Hij wilde niet dat het licht zou verdwijnen of weer de vulgaire rechte lijn zou volgen waarin de overige zonnestralen, nietszeggend en zonder onderscheid te maken, op mens en dier en steen vielen. Hij wilde dat het licht iets bijzonders met hem deed. Met hém!
Blijf, ik wil, fluisterde hij.
De liefde is een god, werd onveranderd voor de derde maal verkondigd.
Hij heerst.
Al de rest is waardeloos.
Geen andere god hier in de vallei der schaduwen waardoor jij sterveling ooit zal worden bezocht.
Als je hem afwijst, zal je nooit een god hebben gekend.
Dan had je evengoed nooit geleefd.
Nee, nee, laat hem maar komen, antwoordde Rijker, niet omdat hij geen vrees kende, maar groter nog was zijn vrees voor wat er zou gebeuren als hij weigerde. Evengoed nooit geleefd! Niet elke dag sprak het licht. Wie was hij om het tegen te spreken? Daarenboven had het licht gelijk. Want al de rest leek hem inderdaad waardeloos in de vallei der schaduwen.
Er is iemand, klonk Het.
Hij heeft een naam en een gezicht.
Zoek tot je hem vindt en bemin hem als een heilige.
Als een heilige, want de liefde is een god.
Opnieuw sloten de bochtige lichtkluwens links en rechts van zijn gezichtsveld zich in het midden aaneen tot een gloeiende, warrelende wolk, opnieuw voelde hij zich opgetild worden als een uitverkorene, alsof hij door het meest begeerlijke schepsel ter wereld werd aangekeken, gepeild en gekeurd tot diep onderin zijn luchtwegen. De wolk verstrakte tot een gestroomlijnde, gepunte en op hem gerichte gloed, tot een strenge, dwingende, stralende blik die langs zijn ogen naar binnen drong en op zijn middenrif, of daar in de buurt, uiteenspatte in een laaiende plas.
Nimbus nimbus nimbo-limbus! Het was de liefde die hij daar voelde en de liefde was waarlijk een god. Maar wat nu? Hij stond op. Hij was geschrokken, ontroerd, gekwetst, verward. Alles zag er een beetje verward uit eigenlijk. Hij vertrok. De velden stoeiden blinkend in wanordelijke overvloed onder de zon. De zilveren abeel wuifde hem uit met z'n wirwar van blaadjes en stralen. Maar wat had hij nog met het gebroken licht van de dingen te maken! Al het licht dat echt van tel was, droeg hij in