Bunker Hill. Jaargang 1 (nrs. 0-3)
(1997)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
John Fante
| |
1 juni 1934Beste meneer Mencken,
Ik voel me erg ellendig. Er is iets wat me van het hart moet. Het gaat om mijn vader. Vroeger was hij naar mijn mening een geweldige vent. Hij sloeg me twee keer per week verrot en ik had veel respect voor de man. Het gebeurde nooit dat hij naar mij toe kwam om advies en daar was ik altijd kwaad om, maar in de uiteindelijke analyse maakte het me alleen maar trotser op hem. Nu is hij veranderd. Het is gebeurd met hem. Het rijt mijn ingewanden open als ik eraan denk. Ziet u, mijn ouwe heer | |
[pagina 57]
| |
wilde, toen hij een jongen was, zanger worden, maar hij was arm en kreeg er geen kans toe. Hij moest vanaf zijn twaalfde werken als een paard en dat verbitterde zijn hele leven. Het maakte in vele opzichten een bruut van hem. De laatste keer dat ik hem zag, nekte me dat bijna. Al het vuur is uit hem verdwenen. Hij is pas drieënvijftig, maar het zich door de crisisjaren heen piekeren heeft een grote hap uit zijn vitaliteit genomen. Hij is verdomme weer net een kind. Hij loopt paffend op een sigaar over mij op te scheppen. Jezus. Ik vind het vreselijk. Zo was hij nooit. Hij had altíjd gelijk, en daarom hield ik van hem. Maar nu is hij veranderd. Toen ik thuis was, stond hij buiten de grasmaaier te maken. Ik zat op de trap en keek naar hem. Hij kreeg het niet voor elkaar. Hij riep me bij zich en vroeg: ‘Kan jij zien wat eraan mankeert?’ Mijn ouwe heer heeft het zich nooit gerealiseerd, maar hij vermoordde me toen hij dat zei. Ik viel zo ongeveer flauw. Ik huilde verdomme bijna. Hij had me niet om advies mógen vragen. Die verdomde idioot! Hij had moeten bluffen. En toen nog dit: ik had een paar nieuwe overhemden in mijn koffer, en hij wilde er één hebben. Ik zei dat hij er rustig één mocht pakken. Maar die idioot, die verdomde, onwetende, blinde idioot stond erop dat ik een overhemd voor hem uitzocht. Dit overleef ik nauwelijks. Ik kan niet slapen, denkend aan die man die mijn vader is, en die oud wordt. Hij weet het niet, die ouwe klootzak, maar ik zou duizend keer meer van hem houden als hij bleef denken dat ik de grootste idioot ter wereld was, in plaats van een van de aanstormende talenten in de literatuur. Hij zit op de veranda met een Mercury in zijn handen, mijn verhalen te lezen. De hele dag. De rotzak! Hij houdt hem vlak voor zich, omdat zijn ogen niet meer zijn wat ze geweest zijn, en hij knijpt ze ook nog samen en leest ontzettend langzaam. De man las tot een jaar geleden nooit. O, shit! Zo nu en dan grinnikt hij. Hij vraagt mensen in de stad of ze weten wie Johnnie is. Wat moet ik nou doen? Hij draagt een lijstje met mijn gepubliceerde verhalen bij zich. Hij blijft maar opscheppen. Ik barst als een klein kind in huilen uit als ik eraan denk. Waarom doet hij dat nou? Waarom kan hij niet gewoon mijn vader blijven? Waarom moet ik nu de toon zetten? Waarom kan hij geen man zijn en opstaan en zeggen dat zijn zoon een verdomde, nietige, klootzakkige idioot is - wat waar zou zijn? Hij schrijft voetnoten bij de brieven van mijn moeder, waarin staat: | |
[pagina 58]
| |
‘Schrijf aan je vader. Hij wil wat van je horen.’ En hij ondertekent met een groot zwierig nick fante. O. Jezus. Hij zal nooit, nooit, nooit begrijpen hoe ik me voel. Die ouwe idioot is zelfs zijn gewoonten aan het veranderen. Hij blijft van de sterke drank af. Hij blijft 's nachts thuis. Hij gaat 's zondags naar de mis. Verdomme, Mencken, u heeft geen idee hoe ik me voel. U zult niet geloven hoeveel respect en liefde ik voor die man voelde, ik dacht dat hij geweldig was, en kijk nu eens naar hem, een kerkganger. Ik vond het altijd heerlijk om die vent te horen vloeken, en hij vloekte als de beste. Hij raakte verzeild in knokpartijen en kwam thuis met een blauw oog en een gescheurd hemd, maar dat is nu allemaal voorbij. Hij is overal mee gestopt. Hij is opgehouden te bestaan. Hij maakte zich zorgen om mij; openlijk, bedoel ik. In de krant las hij over de aardbeving en hij is die nacht niet gaan slapen. Drie jaar geleden was hij gewoon verder gegaan, als een man. Op nieuwjaarsdag stuurde hij me een telegram vanwege de overstroming. ‘Ben je ongedeerd? Laat het ons weten.’ En ik lag al die tijd in bed met een vrouw, allebei kachel van de Planters Punch! Wat ontzettend veel pijn doet, is dat hij zonder mij hulpeloos aan het worden is. Het is niet dat ik niet van hem hou, omdat mijn medelijden duizend keer groter is dan mijn liefde. Maar waarom kan hij niet doen alsof? Ik ben zelf toch ook een rotjoch. Waarom kan hij niet nog tien jaar wachten? Waarom moet hij mij opzadelen met de verantwoordelijkheid van zijn aanbidding en verwachting? Ik kan het niet verdragen. Ik ben me te goed bewust van mijn beperkingen. Ik ben niet in het minst wat hij denk dat ik ben. Ik kan ook niet van mezelf verwachten dat ik dat ben of zal worden. Een vader hebben die je op een voetstuk plaatst als je pas tweeëntwintig bent, dat is gewoon te veel van het goede. Het maakt alles kapot. Dus elke oude man die ik op straat tegenkom, is mijn vader. Van elke oude man draait mijn maag om van onbeheersbaar medelijden dat me hulpeloos maakt. Ik wil die ouwe gekken in mijn armen nemen en op hun rug kloppen en zeggen dat ze op moeten houden met hun geintjes, dat het maar kinderen zijn, en dat de wereld nog steeds als de dood voor hen is. En tegelijkertijd wenste ik ze stuk voor stuk dood, omdat volgens mij maar een paar mannen de kunst van het ouder worden beheersen. Dit is waarschijnlijk erg saai voor u geweest, meneer Mencken. Maar ik had het gevoel dat ik dit er beter even uit kon gooien. Het kwelt me al maanden. Er zijn maar weinig mannen die begrijpen wat ik geprobeerd | |
[pagina 59]
| |
heb hier op papier te krijgen. Ze staan maar wat graag klaar om te zeggen dat ik stom ben, of sentimenteel, en bang om de feiten onder ogen te zien. Jezus! Ik ben nergens bang voor. Maar zoiets als dit maakt me koud tot op het bot. Ik ben er erg gevoelig voor. Zo ongeveer het enige wat je kan doen is het aan iemand anders vertellen, en op dit moment ben ik te ongelukkig om er een verhaal van te maken, hoewel ik dat op een dag zal doen.
In vertrouwen,
h.l. mencken
| |
13 januari 1934Beste meneer Fante,
Ik zie geen enkele reden om overstuur te zijn over uw vader. Wat u meemaakt is gewoon het eeuwenoude gegeven dat mannen naarmate ze ouder worden, hun zelfvertrouwen verliezen en zich steeds meer tot de jeugd wenden. Als u beiden lang genoeg leeft, zult u zien dat uw vader zich aan uw oordeel zal onderwerpen alsof u Socrates bent. Intussen heeft hij uw medeleven nodig. Hij is zich net zo goed bewust van de verandering die zich in hem voltrekt als u, en in zijn meest heimelijke momenten verontrust het hem waarschijnlijk danig. De manier om hem meer moed te geven is u zoveel mogelijk naar hem voegen.
Hoogachtend,
| |
[pagina 60]
| |
25 januari 1934 Los Angeles. Cal. Beste meneer Mencken,Vreselijk bedankt voor het genereuze en wijze advies over mijn vader. Het was nooit in me opgekomen dat de problemen zo voor de hand liggend en simpel waren als u ze voorstelde. De ellende had me bij mijn kraag, obsedeerde me. Ik overdreef de aanblik ervan. Nadat ik uw brief had ontvangen, schreef ik mijn ouwe heer. Als ik het me goed herinner, was het de tweede of derde brief die ik in mijn leven aan hem heb geschreven, aangezien ik brieven naar huis altijd aan mijn moeder adresseer. Hij beantwoordde hem onmiddellijk; per luchtpost zelfs, en wat hij te zeggen had, bewijst hoe verrukt hij was en hoeveel vertrouwen hij in me heeft. Het was een verbazingwekkende brief, en hij had een krachtige uitwerking op me. Ik twijfelde zelfs aan de herkomst ervan en had het niet geloofd als het niet zijn vertrouwde handschrift was geweest. Waarom begint u geen harem? U heeft iets waar alle vrouwen laaiend over zijn. Vooral leraressen. Ik moet de lerares nog tegenkomen die niet giechelt en bloost als uw naam wordt genoemd. In mijn eigen bescheiden kring bent u nogal een concurrent. Bij uw laatste inmenging kwam u toevallig tussen mijn persoon en een muzieklerares aan een plaatselijke high school. Als ik zo ijdel mag zijn, deze dame feliciteerde me altijd met mijn geslachtelijke bedrevenheid, en ik heb gedichten van haar die dat bewijzen, om maar te zwijgen van een la vol getuigbrieven. Recentelijk is ze begonnen een vervelende nieuwsgierigheid naar H.L. Mencken aan de dag te leggen, want ik heb het een flink aantal keer over uw werk gehad. Zoals ik al zei, is deze vrouw een muzieklerares, en alles wat een man moet doen om haar tot een vijand voor het leven te maken is een stuk goede muziek luchthartig bespreken. Over het algemeen is ze een zachtaardige vrouw, ongeveer vierendertig jaar, en zeer verfijnd. Maar als men in de loop van een avond een jazzprogramma op de radio aanzet, scheldt en vloekt ze, de meest obscene taal uitslaand die ik ooit heb gehoord. Eerst dacht ik dat het aanstellerij was, maar nu weet ik dat ze heel oprecht is in haar uitbarstingen. Ze haat jazz. Nog niet zolang geleden is ze begonnen met wat zij noemde een symfonietje voor me te schrijven, omdat ik, als ik zo meedogenloos mag zijn om dat te zeggen, zonder twijfel haar grote liefde ben - afhankelijk van | |
[pagina 61]
| |
hoe ze zich voelt. Ongeveer gelijk met het beginnen aan de compositie ter ere van mijn bedtalenten, begon ze in het wildeweg in uw Vooroordelen te lezen. Daarin vond ze allerlei flarden en uiteenzettingen over muziek, háár muziek. Ze sloeg volledig door. U zult zich mijn gesteldheid voor kunnen stellen toen ze gisteravond vertelde dat ze de grootste moeite had gehad met de compositie ter mijner ere, en dat ze het had opgegeven. Mijn natuurlijke bescheidenheid verbood me haar ertoe aan te zetten verder te gaan met de compositie, en de rest van de avond moest ik me tevreden stellen met de gewone, verbale vleierijen. En zelfs die waren nogal dof, en ik begon argwaan te krijgen. Plotseling sloeg ze haar handen op haar borst en ze liet zich het volgende ontvallen (normaal spreekt ze rechttoe rechtaan pretentieloos Engels): ‘Ah, die Papa Mencken. Wat iz dat un geweldige fent!’ Jezus nog aan toe. Toen zei ze: ‘Hij out net so fan Schubert alz iek!’ Ik trok me terug naar de pianokruk, en dáár, voor mijn ogen op de muziekstandaard, lag de onafgemaakte partituur van het symfonietje. Hoewel ik geen noten kan lezen, zag ik dat er flink aan was geknoeid. De opdracht erboven (mijn naam) was weggehaald, en er was niets anders voor in de plaats gekomen. Het leek me duidelijk, en, om Hemingway in meerdere opzichten te parafraseren: ‘Ik zei niets.’
Hoogachtend,
| |
6 februari 1934Beste meneer Fante,
U en uw vader beleven een moeilijke periode die alle vaders en zonen meemaken. Die gaat spoedig voorbij, en daarna zult u op betere voet met hem staan dan ooit tevoren. Zeg uw muziekdame dat ik me al lang heb teruggetrokken uit het strijdgewoel en dat zelfs mijn zoon Julius het erover heeft het rustiger aan te gaan doen.Ga naar eind* | |
[pagina 62]
| |
Ik reis zaterdag af naar de Middellandse Zee, en hoop een kort bezoek aan het land van uw voorouders te brengen. Daarna ga ik verder naar Jeruzalem om de relikwieën van het Heilige Geloof te zien.
Hoogachtend,
|
|