| |
| |
| |
Justin Cronin
Zoogdieren
vertaling: paul syrier
| |
April 1992
Ze waren geen echte gokkers, maar het vakantieoord had een klein casino en daar brachten ze hun eerste dagen door, Kay en Jack: de vakantie was een beloning voor twee zware jaren, voor de ruwe wateren die ze samen waren overgestoken, en ook al was het aanvankelijk hun bedoeling geweest dat ze de hele tijd als gezin samen zouden zijn, lege dagen die ze in de gestolen zon zouden rondlummelen, ze waren maar nauwelijks naar buiten geweest. Ze kwamen naar buiten om te eten en te slapen en te kijken hoe het met Mia en de jongens stond, maar ze gingen altijd terug - zowel om te winnen als te verliezen maar ze wonnen altijd iets meer - en tegen de ochtend van de derde dag, na een sessie van twaalf uur waarin ze helemaal niet naar bed waren geweest stonden ze op vierduizend dollar winst, genoeg om de week vakantie te betalen.
Kay was degene die besloot ermee op te houden. Tien uur 's morgens: ze had juist drie keer achter elkaar gewonnen - weer zestig dollar - toen er een uitgestelde vermoeidheid over haar heen spoelde, een gevoel van volledige verzadiging, zoals je na de laatste hap van een maaltijd voelt. Ze begreep meteen dat ze uitgeput was.
‘Ik geloof dat ik het wel gehad heb,’ zei ze.
Jack knikte, maar hield zijn blik op de tafel gericht. Zijn wangen en kin waren gespikkeld met askleurige stoppels. Hij gebaarde naar de dealer, een jonge zwarte man met dreadlocks en een fraaie, koperkleurige neus, dat hij meedeed. Met een uitdrukkingsloos gezicht deelde de jongeman de kaarten: een tien en daarbovenop een acht. De dealer gooide een dobbelsteen. Jack haalde een vlakke hand over zijn kaarten om duidelijk te maken dat hij geen nieuwe kaarten hoefde. Hij zette kleine bedragen in, tien of twintig dollar, maar vaak ook slechts vijf. Hij gokte behoedzaam, maar ook met peinzende verwondering, als iemand die piekerde over een
| |
| |
probleem dat, wat hij ook deed, zichzelf leek op te lossen. Hij was econoom, maar deed heel theoretisch werk; als het op echte dollars aankwam was hij volslagen hulpeloos. Kay deed de boekhouding, betaalde de rekeningen en hield het schip op koers. Ze keek toe terwijl Jack weer won.
‘Jack? Luister je naar me? Laten we de winst opstrijken en wegwezen.’
Hij gaf haar een snelle zoen op haar voorhoofd. ‘Ga maar slapen als je wilt.’
Ze begon al te gapen bij het idee. Vierduizend dollar: geen vermogen, dacht ze, maar zeker een reden om voorzichtig te zijn. Ze had vrienden van de universiteit die nu echt geld verdienden: de bankiers en advocaten die partnerschappen aangingen, de artsen die eindelijk hun leningen afbetaalden, zelfs een romanschrijver wiens boeken het goed deden. Ze las over hen in het alumniblad en voelde een steek van jaloezie. Voor zulke mensen, wist ze, was vierduizend dollar helemaal niets. En toch had het Kay en Jack ongeveer een jaar gekost om dit bedrag opzij te leggen - door af en toe een paar honderd dollar van zijn universiteitssalaris te sparen.
Nu lag hetzelfde bedrag voor hen op tafel, keurige rijtjes blauwe en rode fiches met de naam van het vakantieoord in het midden geëtst - een opbrengst die hun niets had gekost. Wat was het met die fiches dat ze zo prettig aanvoelden? Hoe moe ze ook was, ze wilde ze in haar handen houden.
‘Serieus, Jack? Hoe lang kan dit nog zo doorgaan?’
‘Ik snap niet eens hoe het zo lang hééft kunnen doorgaan.’ Hij legde zijn inzet op de tafel en de dealer gaf nieuwe kaarten. ‘Zie je? Eenentwintig.’ Inderdaad: een koning en een aas, zag ze. De dealer keerde uit.
Ze was te uitgeput om aan te dringen. ‘Ga niet te lang door, dan.’
In haar eentje stapte ze het casino uit, het felle zonlicht en de aanzwellende hitte van de ochtend in. De lucht rook naar bloemen en de zee. Het vakantieoord leek op een omheind bejaardendorp: het was omgeven door een hoge afrastering die in een U rond één kant van de baai en een strand met volmaakt wit zand liep. In de brochure was het casino bijna terloops genoemd - het was gewoon een van de attracties, net zoals de tennisbanen en de duiklessen en de limbowedstrijden op het terras na het diner - en ze hadden er met zijn tweeën alleen maar grappen over gemaakt. Welke idioot zou er in de Cariben zijn tijd verdoen door in een donkere zaal te gaan kaarten? De vakantie was echter al half achter de rug en ze hadden nog nauwelijks iets anders gedaan.
| |
| |
Hun appartement was leeg, de lakens waren verfrommeld en de bedden onopgemaakt. Toen ze zoekend uit het raam keek, zag ze de jongens in de verte op het brede, lege strand en Mia die een boek las: haar lange blonde gedaante lag languit in een van de dekstoelen die het personeel van het vakantieoord elke ochtend naar buiten sjouwde. Sam was acht, Noah vijf. Ze vroeg zich af of ze zich verwaarloosd voelden, maar wist ook dat dit niet zo was: Sam deed gewoon waar hij zin in had en Noah wilde niets. Het moeilijkste was geweest te beseffen dat ze hem alleen maar troost kon bieden, dat ze hem nooit echt zou kennen - dat met Noah zijn in zekere zin betekende dat je alleen was.
Ze nam een douche, trok haar badpak aan - een ingetogen badpak voor de rijpere vrouw, een van die vreselijke dingen met een rokje, maar iets anders verkochten ze niet aan vrouwen zoals zij, vrouwen die geacht werden ouder te zijn - en bekeek zichzelf in de spiegel. Zesendertig: haar haar, diep kastanjebruin, begon al hier en daar grijs te worden. Ze was nooit klein van stuk geweest, maar nu, na de jongens, hadden haar heupen een omvang bereikt die, begreep ze, het gevolg was van een permanente herschikking van haar botten. En toch wist ze, terwijl ze in de spiegel keek, dat ze niettemin nog steeds aantrekkelijk was. Ze had fijne en expressieve gelaatstrekken, haar benen waren stevig en slank, met duidelijk zichtbare spierbundels van de lange wandelingen die ze elke dag maakte, haar ogen stonden helder en haar tanden waren wit. In het jaar van haar ziekte - het rampjaar noemden ze het - was haar huid op de een of andere manier dunner, bijna doorschijnend gaan lijken. Nu, acht maanden later, was haar gezondheid teruggekeerd, als een zeil dat weer wind ving. Het badpak, met zijn hoge halslijn, verried niets.
De jongens maakten zandkastelen en liepen spetterend met emmertjes de golven in en uit. Ze hadden geen enkele accumulatieneiging: alles wat ze bouwden vernielden ze meteen, zelfs Noah, die in alles het voorbeeld van zijn broer volgde.
Sam pakte haar hand en trok eraan. ‘Mia zegt dat we mogen gaan zeilen als jij het goed vindt.’
‘Heeft ze dat gezegd?’ Het vakantieoord beschikte over een stel wankele huurbootjes op het strand. Ze woelde met haar hand door Sams haar, dat hard was van het zout en de zon. ‘We zien wel, na het middageten,’ zei ze.
‘We willen nu zeilen,’ verklaarde Sam. ‘Mia heeft gezegd dat ze ons meeneemt.’
| |
| |
Ze knielde voor hen beiden. Ze hadden magere lijfjes, zonder een greintje vet, en na drie dagen in de zon zo bruin als nieuwe stuivers. Sam was lang voor zijn leeftijd, had hazelnootbruine ogen en was, net zoals zijn vader, een en al knieën en ellebogen en scherpe hoeken. Noah had, onder een bos bruin haar, een breed, gedrongen gezicht dat bij een andere jongen, een jongen die glimlachte en schaterde, een voortdurende thermometer van zijn gevoelens zou zijn geweest. Als hij eens een keer glimlachte, leek het echter meer een vergissing. Eén oog, zijn linker, keek haar niet recht aan maar week iets af, een gebrek aan parallellie dat je alleen zag als je vlak bij hem stond. De aandoening stond bekend als Brown's Syndroom en werd soms met autisme geassocieerd. Door dat oog, dat uit Noahs wieg naar hen had opgekeken, was tot hen doorgedrongen dat er iets loos was.
‘Pappie heeft genoeg geld verdiend voor deze vakantie,’ zei ze tegen ze. ‘Wat vinden jullie daarvan?’
De kleinste fronste zijn voorhoofd en hield zijn hoofd scheef terwijl hij haar aankeek. ‘Met kaarten?’
‘Ja, met kaarten. Grotemensenkaarten. Mammie heeft ook wat verdiend.’
‘Kunnen we dan een boot kopen?’
‘Daar is het niet genoeg voor.’
‘Ik heb een kwal gevonden,’ meldde Noah. Zijn wereld bestond uit een reeks ontmoetingen met allerlei dieren: hij had vrijwel nergens anders belangstelling voor. Na een reeks ongelukkige ervaringen met zwerfkatten en gewonde vogels hadden ze geprobeerd deze dwangmatige neiging te temmen met een hele menagerie kleine huisdieren: vissen, schildpadden, een paartje hangoorkonijnen, Dopey en Doc. Het was alsof hij met deze dieren meer contact had dan met welk menselijk wezen dan ook, hij zorgde er met volledige toewijding voor en toch, als ze doodgingen, leek hij het niet te merken.
‘Waar was dat?’
Hij wees doelgericht. ‘Daar. In het zand.’
‘Het was een dode kwal,’ zei Sam met een van verveling vertrokken gezicht. ‘Stelt niks voor.’
Noahs oogleden zakten dicht, als een stel zonneschermen. ‘Kwal. Een. Benaming voor zekere vorm van vrij zwemmende holtedieren, bep. die van de groep van de Sy-pho-zoa, met een zacht, doorschijnend, vaak fraai
| |
| |
gekleurd klok- of parapluvormig lichaam en tentakels, die bij aanraking vaak een branderig gevoel veroorzaken; zij wisselen af met poliepvormen; medusa. Twee. Fig. Schimpnaam voor een dik, kwabbig of anderszins door zijn figuur afstotend of in het bijzonder door zijn gedragingen en optreden onsympathiek persoon.’ Hij sprak de afkortingen precies uit zoals hij ze in het woordenboek had gelezen. Terwijl hij het zei was zijn gezicht volkomen uitdrukkingsloos, blanco.
‘Dat is prachtig, schatje. Heeft Mia je dat laten zien?’
Het knulletje fronste geheimzinnig zijn wenkbrauwen. ‘Hij was dood,’ bevestigde hij.
De hele nacht gegokt, en toch was ze hier, als moeder. Ze hielp Noah een tijdje in het ondiepe water met zijn schepnetje op witvisjes jagen, zette toen een stoel naast die van Mia, in de schaduw van een brede parasol.
‘Hoe gaat het met kaarten?’
Kay liet zich in haar stoel achteroverzakken. Door die paar minuten met de jongens was ze volledig uitgeput. Ze wist meteen dat ze in een oogwenk zou slapen. ‘Het ging heel aardig toen ik vertrok. Volgens mij hebben we wind mee.’ Ze zuchtte en draaide zich om om Mia aan te kijken. ‘Vind je het erg? Ik weet dat dit niet de afspraak was.’
Mia haalde haar schouders op. Uit de mand die naast haar stoel op het zand stond haalde ze een haarborstel, en terwijl ze haar ogen halfdicht kneep tegen het licht begon ze langs de onderkant van haar lange paardenstaart te aaien. ‘De jongens zijn heel lief. Hebben veel plezier.’
‘Nou, hun moeder niet. Hun moeder is kapot.’
Mia zweeg even. ‘Kapot?’
‘Moe,’ legde Kay uit, en ze sloot haar ogen.
Ze droomde dat ze weer een meisje was en met haar vader in de keuken zat te pokeren, een droom die tegelijk ook een herinnering was: ze had dit inderdaad gedaan, jaren geleden. One pair, two pair, three of a kind. straat: aan de keukentafel, met haar lucifers in een keurig stapeltje voor zich, berekende ze haar weddenschappen aan de hand van een stukje papier waarop de volgorde van de verschillende combinaties stond. Het was notitiepapier, steeds weer opgevouwen en opengevouwen, van jaren reizen in het tasje van haar moeder versleten tot het zo zacht was als gemzenleer. Haar ouders speelden met vrienden; haar moeder had altijd geluk, legde haar vader uit, maar beweerde ook altijd dat ze vergat welke
| |
| |
hand welke was. Het licht in de keuken was winterlicht, koel en hoekig; Kay was elf jaar oud. Haar vader leerde haar bluffen, leerde haar langzaam een pot opbouwen als de kaarten goed waren en wanneer je moest zorgen dat je je uit de voeten maakte. Word niet verliefd op een bepaalde hand, waarschuwde hij haar. Zelfs een goede hand kon verliezen. Draag een gelukskleur, maar reken er niet op. Er klonk muziek uit de blikkerige luidspreker van de radio in de keuken. Ze droeg een nachthemd maar had het niet koud, en haar vader leefde nog. Hij schudde de kaarten om ze te delen. Vijf kaarten, zei hij. Zelfmoordkoningen en eenogige boeren waren wild. Hij liet haar de kaarten zien, de boer met zijn afgewende blik, de koning met een zwaard door zijn hoofd. Pappie? zei ze. Pappie, ik ben met Jack getrouwd. Dat is goed, zei hij. Dat weet ik. Ik was erbij, weet je nog? Ik heb Jack altijd graag gemogen.
Het licht werd feller en feller en nog feller, de muziek harder en harder, en toen werd ze wakker in de zon en de hitte en wist ze weer waar ze was. Ze had twee uur geslapen. De jongens en Mia waren nergens te bekennen. Op maar een paar honderd meter van het strand was er een cruiseschip haar blikveld binnengevaren - het ene dek boven het andere hoog boven het water gestapeld, een onmogelijk visioen, een drijvende bruiloftstaart. Ze was wakker geworden van het ratelende geluid van het anker dat aan zijn ketting werd neergelaten en van nog iets anders: ergens speelde een ragtime-orkestje.
Ze vond de jongens in de cafetaria, waar ze geroosterde kaassandwiches en patat van een papieren bord zaten te eten. Mia zat tegenover ze, met haar boek in een hand: net een oud schilderij van een vrouw die in een park zat te lezen. Jane Eyre, een exemplaar uit de bibliotheek, het ongeïllustreerde omslag in kreukelend cellofaan gepakt; Mia las gulzig maar zonder onderscheidingsvermogen, alles, van pulpromannetjes tot The New Yorker tot Sams boeken over honkbal.
Kay ging tussen de jongens in zitten en pakte een frietje van Sam. ‘Is Jack al buiten gekomen?’
‘De professor zei dat ik je moest vertellen dat hij nog steeds wint.’ Mia stak een lange bladwijzer tussen de bladzijden van haar boek en sloeg het dicht. ‘Hij wilde je niet wakker maken.’
De patat was vet en zat onder het zout: heerlijk. ‘Hoe is dat boek?’
Mia fronste haar wenkbrauwen. ‘Heel zielig. Maar het is volgens mij goed voor mijn Engels.’
| |
| |
‘Dat heb ik na de universiteit niet meer gelezen. Ik heb sinds de geboorte van de jongens eigenlijk niets meer gelezen.’
Mia haalde haar schouders op en glimlachte neutraal. ‘De professor dacht dat ik het wel mooi zou vinden.’
Kay bestelde een club sandwich en ijsthee, maar de jongens waren te ongedurig om te wachten en ze at en dronk in haar eentje terwijl Mia met de twee naar het appartement ging om naar een film op de kabel-tv te kijken. Noah was niet te oud om een dutje te doen, maar ze wist dat Sam hem uit zijn slaap zou houden. Maar ach, als ze maar even uit de zon waren. Het was hun eerste vakantie sinds haar ziekte, de eerste echte vakantie die ze ooit hadden gehad, afgezien van de logeerpartijtjes bij vrienden of de ouders van Jack in St. Louis - waarom zou ze ze niet laten doen wat ze wilden?
Ze betaalde haar lunch door het nummer van hun appartement te noemen en ging weer naar het casino. Jack zat aan de bar een hamburger te eten. Hij vertelde haar dat hij vijftien had gewonnen.
Het duurde even voor ze het had verwerkt. ‘Vijftienduizend?’
‘Er lopen hier mensen rond die dat peanuts vinden.’ Hij beet in een augurk en veegde zijn handen af. Zestien uur aan de speeltafel; hij zag er helemaal niet moe uit. ‘Zie je die ruimte daarachter? Daar pokeren ze, het echte werk. Ik heb daar een kerel twintig ruggen zien verliezen, in één ronde.’
Ruggen - zo praatte hij nooit. ‘Die hoeven niet van het salaris van een universitair docent rond te komen. Jezus, Jack. Vijftienduizend dollar.’ Zoveel geld, uit de hemel gevallen. Ze kon het niet geloven. ‘Dan kunnen we alle creditcards afbetalen, en ook de auto.’
‘Vergeet Vadertje Staat niet.’
‘Oké, alleen de auto dan.’ Ze lachte om zichzelf. ‘Alleen maar de auto. Hoor mij nou.’
Ze bleef bij hem terwijl hij zijn middagmaal at en verhalen vertelde over de rondjes die hij had gespeeld en gewonnen, en liep daarna met hem terug naar de blackjacktafel.
‘Is dit nou wel een goed idee? Verderspelen?’
Hij dacht even na en knikte. ‘Volgens mij gaat het prima,’ zei hij. Er stond een andere dealer. Ditmaal was het een jonge vrouw met vlechten, misschien twee jaar ouder dan Mia. Ze verbrak het zegel van een vers pak kaarten.
| |
| |
‘Eigenlijk heb ik lange tijd niet zo'n plezier gehad. Ik heb het gevoel dat ik wel de hele dag zou kunnen spelen. Wat zijn de jongens aan het doen?’
‘Ze willen gaan zeilen. Mia heeft het ze beloofd, ben ik bang.’
Hij haalde een hand over zijn gezicht. Ze wist hoe graag hij wilde spelen, zijn geluk wilde uitbuiten. ‘Wil je een paar rondjes meedoen? Dan neem ik de jongens wel mee.’
‘Nee, ga maar spelen; je wilt het zo graag. Wees alleen verstandig. Als je te moe wordt, hou dan op.’ Ze gaf hem nog een zoen en kneep even in zijn hand. De auto, een bestelwagen, was twee jaar oud. Ze hadden hem gekocht vlak voordat ze ziek was geworden, nadat de oude Volvo die zijn ouders hun hadden gegeven eindelijk het loodje had gelegd. Hoeveel termijnen moesten ze nog? Alles in één klap weg, de lei schoon. ‘Vijftienduizend dollar, Jack. Ik kan het niet geloven. Deze meevaller kunnen we echt gebruiken.’
Zijn hand vond haar middel en hij trok haar naar zich toe. ‘Ik kom er wel van in de stemming,’ fluisterde hij in haar oor.
Ze ging mee in de omhelzing maar maakte zich, opeens gegeneerd, weer los. Ze trok haar neus op. ‘Je moet nodig douchen,’ lachte ze.
Het cruiseschip lag nog steeds voor anker voor het strand. Er was laag in het voorschip een deur opengezet, en een vloot opblaasboten bracht over het blauwe, blauwe water van de baai passagiers heen en weer tussen het strand en het schip. De zon was zo heet dat ze ervan huiverde.
Ze ondertekende nonchalant de huurovereenkomst en nam nauwelijks de moeite te lezen wat er stond. Ze had in jaren niet gezeild, niet meer sinds ze als kind op kamp was geweest, maar ze dacht dat ze zich wel zou herinneren hoe het werkte. Er stond trouwens bijna geen wind. Een jongeman in tenniskleding en met een enorm polshorloge hielp haar het zeil hijsen, terwijl Mia Noah een zwemvest aantrok. Loef, lij, loeven, afvallen: de woorden waren er nog allemaal, tientallen jaren niet gebruikt, als oude fietsen die aan de balken van een koude garage hingen.
‘Weet je hoe het moet?’ Op de zak van zijn overhemd stond zijn naam gestikt, Thomas. Hij had een zuidelijk accent; hij was net afgestudeerd, veronderstelde ze, en had een jaar vrijgenomen om pret te maken in de zon.
‘Ik denk het wel.’ Ze liet haar blik over de boot dwalen en knikte ongemakkelijk. ‘Nou ja, eerlijk gezegd is het wel een tijd geleden.’
| |
| |
Hij glimlachte aanmoedigend. Afgezien van zijn werk bij de boten was hij rij-instructeur, had hij uitgelegd. ‘Het komt wel weer terug.’ Hij wees haar op een punt verderop in het water, waar donkere rotsen boven het oppervlak uitstaken die door een stalen toren waren gemarkeerd. ‘Ga alleen niet voorbij die rotsen. Het is niet gevaarlijk, hoor, maar daarachter is alleen nog maar open zee.’
Kay en de jongens zochten een plek op de boot en Mia en Thomas hielpen bij het afduwen. Schurend geluid van zand langs de bodem, en toen dreven ze. Kay trok op het achterdek aan het koordje dat het roer op zijn plaats liet zakken.
‘Bon voyage!’ riep Mia van het strand. ‘Zeil maar lekker!’
Een rustig briesje droeg hen de baai in. Kay hield de helmstok en het grootzeil, klemde de schoot tussen haar tanden terwijl ze het zeil strakker aanhaalde en probeerde het toen vast te zetten op de klamp. Ze wierp even een blik over haar schouder; het strand verdween snel achter hen.
‘Dit is dus zeilen,’ zei ze tegen de jongens. ‘Wat vinden jullie ervan?’
‘Krijgen we dolfijnen te zien?’ vroeg Noah.
‘Dat weet ik niet, liefje.’ Helmstok, grootzeil, roer, kiel. Waar had ze ze in meegesleept? Ze ademde diep, om wat rustiger te worden. ‘Er komen een heleboel vissen waar je naar kunt kijken.’
‘Dolfijnen zijn zoogdieren die in zee leven,’ dreunde de jongen op. ‘Ze verzorgen hun jongen en halen adem, zoals mensen. Dolfijnen kunnen vijf minuten of langer onder water blijven en men weet dat ze wel tweehonderd meter diep kunnen komen.’
‘Dat klopt, schatje. Heb je dat uit een boek?’
‘Creatures of the Deep.’ Een cadeau van zijn oom, Kays broer O'Neil. Noah had het in het vliegtuig bij zich gehad.
‘O, god,’ kreunde Sam. ‘Wat ben je toch raar.’
‘Je broer is niet raar,’ wees Kay hem terecht. ‘Hij is anders.’
Sam sloeg zijn ogen ten hemel. ‘O, god. Wat ben je toch anders.’
Ze voeren vlak langs het cruiseschip. De boeg stak hoog boven hen uit en de naam, Windward Princess, stond er in zwarte letters op. Achter het schip tekende zich een werveling van kolkend water af die het op zijn plaats hield. Zodra ze er voorbij waren liet Kay de boot tot hoog aan de wind oploeven en legde de jongens uit wat er ging gebeuren.
‘Fok bak en over!’
De giek zwaaide over hen heen en bleef met een stevige klap hangen
| |
| |
terwijl het zeil zich weer met wind vulde. Keurig overstag: haar hart zwol van trots. Ze voeren nu parallel aan het strand in de schaduw van het schip, dat tussen hen en de kust lag. Op de dekken boven hen stonden mensen naar hen te kijken. Ze hingen over de reling. Sommigen zwaaiden.
‘Ga er eens dichterbij,’ smeekte Sam.
Ze loefde weer tot hoog aan de wind op. Als reactie begon de boot te hellen. Het kwam nu allemaal terug, het spel van de wind en het zeil en de romp, hoe alles door onzichtbare krachtlijnen met elkaar werd verbonden. De jongens klauterden naast haar omhoog terwijl ze de grootschoot strak trok. Boven hen torende de flank van het grote schip uit, een muur van wit staal van dertig meter hoogte. Een van de opblaasbare boten zoemde langs en ze doken op en neer in de hekgolf, terwijl schuim als juwelen van water over hen heen vloog.
‘Goed vasthouden, jongens!’
Ze rondden de voorsteven en belandden in een luwte waar ze zicht hadden op het strand. Mia stond nog waar ze haar hadden achtergelaten, pratend met de jongen die haar met het optuigen had geholpen. Jongens, dacht Kay - natuurlijk had ze daar behoefte aan. Ze had haar de rest van de middag vrij gegeven om met jongens te kletsen.
‘Wie is dat?’ vroeg Noah; hij zei het te hard omdat hij niet wist of hij het geluid van de romp door het water wel zou overstemmen.
Ze liet het grootzeil vieren en zette het weer vast in de klamp. ‘Hij heet Thomas.’
‘Is hij ook een vriend van Mia?’
Ze keek weer. De jongen stond vol zelfvertrouwen naast haar, met zijn handen in zijn zakken. Mia leek te lachen; ze stak een hand omhoog en deed iets aan haar haar, legde het los over haar schouders zodat het het licht ving. Het beeld bracht Kay uit haar evenwicht, niet van schrik maar van verwondering, pure verbazing hoe snel de tijd verstreek. Het was alsof ze van deze afstand iets kon zien wat ze eerder niet had kunnen onderscheiden. Wanneer was het gebeurd? Ze dacht aan het broodmagere meisje dat twee jaar geleden bij hen was gekomen, zenuwachtig en lang en armoedig gekleed, sprekend in een gebroken Engels vol vreemde uitdrukkingen: ‘Zijn jullie in de gang geboren?’ vroeg ze ongelovig als de jongens iets nonchalants hadden gedaan, of, om hen te laten opschieten: ‘Geef het ijzer.’ Kay, die te ziek was geweest om er aandacht aan te besteden, had de verandering niet opgemerkt. Op de bank liggend na alle infu-
| |
| |
sen of op de ergste dagen met een teiltje naast zich in bed had ze alleen nog een gevoel van dankbaarheid kunnen opbrengen dat er iemand was om de jongens te helpen, van hen te houden en hen aan te moedigen nu zij het niet kon. Nu voelde ze zich weer goed en Mia las Jane Eyre en flirtte met een studentje op het strand. Haar broodmagere lichaam en lelijke kleren waren verleden tijd. Ze droeg een zwarte bikini en een wit katoenen t-shirt dat ze hoog had opgeknoopt om met haar slanke taille en de rest te pronken, en terwijl Kay toekeek raakte Mia weer haar haar aan en hief toen, met een traagheid die verried hoe bestudeerd het gebaar was, een blote voet en liet deze door het zand slepen. Waar had ze dat geleerd, met dergelijke minimale gebaren de aandacht van een jongen gevangen houden? Hij zou haar vragen, als hij het tenminste niet al had gedaan: Heb je vrienden in Vermont? Hou je van de kou, doet het je aan Denemarken denken? Vind je het leuke mensen, dat gezin waar je werkt? Wanneer heb je vrij?/it
Ze maakte haar blik van het tafereel los. ‘Natuurlijk zijn ze vrienden,’ zei ze tegen de jongens. ‘Of wil je niet dat Mia behalve jullie nog andere vrienden heeft?’
‘Papa is haar vriend,’ zei Noah. ‘Maar dat is een geheim.’
Plotseling stopte de boot. Wat verdomme...? Ze duwde de helmstok heen en weer. Ze werden ergens door vastgehouden. Ze was te dicht bij het strand gekomen en ze waren aan de grond gelopen. Door het plotseling afremmen van de romp hadden de jongens een duikeling naar voren gemaakt. Later zou ze zich dit moment als bijna komisch herinneren: Kay met haar jongens alleen op zee, het nieuws dat eigenlijk geen nieuws was en dat haar overweldigde op een moment dat ze het gewoon te druk had om erover na te denken.
‘O, verdomme,’ zei ze, en ze hoorde de boosheid in haar stem. ‘Verdomme, verdomme, verdomme.’
Sams gezicht straalde opeens genietend. ‘Zinken we?’
‘Nee, natuurlijk niet. We zijn aan de grond gelopen, dat is alles.’
Noah begon te kermen. ‘We zinken! Dat wil ik niet!’
‘Sam, help je broertje even,’ zei ze boos, terwijl ze het grootzeil inhaalde om zoveel mogelijk wind te vangen. Op het strand waren Mia en Thomas opeens nergens meer te bekennen. Papa is haar vriend... Ze schudde heftig met haar hoofd om haar aandacht weer op de boot te richten. ‘Zie je niet dat ik mijn handen vol heb? Hij begrijpt het niet.’
‘We zinken!’ herhaalde Noah, die nu zat te huilen.
| |
| |
Sam wierp een woedende blik naar zijn broer aan de andere kant. ‘Nee, we zinken niet, stomkop.’
‘Sam, mooi geweest.’ Ze zweeg even om weer rustig te worden. ‘Niets aan de hand. We zijn volmaakt veilig. Daar is het strand.’
Traag draaide de boot op zijn kiel, tot hij met zijn neus in de wind lag. De kiel, dacht Kay. Ze stak haar arm naar voren, op zoek naar de hefboom waarmee ze hem kon optillen. Ze vond de hefboom en ze waren los, gleden achterwaarts weg van het strand. Toen ze helemaal los waren liet ze de kiel weer zakken en stuurde de boot in de richting van het open water.
‘Kom eens hier, allebei.’
De jongens kropen naar achteren en kwamen naast haar zitten. ‘Hier, Noah. Pak de helmstok. Voel je het? Zie je hoe je de boot ermee kunt sturen?’
Met Kays hand op de zijne bewoog hij de helmstok heen en weer, maar ze voelde dat hij zijn aandacht er niet erg bij had.
‘Ik wilde dat helemaal niet zeggen,’ zei Noah. Hij keek haar met klagende blik aan, zijn ogen gingen schuil achter een scherm van tranen.
‘Het is al goed, jochie.’ Ze sloeg haar vrije arm koesterend om zijn magere schouders. ‘Er is niets aan de hand.’
Ze liet beide jongens om de beurt de boot sturen. Het was dus zover, en Noah wist het. Had zij het geweten? En Sam? Sams zwijgen betekende dat hij het wist.
‘We sluiten een verbond. Alles wat we hier doen en zeggen is alleen voor ons bestemd. Niet voor Papa of Mia of wie dan ook. Oké?’
‘Net zoals zeerovers,’ zei Noah. Zijn stem was ver afgedwaald, op zoek naar veiligheid. ‘Ah, hak, maak af die man.’
‘Zo, ja. Als piraten op volle zee. Sam?’
De oudste van de twee wendde zijn blik af.
‘Sam?’
‘Als het een geheim is mag je het niet vertellen.’
Toen ze terugkwamen stond Jack onder de douche. Het nieuws was goed - hij stond op achttienduizend dollar winst. Hij ging een dutje doen, zei hij, daarna samen met hen eten en dan terug naar het casino om verder te spelen.
‘Zoveel geluk laat je niet lopen,’ zei hij. Hij praatte via de beslagen spiegel tegen haar terwijl hij zich stond te scheren. In de kamer achter
| |
| |
hen deelden de jongens speelkaarten uit op de vloerbedekking. ‘Voor ik klaar ben heb ik het huis afbetaald. Ik zit op een golftop, echt.’
‘Wat is een golftop, pappie?’ vroeg Sam.
‘Als je niet kunt verliezen. En luister ons niet af. Vonden jullie het zeilen leuk, jongens?’
‘Noah is bang geworden.’
‘Lief zijn tegen je broer,’ zei Jack. ‘Daar ga je toch niet dood van?’
‘Kunnen we een boot kopen?’
Hij droogde zijn gezicht af en knipoogde tegen Kay. ‘Wat voor boot wil je?’
‘Een witte.’ Sam spreidde zijn armen. ‘Met een grote motor.’
‘Ah.’ Hij knikte ernstig. ‘Daar zal ik nog heel wat voor moeten kaarten.’ Hij draaide zich om en keek Kay aan. ‘Serieus,’ zei hij zachtjes, ‘zodra het fout dreigt te gaan hou ik ermee op. Dat weet je toch?’
‘Tja.’ En toen: ‘Moet ik me zorgen maken?’
‘Kom nou, Kay. Achttienduizend dollar.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen terwijl hij haar gezicht afzocht. ‘Je moet me hierin vertrouwen. Na alles wat we hebben doorgemaakt had ik gedacht dat dit je toch wel zou opvrolijken.’
Ze wilde lachen, maar kon het niet. Had ze het misschien, dacht ze, stiekem wel geweten? Hoe had ze het niet kunnen weten? Er was iemand anders de kring in gestapt. En toch was ze hier, met haar man en haar jongens, in de Cariben, Jack stond zich te scheren, de jongens kaartten, het was allemaal precies alsof Noah niets had gezegd.
‘Ik klaag niet over het geld, Jack,’ hoorde ze zichzelf zeggen. ‘Ik vind gewoon dat we eens tijd voor elkaar moeten hebben.’
‘Dat gebeurt, dat beloof ik. Echt waar. Ik wil dit gewoon tot het einde meemaken.’
Kay gaf geen antwoord. Jack zat op de rand van het bed om zich in zijn korte broek te wringen. ‘Ik heb iets bedacht. Misschien kunnen we Mia iets extra geven. Gezien alle tijd die we haar met de kinderen alleen hebben gelaten.’
Een cadeau, dacht ze: het cadeau van de minnaar. Ze verdrong de gedachte. ‘Is dat echt nodig? Ze heeft een leuke vakantie, naast wat we haar betalen,’ zei Kay.
‘Ze zei dat ze in de zomer naar Denemarken wil. Misschien kunnen we het ticket voor haar betalen. Ik zie niet in waarom we niet iemand een
| |
| |
beetje in al die mazzel laten meedelen.’ Hij stond op en klapte in zijn handen. ‘Oké, jongens, naar buiten. Pappie gaat een tukje doen.’
Hij sliep drie uur terwijl Kay zich op het strand met de kinderen bezighield. Mia had de rest van de middag vrij; ze zou 's avonds met hen mee-eten en dan de rest van de avond bij de jongens blijven, zodat Kay en Jack hun handen vrij hadden. Ze wist dat deze hele vakantie hierdoor mogelijk was gemaakt, dat Mia mee was om te helpen. Zonder Mia zou er geen sprake van vakantie zijn geweest. Waarom was ze niet bozer dan ze was? De lucht was rustig, de hemel een vet, verzadigd blauw boven de stille baai. Het cruiseschip was verdwenen zonder een spoor achter te laten. Ze keek hoe de jongens zwommen en in het zand groeven, maar haar gedachten waren ver weg, terug in het jaar van haar ziekte. Zo ziek: het was alsof ze naar een ver land was vertrokken, ver van hen allen vandaan. De operatie had ze niet het ergst gevonden - alle boeken en films hadden het wat dat betrof bij het verkeerde eind: die borst probeerde haar te vermoorden, ze wilde dat hij weg was - maar het haar op haar kussen elke morgen als ze wakker werd, lange strengen die de plek markeerden waar haar hoofd had gelegen, en de witte kleur van haar schedel toen deze te voorschijn kwam, eerst als kroon boven op haar hoofd, toen overal. Ze had geprobeerd het de jongens niet te laten zien. Ik val weg, had ze gedacht. Ik word gedemonteerd, tot in de kleinste onderdelen. Ze had zweren in haar mond gehad, op haar tong, achter in haar keel. Altijd die bloedsmaak die bleef hangen. De dagen tussen de chemobeurten verstreken in een mist van uitputting en zorgen. Ze nam pillen om te slapen, pillen om op te vrolijken, pillen om haar te helpen haar eten binnen te houden of een einde te maken aan de diarree waardoor ze om de haverklap naar de wc moest rennen. En altijd was er Mia: Sam naar school brengen of Noah naar zijn therapeut, boodschappen uitpakken in de keuken of met de jongens onderhandelen over dutjes of traktaties, Kay een glas water of een kop thee brengen op de dagen dat dat alles was wat ze
binnen kon houden. Uit haar kamer hoorde ze het geluid van Mia's stem dat zich vermengde met dat van Jack en de jongens. Op een dag zat ze boven aan de trap, alleen maar te luisteren. Ze speelden met zijn vieren Parcheesi, of probeerden het. Noah wilde niet stil zitten, verzette op goed geluk zijn stuk, en toch was op de een of andere manier het spelletje doorgegaan: Mia hield de jongens bij de les en liet Noah een beetje vals spelen, terwijl Jack steeds zei: ‘Zien jullie? Kijk wat Mia doet. Doe wat Mia zegt, jongens.’
| |
| |
Ze luisterde een uur en wist wat ze hoorde: het geluid van een gezin, zij het van een gezin waarvan ze geen deel uitmaakte. De kanker had zich naar twaalf klieren in haar arm en borst verplaatst. N12 stond er op het schema. Het was niet de beste situatie, vertelden ze haar. In een universiteitsstadje bestonden geen geheimen, of liever: dat had ze vroeger gedacht. Het huis vulde zich met vrienden, vriendinnen, collega's, haar slaapkamer bloesemde van de shawls en hoeden, de diepvries spatte uit elkaar van de pannen. Op zekere dag, aan het einde van een maand dat er stapels rekeningen lagen, liep ze naar de brievenbus aan het begin van de oprijlaan en vond er vijfhonderd dollar contant, in een envelop.
Maar toen was het over. Ze was nog jong, en haar kracht keerde al snel terug. Ze maakte elke ochtend een wandeling, at gezond, stopte met die stiekeme sigaretten op feestjes. Haar haar begon weer te groeien. Op een dag liep ze zonder hoed het huis uit en besefte dit pas toen ze al in de binnenstad was en in een etalageruit haar spiegelbeeld zag. Als Sam moest ijshockeyen, of als ze in de rij stond bij de supermarkt, of achter in de kerk na de dienst, stond ze tegenover een zee van verbaasde en blije blikken. Kijk jou nu eens! zeiden alle blikken. Wat zie je er goed uit! Gezonde, normale mensen: hoe kregen ze het voor elkaar? Ze was stomverbaasd over hun onschuld, de makkelijke begeerte waarmee ze leefden. Ze had vrienden die aan alpinisme deden, die zonder veiligheidsgordel reden, die al in jaren zelfs geen medische check-up hadden gehad. Wat ging er in hen om? Ze was teruggestapt in de wereld, maar niet volledig; ze was een bedriegster, half geest half spionne uit het schimmenrijk. Ze droeg haar nieuwe gezondheid als een kristallen bokaal door de menigten, en om de drie maanden keerde ze terug naar de overkant van de rivier, die vreselijke afdeling der stervenden: nog eens bloed afnemen, borstfoto's, tumormerken. In augustus, een jaar na de operatie, kreeg ze een cat-scan van haar hele lichaam - afschuwelijk, een ritje in een doodskist, haar oren bonkend van lawaai alsof er stalen platen door een zaagblad werden geperst. Pas toen de arts haar de uitslag gaf en voor de eerste maal glimlachte bij het goede nieuws, wist ze dat iedereen had verwacht dat ze zou sterven. Naast haar was Jack ingestort en in tranen uitgebarsten.
Er kwam een ober voorbij. Ze vroeg om ijsthee, veranderde haar bestelling in wijn, hoewel ze wist dat ze er alleen maar van zou proeven. De jongens bouwden zandkastelen op de natte vlakte die door de avondeb was achtergelaten. De ober kwam terug met haar glas op een dienblad. Na
| |
| |
dat ellendige jaar zat ze hier met een glas wijn op een strand, vijftienhonderd kilometer van de aprilmodder van Vermont. Ze nam een slokje, de koude zoetheid lag als gouden licht op haar tong. Zon, haar lichaam sterk, Sam en Noah weer blij, althans niet bang meer: wat kon ze nog meer wensen? Toen ze heel ziek was geweest had ze geprobeerd zich een dag als deze voor te stellen, hem in haar geest vast te houden. Dus misschien was dat de reden: het voelde allemaal aan als een cadeau.
‘Kom eens hier, jongens.’
Ze kwamen naar de plek waar ze zat. Op hun blote borst zaten vegen zand. Ze trok ze allebei tegelijk tegen zich aan.
Noah raakte haar gezicht aan. ‘Mama, waarom huil je?’
Ze had het niet gemerkt. Met haar duim veegde ze een traan weg. ‘Ik ben gewoon blij jullie te zien. Soms huilen grote mensen omdat ze blij zijn.’
Sam fronste sceptisch zijn voorhoofd; ze dacht dat hij iets over zijn vader wilde vragen. ‘Je bent toch niet weer ziek, hè?’
Ze trok hen weer tegen zich aan. ‘Helemaal niet,’ zei ze.
Toen ze in het appartement terugkwamen lag Jack te snurken. Zijn arm lag over zijn ogen. Dertien jaar huwelijk: haar geest draaide rondjes om deze gedachte en ze voelde zich alleen een tikkeltje verrast hoe snel de tijd verstreek. In de kamer ernaast deed ze de jongens in bad, trok ze een schone broek en een t-shirt aan en nam ze mee naar het restaurant, waar ze met hun vader hadden afgesproken. Het was de eerste eetronde: de meeste andere gasten hadden kinderen bij zich, zelfs baby's. Aan de tafel naast de hunne voerde een jonge moeder een klein meisje met een lepeltje uit een potje. Een snelle, bedwelmende golf van opwinding trok door haar heen toen ze terugdacht aan de tijd dat de jongens nog klein waren geweest: Sams kleine mondje als hij naar zijn flesje tastte, de geur en warmte van de huid van Noah, net warm brood met kaneel. Zo verrukkelijk, alleen maar om bij ze in de buurt te zijn; er waren dagen geweest, schertste ze weleens, dat ze ze met huid en haar had kunnen opeten. Je werd tegenwoordig niet meer geacht dergelijke gevoelens te hebben - kinderen krijgen was een zijpad, een concessie aan de biologie terwijl je met andere dingen bezig was - en toch was het het enige echte verlangen dat ze ooit had gekend.
‘Wanneer komt papa?’ vroeg Sam.
Ze sloeg hun menukaarten open. ‘Hij komt wel. Waarom bestellen we niet alvast?’
| |
| |
Ze bestelde hamburgers voor de jongens, biefstuk voor Jack en zwaardvis voor zichzelf. Ze had Jack nog een por gegeven voor ze naar het restaurant waren vertrokken, en maakte zich nu zorgen dat hij weer in slaap was gevallen. Precies op het moment dat hun eten kwam verscheen hij echter in de ingang van het restaurant.
‘Sorry.’ Hij ging naast de jongens zitten. Nu hij naast Noah en Sam zat zag ze hoe bleek zijn armen en gezicht waren. ‘Hoe was het op het strand, jongens? Hebben jullie me gemist?’ Hij haalde een hand door Noahs haar. ‘Hoe is het met onze zoöloog? Nog vissen gezien?’
De kleine jongen haalde kauwend zijn schouders op. ‘Witvis.’
Jack keek om zich heen. ‘Waar is Mia?’
‘Ik heb haar de rest van de middag vrij gegeven,’ zei Kay. ‘Volgens mij heeft ze iemand leren kennen.’
Jack strooide zout op zijn biefstuk en zei niets.
‘Een jongen van haar leeftijd,’ legde Kay uit. ‘Hij werkt bij de boten.’
‘Hij heet Thomas,’ zei Noah.
Jack keek bedenkelijk. ‘Ze mag wel oppassen,’ zei hij.
De ober kwam naar hun tafel en Jack bestelde bier en voor de jongens cola. Ze mochten allebei één blikje bij het avondeten. ‘Ik bedoel alleen dat we aansprakelijk zijn. Als er iets gebeurt. Als je van het terrein gaat zit je opeens in een heel andere wereld.’
‘Het leek me een heel leuke jongen,’ zei Kay. ‘Je wilde toch dat ze een beetje plezier had, weet je nog?’
Ze waren klaar met eten. Buiten op het terras trof een steelband voorbereidingen om te gaan spelen. Toen ze vertrokken kwam Mia binnen, half rennend, gekleed in een strandjurkje en met haar dat glansde en nat was van de douche. De jongens pakten haar ieder bij een hand.
‘We zijn naar een kasteel geweest,’ vertelde ze ademloos. ‘Op motorfietsen! Net als in Denemarken. Heel erg plezier.’
‘We zijn net klaar met eten,’ zei Kay. ‘Maar bestel maar iets en laat het op de kamer schrijven.’
‘Hoeft niet,’ zei Mia glimlachend. ‘Ik heb al gegeten.’
‘Mogen wij naar het kasteel?’ wilde Sam weten.
‘Morgen misschien,’ zei Kay.
‘Waarom altijd misschien?’ Sam stak zijn onderlip naar voren zoals hij al als baby had gedaan. ‘Zeg nou ja.’
Mia gaf een rukje aan zijn hand. ‘Luister naar je moeder, Sam,’ zei ze
| |
| |
kordaat. ‘Als ze misschien zegt is het voor jou misschien.’
Zittend aan een metalen tafeltje luisterden ze naar de band terwijl boven de donker wordende baai de zon onderging. Kay zag dat Jack op hete kolen zat om naar het casino terug te gaan. Ze liet hen op het terras achter en ging naar de informatiebalie in de lobby, een grote, open ruimte met overal planten en bloemen. Was er een kasteel in de buurt? vroeg ze. Iets wat op een kasteel leek? De medewerker pakte een folder uit een rek achter zijn stoel en vouwde hem open op de balie. Glanzende foto's van een ruïne met borstweringen hoog boven de zee, stapels kanonskogels en wuivende mensen, een kaart waarop het kasteel op een afgelegen kaap met een rode ster was aangegeven: het was een achttiende-eeuws Spaans fort, legde de medewerker uit. Ze konden brommers huren, zei hij, hoewel de wegen smal en steil waren. Ze konden er ook door een busje heen worden gebracht, voor dertig dollar.
Ze reserveerde het busje voor negen uur de volgende ochtend, voordat de zon te heet zou worden, stak de folder in de zak van haar jurk en liep terug naar het terras. In de folder stond dat het fort vanwege zijn hoge ligging een goede plek was om naar walvissen te kijken, en dit had voor haar de doorslag gegeven. Ze wilde Noah een walvis geven.
Toen ze bij hun tafeltje terug was, was de band opgehouden. Het tafeltje was leeg. Beneden, bij de rand van het water, zag ze de jongens en Mia. Het laatste daglicht stond op vertrekken. Ze trok haar schoenen uit en kwam bij ze staan. Het zand om haar been en onder haar voeten zoemde nog van de hitte van de dag.
‘Je hebt het net gemist,’ zei Sam vrolijk, en hij boog zich zo achterover dat hij op handen en voeten tegelijk liep. ‘Mia heeft me leren limboën.’
‘Hoe laag, da's de vraag. Hoe laag, da's de vraag,’ dreunde Noah op. Zijn gezicht en handen vertoonden geen enkele uitdrukking; de muziek zat in zijn hoofd, wist ze, een volmaakte weergave, maar zonder een spoor van gevoel, afgezien misschien van een lichte nieuwsgierigheid. Ze glimlachte naar hem terwijl hij vreugdeloos in zijn handen klapte.
‘We zijn naar beneden gegaan om dolfijnen te zoeken,’ legde Mia uit.
Ze keek Mia aan. ‘Is Jack terug naar het casino?’
‘De professor zei dat ik je moest zeggen dat je daar heen moest komen,’ antwoordde ze.
‘O.’ Wat kon ze anders zeggen? Ze merkte echter dat ze blij was; ze had nog tijd. Hij mocht nog een tijdje gokken. ‘Later misschien,’ zei Kay.
| |
| |
Ze wandelden een eind langs het strand, waarbij Noah voortdurend achterbleef om schelpen op te rapen die door het aflopende tij bloot waren komen liggen. Achter hen werden de rondzwervende klanken van het vakantieoord steeds zwakker. Ze liepen helemaal tot het einde van het strand, waar het zand ophield en een metalen afrastering met daarboven een lijn scheermesdraad het terrein afsloot. Ze had het al eerder gezien, bij daglicht, en het had geen enkele indruk op haar gemaakt; nu, in het donker, glansde het afschrikwekkend. Erachter stond een vervallen huis waarvan brokken stucwerk waren afgevallen. Een erg magere hond lag aan de ketting in de voortuin, kauwend op iets in de ruwe grond. Op de trap naar de veranda scheen plotseling fel licht: een lucifer en toen, in het donker, de geur van marihuana. Ze hoorde de diepe lach van een man en toen een paar stemmen, woorden die ze niet begreep. Onverhoeds sneed er een gevoel van angst door haar heen. Hoe sterk was het hek? Hadden ze hen gezien?
Ze deed een stap achteruit en riep op strenge fluistertoon haar kinderen. ‘Kom daarvandaan, jongens.’
Sam hield het hek vast, duidelijk geïnteresseerd. Dit was iets nieuws. ‘Ik wil kijken of...’
‘Nu.’
Ze liepen terug naar het vakantieoord, een fel oplichtende oase van licht en muziek, en toen ze eenmaal in het appartement terug waren was haar nervositeit verdwenen. Er hing nu een zoete bloemengeur; boven hen ritselden de palmbladeren - een geluid alsof meisjes in rieten rokjes een trap af kwamen. Op het terras speelde de steelband weer. Voor de volwassenen begon de avond nog maar net, maar voor de kinderen was het afgelopen: de jongens waren volledig op van de dag, zelfs Sam, die een duim in zijn mond stak toen hij voor de wc stond om een plasje te doen. Ze stopte ze in, zei dat er niet gekeet mocht worden en ging bij Mia op de veranda staan.
Ze droeg een trui om haar schouders en hield haar tas in haar hand. ‘Ik vroeg me af,’ begon Mia, ‘of je vanavond niet zou willen kaarten...’
‘Ga maar, ga maar,’ zei Kay. ‘Je hebt de rest van de avond vrij.’
Ze aarzelde, maar haar gezicht stond opgetogen. ‘Thomas zegt dat er een feest wordt gegeven, voor het personeel. Ik kan op tijd terug zijn om op de jongens te passen, als je je bedenkt.’
Kay wuifde haar woorden weg. ‘Je hebt al genoeg gedaan,’ zei ze.
| |
| |
Ze zat in een schommelstoel op de veranda en wachtte op Jack. Ze nam aan dat het feit dat hij niet terugkwam een goed teken was: het wilde zeggen dat hij nog steeds won. Een waas van sterren hing laag boven de baai en er stond een zachte bries. Om elf uur ging ze naar binnen en verkleedde zich om naar bed te gaan, maar de slaap wilde niet komen. Iets later voelde ze dat de luchtdruk in de kamer veranderde en hoorde ze de deur opengaan. Ze stond op en liep naar het gangetje. Mia zette haar tas net op de tafel.
‘O!’ zei ze geschrokken. Ze legde een hand op haar hart. ‘Ik schrok van je.’
‘Sorry. Ik dacht dat het Jack misschien was.’
‘Het is heel laat. Ik wilde je niet wakker maken.’
‘Ik sliep niet.’ Ze zweeg even en keek naar Mia, het meisje tegenover haar. Ze wist niet helemaal wat ze zocht. Aan Mia's blote voeten kleefde zand. Verder zat er zand op haar keel en in haar haar, het zuivere witte zand dat je vlak boven de vloedlijn vond, fijn als poeder.
‘Kay?’
‘Het is niets. Het is oké.’ Ze probeerde te glimlachen. ‘Heb je plezier gehad?’
‘Het was maar een feestje.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Amerikaanse jongens kunnen zo... hoe noem je dat? Ze willen van alles.’
‘Gretig.’
‘Ja, ze hebben ons nodig. Zelfs de kleine!’ Mia lachte. ‘Je ziet het bij Sam. Sam wordt heel erg iemand voor vrouwen, denk ik.’
‘Net zoals zijn vader.’
Mia zei niets; haar gezicht verried niets.
‘Als we terug zijn, komt er een eind aan je werk,’ zei Kay. ‘Je kunt een maand blijven, en we betalen je terugvlucht.’
Weer vertoonde Mia's gezicht geen enkele emotie. Ze keek naar het plafond, en toen weer naar Kay. ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen. Misschien is het het beste.’
‘Het zal voor de jongens moeilijk zijn. Je zult me moeten helpen het makkelijker voor ze te maken. Zij zijn mijn eerste zorg. Ik vertel het ze pas als we terug zijn in Vermont.’
Mia knikte. ‘Natuurlijk.’
‘Ik vind niet dat deze situatie in welk opzicht dan ook jouw schuld is, Mia. Je hebt mij en ons gezin enorm geholpen. Ik wil dat je dat weet.’
| |
| |
Mia knikte en sloeg haar armen over elkaar. Er stonden opeens tranen in haar ogen, hoewel ze haar gezicht strak hield. Ze slikte een keer en ademde toen heftig uit door haar neus. ‘Maar toch word ik ontslagen.’
‘Ja. Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar inderdaad.’
Nadat Mia naar haar kamer was gegaan trok Kay een rok, een blouse en sandalen aan, borstelde haar haar en keek nog even in de kamer van de jongens. Het was er een warboel, de dekens van het tweepersoonsbed dat ze deelden hadden ze in de warmte van zich af gewoeld. Ze keek hoe ze ademden en sliepen, zoals ze honderden uren sinds hun geboorte had gekeken, schreef toen een briefje waar ze was en liet het op de tafel achter, zodat ze het gemakkelijk konden vinden.
Ze was twee maanden zwanger. Ze was er die ochtend achter gekomen, of liever: het was tot haar doorgedrongen toen ze op het strand wakker was geworden en het orkestje op het schip had horen spelen. Ze had weer een menstruatie overgeslagen maar had er niet serieus bij stilgestaan, tot ze de muziek had gehoord. Ze wist dat het schip niet zo'n orkestje had. Het geluid kwam uit haar binnenste. Het was idioot, maar zo had ze het toen met Sam en Noah ook ontdekt. Ze probeerde zich deze nieuwe baby voor te stellen, hoopte dat het een meisje was, maar ze zag alleen maar een klein gezichtje tegen haar resterende borst gedrukt, een kind dat nooit zou weten dat er ooit twee borsten hadden gezeten.
Met haar schoenen in haar hand liep ze door het zand naar het casino. Ze vond Jack aan de speeltafel en wist meteen dat hij verloren had, dat hij alles kwijt was. De achttienduizend dollar was verdwenen, en meer: hij stond drie mille in het krijt. Het was door het pokeren gekomen. Omdat hij zich met blackjack was gaan vervelen had hij besloten een paar rondjes mee te pokeren en al heel snel alles verloren. Twee uur lang had hij geprobeerd aan de blackjacktafel zijn verliezen goed te maken, en moeten toezien hoe er nog meer was weggedruppeld. Hij had sinds de avond van hun aankomst drie dagen geleden nauwelijks geslapen. Zijn ogen stonden verwilderd en wanhopig.
‘Godverdomme, Jack.’ Ze nam hem mee naar een rustige hoek. ‘Hoeveel hebben we nog over?’
‘Drieduizend.’ Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en begon te huilen. ‘Kay, het spijt me, het spijt me.’
Ze maakte een snelle rekensom. Nog drie dagen; ze konden het uitzingen met duizend dollar als het moest, tweeduizend als ze het helemaal
| |
| |
safe wilde spelen. Het appartement was betaald. Hoeveel hadden ze laten opschrijven voor maaltijden, de boot, het tochtje naar het fort zodat ze Noah een walvis konden laten zien? Ze pakte zijn portefeuille, die nog zwaar en warm was van zijn zak.
‘We praten later wel,’ zei ze resoluut. ‘Ga nu slapen.’
Het was stil in het casino; er werd maar aan een paar tafels gespeeld. Ze nam vijfhonderd dollar in reischeques op en ging aan een van de tafels zitten, waarna ze haar fiches in een stapeltje voor zich op het groene vilt zette. Er kwam een dienster op haar af en ze vroeg om een glas water, zonder ijs. Het was twee uur in de ochtend; om negen uur stond er een busje op haar te wachten. Zeven uur om drieduizend dollar terug te winnen. Ze rolde haar mouwen op.
Ze keek op en zag dat de blik van de dealer op haar gericht was. Er zaten een paar mensen op haar inzet te wachten; pas dan konden de kaarten worden gedeeld. Zodadelijk zou het spel weer beginnen, maar ze wachtte nog even. In het appartement lagen haar lievelingen te slapen; overal om zich heen voelde ze het blauw van de zee. Het was allemaal echt, het was deze wereld en geen andere, en ze zat erin. Ze pakte een fiche van vijftig dollar uit het stapeltje.
‘Toe maar,’ zei ze.
© 2001 Justin Cronin |
|