Opa dronk, vrouwen met panty's duwden gekleurde kinderwagens over het kiezelpaadje, wilgen hingen met hun meest lage takken in het water van de vijver en af en toe kwam een sportief type voorbij: met bril, buik en een glanzend sportbroekje.
‘Je vader is een minkukel,’ zei opa. ‘Dat je niet schrikt als je er later pas achter komt.’
‘Nee,’ zei ik.
‘Veel mensen heb ik voor hem gewaarschuwd. Ik hoop dat het bij jou een keertje helpt.’
Ik zei niets en opa nam nog een slok. Zijn neus ging steeds meer op die van de Kerstman lijken.
‘Ik heb je moeder proberen tegen te houden. Een maand voor het huwelijk ben ik bij haar vader geweest. Ik zei: ‘Je kunt het beter nu weten: mijn zoon is een minkukel.’ Jaren later stootte die man me aan bij het voetbalveld. Hij zei: ‘Jongevos, je had het niet treffender kunnen omschrijven.’ Maar goed, toen was het al te laat: toen was jij al geboren.’
‘Kwam dat niet goed uit?’
Opa legde een hand op m'n knie. ‘Ach,’ zei hij, ‘het is maar hoe je het bekijkt.’
‘Ben ik ook een minkukel, opa?’
‘Dat weten we nog niet,’ zei hij. ‘Maar je hebt je familie niet mee en Hitler is ook als kunstschilder begonnen.’
Daarna gingen we wandelen, hand in hand. Het kiezelpaadje kronkelde door het park. Toen we terugkwamen, zaten vader en moeder al klaar op het bankje. Moeder had een plastic tas op schoot, boven vaders hoofd stegen tevreden rookpluimpjes op. Hij zei: ‘Zo, heren, fijn gewandeld?’
‘Opa heeft over de oorlog verteld.’
Moeder keek een beetje verschrikt, vader drukte een Strepsil uit het pakje. ‘En?’ vroeg hij. ‘Wie heeft er gewonnen?’
‘Wij natuurlijk,’ zei ik en ik begon al een beetje te begrijpen wat een minkukel was.
‘Onderweg zagen we een restaurant,’ zei moeder. ‘Gezellig en niet duur.’
Ik bestelde sinas, opa jenever, moeder Muskaatwijn en vader een glaasje appelsap. Verder was de bestelling eenvoudig, één gerecht voor vier personen. We zeiden weinig, tot vader een klein, rechthoekig pakje langs de kaarsen schoof. ‘Voor jou,’ zei hij glimlachend tegen opa.