[Nummer 3]
red.
Ik had zeventien dollar in mijn portefeuille. Zeventien dollar en de angst voor het schrijven. Ik zat rechtop achter de typemachine en blies op mijn vingers. Alstublieft, God, alstublieft, Knut Hamson, laat me niet in de steek. Ik begon te schrijven en schreef:
‘De tijd is daar,’ zei Walrus toen,
‘om te spreken van vele dingen:
van schoenen - en schepen - en zegellak -
van kolen - en koninginnen -’
Ik keek ernaar en maakte mijn lippen nat. Het was niet van mij, maar wat kon het schelen, een man moest ergens beginnen.
Na jaren van armoede en ontberingen is het John Fante gelukt zijn dromen te verwezenlijken: een groot schrijver worden. Zijn prachtige boeken zijn veelal niet doorgebroken bij ‘het grote publiek’, hij is altijd een schrijvers schrijver gebleven. Veel (Nederlandse) auteurs hebben zich door zijn werk laten inspireren, hebben zijn kracht overgenomen te blijven geloven in hun schrijverschap.
Als er een ideale vorm van kunst zou bestaan, dan benadert de literatuur die naar ons idee het meest. Om de eenvoudige reden dat de literatuur ons vermogen tot herinneren is, het doorlopende verhaal van ons leven, in stijl en thematiek even divers als de miljoenen individuen die er op aarde rondlopen: van generatie op generatie worden deze verhalen overgedragen; ze blijken telkens te ontroeren, te ergeren, te doen lachen en huilen. Of, zoals Nijhoff het heeft gezegd: ‘Een dichter kan de eenzaamheid waarmee een mens leeft en sterft veranderen. Het is een stem die je herkent.’
Wanneer men uitgaat van dit - toch wel simpele - idee, dan heeft het geen zin om te zoeken naar stromingen en generaties in de literatuur: waarom je toeleggen op een onderdeel wanneer je uitgaat van het geheel? Schrijven is en blijft een eenzame bezigheid. Maar waar komt het literaire tijdschrift, en in het bijzonder bunker hill, in dit geheel kijken?
Een literair tijdschrift dient zich bezig te houden met literatuur. Hoewel dit gegeven zo eenvoudig aandoet, leggen veel literaire tijdschrif-