Poes en Muis.
In het voor - huis liep een muis. Poes, riep Piet, kom gauw! Hier is wat voor je. Een lek - ker hap - je!
Mi - auw, riep poes. Dat wou zeg - gen: waar zoo, Piet? Ik heb heel veel zin in een lek - ker bout - je!
Daar in dien hoek, bij de deur poes.
Mooi. Piet; ik zie ze al. O, hoe heer - lijk!
En poes liep naar de muis, die zat te be - ven in de hoek.
Dag, muis - je! zei ze, wat ben ik in mijn schik u zoo wel te zien. Wat zie je er lief uit. Toe, kom wat na - der! Geef me een poot - je! Wat ben je dik en vet!
Och, och, wat zat muis - je naar te kij - ken! Maar zij liep niet naar poes. Toen liep poes naar muis - je. Hap! zei poes. Piep, piep! riep de muis. En toen was het met haar ge - daan. Voor al - tijd ge - daan.
Ar - me muis! zei Piet.
Lek - ker, Piet! zei poes.