Treurlied op het Voorgaande.
Wat gruweldaden, tiranyen,
Als nu aan veel boosaarde lien,
Zulks is wel te betreuren:
Hoe dat èen Bende nu ter tyd,
Hebben geleefd in wulpheid,
Als van hun God verlaten,
Met stelen, rooven 't allen kant,
Braken doen zeer abondant,
In huizen en op straaten.
Dat volk had ook een Rovers wet,
De vier gebroeders Joret,
Waar onder zy van minst tot meest,
Al stonden kloek en onbevreest.
Deden 't geen by gdbieden,
Of ordoneerde, 't moet zyn waar,
Zy moeste steelen hier of daar,
Het alzoo prompt geschieden.
Zoo hebben als verlaten van, God hun alom begeven, Geheel dat goddeloos gespan. Buiten schroom van hun leven, Gaan stelen, rooven goed en geld, Prangden veel menschen met geweld. En op de dood ook pynden, Tot zy gaven aan 't helsch gebroed, Geld, juweelen en al hun goed, Door hun moorddadig benden.
Gedr. te Amsterd, by JOHs de VOGEL..