na het eten, op straat speelden. Maar niet op de middag waarop het gebeurde. Toen was er niemand, behalve ik.
Het was een buurtje aan de rand van de stad. Eén rij huizen scheidde ons van het parkje dat tegelijk het begin van de oneindigheid was. Een zwembadje, omzoomd door klinkerterrassen, en een overhuiving rustend op betonnen palen. Daarachter bosjes, met daarin kinderlokkers. Voor hen werden we gewaarschuwd door onze ouders. Toch was het fout gegaan met Roosje. Ik zag haar die middag niet. Zij liep niet mee in de stoet die de stille straat in kwam. Vooraan liep een politieagent die een man vasthield. Daarachter liepen zwijgend alle kinderen uit de buurt. Het hoorbare zwijgen imponeerde me het meest. Ik sloot me aan en ging naast Oskar Moholy-Nagy lopen, zoon van gevluchte Hongaren. Hij was ouder dan ik, was de beste voetballer van de straat en kende de geheimen van het menselijk lichaam. Ik vroeg fluisterend wat er gebeurd was. Oskar zei zachtjes: ‘Hij heeft Roosje in het park in d'r kut geknepen.’ Ik liep een geheimzinnige wereld binnen, ik rook de opwinding van het verbodene, mijn lichaam trilde. Maar het was niet genoeg, want hij voegde eraan toe: ‘Tot er schuim op kwam.’
De stad werd nog stiller, niemand vertoonde zich in de straten naar het politiebureau. De stoet kinderen groeide, het Kwaad aan de kop bleef hetzelfde.
Ik schreef in mijn sollicitatiebrief dat iedere leraar in zijn les zo'n moment moest hebben, een spierwit moment van waarheid. Het lukte, ik werd uitgenodigd voor een gesprek. De rector was een nieuwsgierige man, iets te zacht misschien, maar dat merkte ik niet. Ik vertelde over de sprong van Di Grasso, en vooral wat een vrouw na de voorstelling tegen haar ploertige echtgenoot had gezegd: ‘Jij, vuilak, nou zie je wat echte liefde is.’
De rector knikte en zuchtte, ik had hem in mijn zak, ik had weer een baan, ik zou weer geld verdienen. Na overleg met het bevoegde gezag werd echter een andere kandidaat benoemd, de rector was op de middenweg gebleven.
Ik heb nooit meer een betrekking bij het onderwijs kunnen krijgen, en ik bleef jaren werkloos. Ik ben nooit getrouwd en ben Liesbeth van Wijngaarden uit het oog verloren. Haar oom stierf aan een hartaanval terwijl hij belangstellende bezoekers door de bibliotheek rondleidde en met witte handschoenen een incunabel vasthield.