dat hij me niet meer 's nachts wakker moet maken, want dat ik het dan niet meer volhoud.’ Ze zegt het alsof hij er niet bij is en het niet hoort.
‘Yep, yep, yep,’ zeg ik tegen mijn vader en hij moet lachen.
's Avonds loopt zijn koorts op. De verpleegster is geweest en heeft hem gereedgemaakt voor de nacht.
‘Dat ding moet er nog voor,’ zegt mijn moeder zachtjes tegen mij en wijst naar het hek dat onder het bed staat.
‘Dat hek komt er nie veur,’ zegt mijn vader.
‘Dat hek moet ervoor, Albert, anders ga je vannacht weer uit je bed en val je.’
‘Dat hek komt er nie veur,’ zegt mijn vader.
We besluiten het even te laten rusten en zetten de tv aan.
‘Albert,’ zegt mijn moeder opeens, ‘Albert, wat doe je toch?’
Hij staat naast het bed met het hek in zijn handen. ‘Zo,’ zegt hij en struikelt met het hek richting de keukendeur. Ik probeer hem tegen te houden, maar hij zegt: ‘An de kant, Susan, goa an de kant. Aans goa ik dwas deur oe hèn.’
‘Laat hem maar,’ zegt mijn moeder. We kijken toe hoe mijn vader in zijn pyjama met hek over het pad strompelt. Achter in de tuin gooit hij het hek naast het vogelhuisje in de sneeuw.
‘Hoe kan het toch dat hij nog zo sterk is?’ zegt mijn moeder verbaasd.
‘Zo,’ zegt mijn vader als hij weer binnenkomt. Hij kijkt triomfantelijk naar ons. Later, als hij slaapt, halen we het hek weer op en maken het vast aan zijn bed.
Mijn vader heeft een belletje bij zijn bed, zodat hij het mijn moeder kan laten weten als er iets is. Als ik de vijfde keer het ding hoor, sta ik op. Door de geopende slaapkamerdeur zie ik mijn moeder op de rand van het bed zitten. Ze huilt. ‘Ik kan niet meer,’ zegt ze. ‘Ik ben op.’
‘Ik ga wel,’ zeg ik.
Hij zit overeind in bed en kijkt me woedend aan. ‘Ik zit vast,’ zegt hij. ‘Mak mie los.’
Ik controleer de dekens en zeg: ‘Je zit niet vast, kijk maar, de dekens zijn los.’
‘Mak mie los, mak mie los,’ zegt hij.
‘Je zit niet vast, kijk dan.’