervoor dat de totale lethargie er ook geen vat op kreeg. Asbury Park zit gevangen in zijn verleden maar berust daar niet in, en die onwil, dat weerbarstige, daar kreeg ik geen genoeg van, rondjes rijdend door een herinnering die weer een vooruitzicht probeert te worden.
Het was een van de weinige plekken waar de ambivalentie zo bloot lag, waar de poging het imago intact te houden zo zichtbaar tekort schoot. Veel vaker kwam ik terecht in kleine werelden die er nog net in slaagden de schijn hoog te houden dat ze in zichzelf gesloten konden blijven. Een heel vreemd verschijnsel; hoe meer ik erop ging letten, hoe meer New Jersey leek te bestaan uit gemeenschappen die een periode van homogeniteit achter zich hadden en nu op het punt stonden poreus te worden, doorlaatbaar voor invloeden van buiten. Een plek waar beeld en werkelijkheid samenvallen bestaat natuurlijk alleen dankzij het buitensluiten van iets anders: de wereld van de overkant. New Jersey is een land van overkanten, afscheidingen, grenzen binnen en tussen steden. Ik kan het niet vergelijken met de rest van Amerika, maar ik kan me bijna niet voorstellen dat de dichtheid van spoorwegen, boulevards, bruggen en rivieren die als grens functioneren overal zo hoog ligt.
Het sterkst zag ik het afkalven van een gemeenschap langs de Jersey Shore, van Brooklyn tot aan Atlantic City, waar de Italiaans-Amerikanen nog net de toon zetten. Het is een stijl die me heel vertrouwd is, van Sinatra via Frankie Valli & The Four Seasons en The Godfather tot en met de Soprano's, en ik vond het mooi om de sporen ervan te zien langs Route 35, in de restaurants van Belmar, in de White House Subs van Tony Basile in Atlantic City, maar het is een taal die zich niet meer vernieuwt. De diners, de uithangborden en lichtreclames, de telefoondraden boven de weg, ze zinken langzaam weg in een zee van nieuwe tekens. De gelukkige opwinding van een zaal vol oude mensen bij de All Star Doo-wop Reunion, waar de jongens met prostaatkanker en de meisjes met blauwgrijs haar meezongen alsof de tijd niet was voorbijgegaan, is terwijl het nog plaatsvindt al verleden tijd.
New Jersey telt veel railroad towns, waar de spoorlijn vaak al honderd jaar de grens vormt tussen het rijke witte en het arme zwarte deel van de stad.
| |
| |
‘Over het spoor’ was net als in de oude Nederlandse industriesteden de buurt waar je niet kwam. Hier en daar is dat nog zo. In Asbury Park begonnen achter de spoorlijn de zwarte projects, in Cranford lagen de elegante vrijstaande houten huizen boven de spoorlijn, in Atlantic City keerden de gigantische casino's hun rug in de vorm van grote parkeergarages naar de armere straten verder weg van de zee, in Newark wonen nu de Portugezen en Brazilianen over het spoor in Ironbound. Nieuwe bevolkingsgroepen maken er meer een lappendeken van dan de oude tweedeling tussen wit en zwart. Onderweg van Jersey City naar Hoboken passeer je vloeiend in elkaar overlopende Chinese, Pakistaanse, Oost-Europese en arabische buurten voordat je in de Mile komt, de rechthoek die nu grotendeels bewoond wordt door witte tweeverdieners. Andere scheidingen heb je ook. De campus van Princeton is een zelfvoorzienende gemeenschap, die het stadje aan de overkant van Nassau Street nauwelijks nodig heeft. En dan heb je de twee watergrenzen in het westen en het oosten van de staat: de Delaware en de Hudson.
Met de Washington Crossing van de Delaware begon de ommekeer in de onafhankelijkheidsoorlog tegen de Engelsen. Het is een cruciale oversteek, net als die van Hoboken naar Manhattan. Samen vormen ze, denk ik, het zelfbewustzijn van New Jersey.
George Washington had zich achter de Delaware teruggetrokken in de winter van 1776. New Jersey was helemaal in Engelse handen. Nog even en ze stootten door naar Philadelphia, het hart van de prille republiek. Washington moest die beweging omkeren. De droom van Amerika lag aan de overkant van de rivier. De heroïek van de uitgeputte strijders die urenlang een weg braken door de kruiende ijsschotsen, met de generaal fier aan de boeg, terwijl in de bleke verte de zon langzaam opkwam, dat is een vormend beeld geworden in de Amerikaanse geschiedenisboeken, en dus ook voor mij. Ik ken uit de Nederlandse geschiedenis niet een beeld dat me ook na jaren van minder patriottische kennis nog steeds even zo'n rilling van jongensachtige trots bezorgt.
Daar te staan, in de herfstkleuren aan de oever van de Delaware, precies op de plek waar George Washington in de boot was gestapt, was ook weer zo'n moment waarop beeld en werkelijkheid, geschiedenis en actualiteit samenvielen. Dus was ik er gelukkig maar bleef ik er niet lang staan. Niet langer dan nodig was om te beseffen dat het oversteken, of de droom van het oversteken, is waar alles om draait.
| |
| |
Aan de overkant ligt New York. Kunst, geld, plannen, snelheid, geweld, schoonheid, cosmopolitisme, alles op een schaal die aan deze kant niet bestaat. Aan deze kant heb je drie mogelijkheden: dromen, oversteken of je nergens wat van aantrekken. De meeste mensen kiezen voor het laatste: de sfeer in de meeste plaatsen die ik bezocht is nuchter, onopgesmukt, down to earth. Er zijn er ook veel voor wie het oversteken een dagelijkse gewoonte is: wonen in suburbia, werken in de city. En de kunstenaars dromen eerst, nadat ze ontdekt hebben hoe klein en beklemmend New Jersey is, wagen dan de oversteek en komen alleen terug als de grote stad ze te veel is of als ze toch een oude loyaliteit voelen. Philip Roth verdween, James Baldwin, John Sayles, Meryl Streep, Dan Graham, Allen Ginsberg en Sarah Vaughan ook. Sinatra maakte de oversteek en kwam alleen nog wel eens terug om te gokken in Atlantic City, verder zo weinig mogelijk. Springsteen ging, werd groot en kwam weer in Rumson wonen. Amiri Baraka werd de grond in Harlem te heet onder de voeten en was precies op tijd terug in Newark voor de rellen van 1967. Yo la Tengo en de Feelies bleven. William Carlos Williams en Kevin Smith ook. Lauryn Hill, Queen Latifah, Savion Glover, Redman en Wyclef Jean hebben het druk, maar ze komen af en toe nog wel eens langs in Newark.
Nergens ter wereld was de overkant zo verleidelijk. Het zicht op de skyline was legendarisch. Hier kon je het staafdiagram van de westerse verbeelding de lucht in zien steken. Hier kwamen de ansichtkaarten vandaan. Het leven in zicht van de stad met de grenzeloze ambities heeft New Jersey zijn grauwe industrialiteit bezorgd, de gifmoerassen en het betonnen klaverveld van snelwegen, maar ook zijn welvaart en mogelijkheidszin.
En toen vlogen ze op het World Trade Center in. Plotseling is elke blik op de overkant geladen met het besef dat alles kapot kan, dat zelfs de krachtigste skyline ter wereld niet onkwetsbaar was, dat er in de holte tussen de gebouwen nog altijd mensenlichamen liggen, dat alle moordenaars korter of langer aan deze kant gewoond hebben en dat de volgende aanslag alleen een kwestie van tijd is. Verbeelding is plotseling iets dat je liever niet gebruikt.
In het parkje dat naar Frank Sinatra genoemd is, op de hoek van Hoboken die uitkijkt naar Manhattan, zo dichtbij dat je bijna je hand ernaar wil uitsteken, heb ik een tijdje staan kijken. Het was een verwarrende aanblik. Er klopte iets niet. De rookwolk waar de Twin Towers hadden
| |
| |
gestaan was een diffuse, vluchtige, ronde, langzaam omhoogklimmende en veranderende vorm temidden van de kaarsrechte gebouwen die er stonden zoals ze er hoorden te staan. Het was al dagen mooi weer. De zonsondergang kleurde de heldere hemel paars en toen roodzwart. De zilvergrijze wolk hing daarvoor als in een andere dimensie. De automatische impuls om dit uitzicht mooi te vinden blokkeerde, en even begreep je niet waarom, zoals wanneer je weg wil rijden en de auto staat nog op de handrem.
De ambities van New York hebben een nog niet goed in te schatten dreun opgelopen, precies omdat ze ambities zijn. Opvallen is plotseling levensgevaarlijk, en niet alleen voor de opvallende zelf, wat John Lennon twintig jaar geleden in dezelfde stad al fataal werd, maar ook voor iedereen die toevallig in de buurt is. De hoogste gebouwen, de krachtigste symbolen, de uitbundigste vieringen van de eigen levenslust, ze zijn plotseling niet alleen een bron van inspiratie of jaloezie voor de stad er omheen, maar een risico.
En de gevolgen waren ook meteen voelbaar aan deze kant van het water. Later zal blijken wat het betekent dat de plek waarheen iedereen als vanzelf zijn dromen richtte opeens schrikachtig en onveilig is geworden. Nu ging het eerst om de directe klap. Een tiende van de vermisten woonde in New Jersey. Vooral in de welvarende forensenstadjes, met hun stille groene lanen en wijduit op het gazon gezeten villa's, kende bijna iedereen iemand die er niet meer was. ‘They hit whitey hardest,’ zei de oude zwarte meneer achter de balie in het motel. In New York, waar alles en iedereen door elkaar heen loopt, lag dat niet zo duidelijk. Hier lopen de scheidslijnen scherper.
(Dit is niet de plek om op te schrijven wat ik zelf aan verlies ervaar in New York, een stad waar ik zelf in de korte periodes dat ik er geweest ben ook erg van ben gaan houden, of wat ik denk van de politieke gevolgen in de rest van de wereld, waarover ik nu alleen maar kan herhalen wat ik in mijn dagboek ergens schreef, dat er ‘een jarenlange oefening in gevoeligheid, vrijgevigheid en wederkerigheid’ nodig zal zijn om de dingen beter te krijgen. Ik denk daar natuurlijk over na, in een omgeving die bijna nergens anders over gaat, maar hier beperk ik me nu tot New Jersey.)
Na de eerste schok ging het allemaal heel snel. De stille staat aan deze kant van de Hudson veranderde vrijwel tegelijkertijd in een plaats van
| |
| |
solidariteit met de slachtoffers én medeplichtigheid met de daders. Dat werd allebei vooral duidelijk op de neutrale, gemeenschappelijke plekken, die door bewoners uit alle van elkaar gescheiden gemeenschappen gebruikt worden. En daarmee kreeg iedereen plotseling indringend met de vraag te maken waarmee ik hier al een paar weken stilletjes rondzwierf: hoor jij hier thuis of niet?
New Jersey kende zijn eigen helden. Reddingswerkers en brandweermannen uit Jersey City, Hoboken en Newark arriveerden snel ter plaatse; tientallen overleefden het niet. Todd Beamer uit Cranbury, nj, was de passagier aan boord van het vierde vliegtuig die ‘Let's roll!’ riep en de kapers aanviel, waardoor het toestel neerstortte ergens buiten Pittsburgh en zich niet, zoals misschien de bedoeling was, in het Witte Huis boorde. De heroïek bood een soort tegenwicht aan de schok en de rouw. En om ongeveer dezelfde reden verschenen binnen een paar dagen overal de vlaggen: ze versterkten een gevoel van eenheid, van trots dat Amerika zich niet klein liet krijgen.
De vlaggen verspreidden zich met het uur. Ze doken op aan huizen, aan vlaggenmasten, achter ramen, aan de antennes van auto's, aan de achteruitkijkspiegels van vrachtwagens, op petjes, op de tenues van sporters toen die na een paar dagen weer begonnen te spelen, in de logo's van tvzenders, als een uitscheurpagina van de krant, als kleurplaten in kleuterscholen, op de lichtreclames langs de snelweg.
Met zoveel vertoon van vaderlandsliefde steeg ook de agressie tegen mensen die er niet meteen blijk van gaven. Hoe meer vlaggen op straat, hoe zichtbaarder de mensen werden die er geen droegen. Geïnterviewde moslims konden niet vaak genoeg herhalen dat ze zich echte Amerikanen voelden en eigenlijk dubbel getroffen waren door deze ramp, een sikh op Princeton zette een rood-wit-blauwe tulband op zijn hoofd om duidelijk te maken dat hij toch echt geen moslimterrorist was, en toch kwamen al snel de verhalen over scheldpartijen, vechtpartijen en zelfs een paar moorden tegen arabisch-ogende mensen op straat.
Dat werd er niet beter op toen de berichten begonnen te verschijnen over het verblijf van de verdachte terroristen en hun medewerkers: ze hadden kort voor 11 september of al veel langer motelkamers, moskeeën, banken en sportscholen gebruikt in New Jersey. Lekker rommelige, veelkleurige straten in Union City, Linden, Elizabeth, Hoboken en Jersey
| |
| |
City, waar ik juist nog doorheen was gereden, verschenen op televisie als de locaties waar de verdachten het laatst waren gezien. Zichtbaar nerveuze moteleigenaars, sportschoolhouders en moskeebezoekers verklaarden dat ze de mannen op de foto's wel herkenden maar niets meer van ze wisten dan dat ze zwijgend hun gang gingen. Foto's van ernstige of grappen makende verdachten bij geldautomaten brachten de gezichten van het kwaad plotseling middenin het straatbeeld.
Tegelijk met de nationale eenheid steeg dus ook het onderlinge wantrouwen. Wie erbij hoorde en wie niet was cruciaal, in dagen van tegelijk uitzonderlijke opofferingsgezindheid en absurde verdachtmakingen. Dat werd het zichtbaarst op neutraal, publiek terrein, zoals shopping malls, motels, benzinepompen en fastfoodrestaurants. Plekken waar je onbekenden tegenkomt. De afgelopen jaren worden zulke plekken steeds vaker beheerd door ondernemende migranten met wat nu een arabisch uiterlijk heet. Tegelijk is dat ook het soort openbare ruimte waar de vlag uithangt. Enorme vlaggen hingen soms aan masten op de uitgestrekte parkeerplaatsen van de grote malls en bijna elk motel had er een voor de deur staan. Dus juist in de anonieme, uniforme ruimtes waar New Jersey, de staat met de meeste malls per vierkante kilometer, om bekend staat werd nu van mensen meer dan anders gevraagd om kleur te bekennen. Wie ben jij: patriot of verrader? Dat was de vraag die bijna hoorbaar rondzoemde.
Ik was hier gekomen om het land te leren kennen waar ik vaak van heb gedacht dat ik er vandaan had kunnen komen. De vraag was of ik me er thuis zou voelen. Of ik me kon voorstellen dat ik er zou wonen. Het antwoord daarop wisselde voortdurend, en werd natuurlijk genuanceerder naarmate ik meer van New Jersey zag.
En nu was Amerika opeens Amerikaanser dan ooit. Op een abrupte, tragische manier werd het gedwongen te definiëren wat de Amerikaanse identiteit precies inhoudt. Even abrupt werd het mij duidelijk dat ik er niet omheen hoef te draaien. Van dit patriottisme maak ik geen deel uit. Medeleven en een persoonlijke historische verwantschap die nooit overgaat, dat wel, maar voor tranen in mijn ogen bij het Amerikaanse volkslied is het te laat.
Maar op een andere manier, die ik nog niet goed overzie, raakte ik dieper betrokken dan ik ooit had verwacht. Ik heb vanouds een hang naar de
| |
| |
ruimtes die andere mensen anoniem noemen: de parkeerplaatsen, de rafelranden van de stad, de buitenwijken. Het gemiddelde, zo onopmerkelijk dat het zich tegen je blik verzet. Nergensplaatsen, noemde ik ze vroeger. Dat er hier veel waren, dat het bij veel Amerikanen als één grote nergensplaats bekend staat, een gebied dat je moet oversteken om New York te bereiken, was een van de redenen waarom New Jersey me altijd aantrok. En ik heb ze gevonden: het shopping mall-universum van Kevin Smith, het braakland van Asbury Park, de straten achter de boardwalk van Atlantic City, de bouwterreinen buiten Newark, de motels en diners langs de snelweg. Ruimtes waar voorwerpen uniform en betekenisloos heten te zijn. In die onuitgesproken, op het voorbijgaan gebouwde omgeving voel ik me vaak op mijn gemak. Het vacuüm van de zintuigen ontstaat daar uit het ontbreken van herkenbare elementen.
Nu zijn opeens precies diezelfde ruimtes geladen met betekenis. Ze staan in het teken van vaderlandsliefde en vreemdelingenhaat. De Pakistaanse eigenaar van een grauw motel die me doorstuurt naar de volgende Pakistaanse eigenaar van een grauw motel, omdat ze daar wél televisie hebben, zodat ik op mijn kamer kan zien hoe de terroristen hier aan dezelfde Tonnelle Avenue gelogeerd hebben. De zwarte jongens achter de balie bij Kinko's, waar ik dag en nacht terecht kan om mijn e-mail op te halen, die om het hardst roepen dat ze zich bij het leger gaan aanmelden. De arabische pompbediende die zijn ramen heeft volgeplakt met vlaggen en nog uit opengedraaide autoraampjes wordt toegebeten dat hij moet oprotten. Opeens ontstaan er verbindingen op de plek waar alles op vluchtigheid is ingesteld. Opeens moet je kijken wie je tegenover je hebt, in plaats van er met neergeslagen ogen voorbij te schuiven. Opeens is het belangrijk dat iets intact is, dat de Dunkin Donuts er nog staat, als je er 's avonds weer voorbij rijdt, langs de vlaggen op halfstok en met het geluid van een politiehelikopter boven de snelweg. Of juist de slijtage, de rauwheid van een bouwplaats krijgt iets dierbaars, iets nostalgisch bijna, omdat het werk er begonnen is in de tijd dat mensen nog bouwplannen maakten zonder bijgedachten.
Al die plekken onttrekken zich normaal gesproken aan je waarneming. Het is niet makkelijk ze geconcentreerd te bekijken, om er een verhouding mee te ontwikkelen. Ik kwam vanuit de dimensie van de popcultuur een werkelijkheid binnengelopen die terugweek naarmate ik dichterbij kwam. En nu is het opeens alsof die wijkende werkelijkheid
| |
| |
zelf een stap naar voren heeft gezet - de oversteek heeft gemaakt van daar naar hier - en van mij eist dat ik al mijn zintuigen openzet, dat ik waarneem en betekenis geef aan wat ik zie, geen detail verwaarloos. De anonieme mall staat ineens vol levensverhalen. De neutrale parkeerplaats loopt over van de angsten en vooroordelen.
Misschien is het waar dat New Jersey in de schaduw lag van New York en zijn hoge torens. Nu valt het volle daglicht erop, en ik kan ook niet meer doen alsof ik hier eigenlijk niet ben. Ik ben meer dan een passant, New Jersey is meer dan een doorgangsgebied - alles wat eerst het bekijken bijna niet waard was is nu belangrijk en vol betekenis.
|
|