De Broederhand. Jaargang 1
(1845-1846)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij
[pagina 181]
| |
Mengelingen.*** Volgende brief is ons toegekomen: De sege die de keulsche Männergesang - Verein in den Sangstryd der feesten van September, komt te behalen en de welverdiende bewondering die het in de hoofdstad opgewekt heeft, syn te ruchtig, om daarover nog een woord te reppen. Volgende bysonderheden, rakende het verblyf dier maatschappy in Brussel, syn minder bekend. De Maatschappy van Keulen had hare overkomst alhier wel willen kenmerken met aan de HH. Robert en Evarist Van Maldeghem, onse kundige componisten en bestierders van het Gombert's Sanggenootschap, en den heer Dr Wolf den titel van Eere-Leden hunner Maatschappy optedragen. Ten dien einde, werden genoemde Heeren aan hunne tafel uitgenoodigd, en daar werden hun de prachtige diplomas en de silveren eereteekens overhandigd. De Gombert's Maatschappy om dese, ook voor haar vleijende hulde, aan hare bestierders bewesen, dankbaarlyk te herkennen, en tevens ook om het keulsch genootschap over syne sege geluk te wenschen, besloot dan dese hare gevoelens jegens de Keulsche Heeren door eenen sanggroet uittedrukken. Dit vond ook plaats en wel in hoog - en nederduitsche liederen. Groot was wedersyds de vreugde; de blydschap glanste op aller gelaat, en straks brak sy uit in vrolyk gejuich, in broederlyk handwringen. De bekers werden gevuld en geledigd, regtmeenende heilwenschen ontwelden aan regtschapene borsten, Koorsangen soo neder - als hoogduitsche werden gesamentlyk, onder het bestier van de HH. Van Maldeghem, uitgegalmd; (iets wat welligt nooit nog aan onse moedertaal, door sulke menigte stemmen, door sangers gelyk die uit Vondels stad, ten deele gevallen was). Beide genootschappen, als door eene tooverkracht getroffen, vereend door den sang, vereend door de harten, schenen slechts één genootschap meer uit te maken. Ondertusschen moest door eenen sonderlingen toeval, die hoogst welgelegen kwam, de vreugde ten top stygen, want een brief was soo even aan de HH. Van Maldeghem toegekomen, en die brief was ..... een segelied aan het keulsch genootschap toegesongen, door ..... Van Duyse! maar gesongen en versongen den dag vóór de pryskamp. Een dankteug werd aanstonds den dichter toegebragt door eenen der Keulenaars, die seer gepast op de tweevoudige beteekenis van vates (voorspeller en dichter) te sinspelen wist. Meer heilteugen werden er | |
[pagina 182]
| |
nog wedersyds gedronken; van wegens het keulsch genootschap: dat, gelyk de stemmen der beide genootschappen, der beide volken, in beide talen, sich in eene volmaakte harmonie hadden laten hooren, soo ook de diepe geest-en gemoedsovereenstemming tusschen beiden immer luider sich mogt openbaren en dat het doel beider maatschappyen voortaan syn moest, die eenparigheid aantekoesteren, uittebreiden en te versterken. Een andere toast doelde op de sinspreuk der keulsche maatschappy: ‘Durch das schöne stets das gute.’ - Van wegens de vlaamsche maatschappy: ‘Dat sy op de hulde haar in den persoon van hare geliefde bestierders betoond, en op het broederlyk en vleijend onthaal dat haar gebeurde, trotsch was, dat het beoefenen en verspreiden van duitschen en vlaamschen sang en musyk haar van heden af eene heiligere en soetere taak soude syn, en dat sy verhoopte door haar voorbeeld. steeds meer harten tot het Germaansch-Belgisch verbond aantewerven.’ Het Keulsch genootschap gaf ons nog een schooner blyk van syne gullige genegenheid, daar het ons al de uitgegevene en onuitgegevene stukken vereerde die het te Brussel had uitgevoerd. In den naam van het Gombert's genootschap, sullen de HH. Van Maldeghem daarvoor hunne vierde versameling van ‘Ryn- en Scheldesangen,’ aan den Männer-Gesang-Verein opdragen. Lang nog duurde het gejuich en de vreugd; eindeloos langer dure de broederlyke band!!!Ga naar voetnoot1 K.S. Lid van het Gomberts Genootschap. Brussel, 27 september 1845.
*** In den sangwedstryd der Septemberfeesten hebben tien gemeenten aan den kamp deel genomen, waarvan slechts vier uit de vlaamsche gewesten. Van dese vier hebben er twee in het vlaamsch gesongen: Syngem en Zele: Merchtem en Anderlecht, hebben gemeend sich naar de mode te moeten schikken. Wy syn stellig versekerd dat wy de meening van den jury en die van het publiek uiten, wanneer wy dien heerkens den raad geven: van eerst te leeren fransch spreken. Voor de eer van ons vaderland, voor de eer van de kunst, uit hoogachting voor het publiek en van hun eigenselve souden de vlaamsche dorpen wel moeten wyser handelen, soude sy onse ooren met hun verschrikkelyk fransch moeten verschoonen, gelyk de heer Fetis hun reeds vroeger heeft aangeraden. Daarom ook syn sy met buisen heengegaan; Syngem, daartegen heeft den tweeden prys weggehaald, de eerste aan een waalsch genootschap gevallen synde. Alle eere aan Syngem en aan Zele, die hunne eigene waarde en die hunner moedertaal hebben beseft! Van de ses steden van 2en rang, waren er dry uit de vlaamschsprekende gewesten: Hal, Hamme en Ypere. Van de ses steden van 1en rang insgelyks | |
[pagina 183]
| |
dry vlaamsche, alle dry van Leuven. Alle hebben aan den Baäl geofferd. Ook merken wy op dat fy genoegfaam de nederlaag ondergaan hebben en dat van de twaalf steden, er door de vlaamsche franschradbrakers maar een eerste en een derde prys is behaald geweest. *** In gevolge van de segepraal, die de duitsche Männer-Gesang-Verein over de franschsingende genootschappen van Leuven, Soignies en Luik hier heeft behaald, is het vlaamsch - duitsch Sangverbond ook weêr ter spraak gekomen en besloten worden, dat het centraal - comité voor Belgiën, te Brussel gevestigd, van hieruit de verhandelingen met de vereenigde vlaamsche genootschappen leiden, hun de nieuwe in Duitschland verschynende stukken mededeelen en hunne mededeelingen naar Duitschland oversenden soude. Verder besloot de Männer-Gesang-Verein, in den somer van toekomende jaar een groot sangfeest te Keulen te geven, waaraan al de vlaamsche maatschappyen, het Sangverbond uitmakende, deel nemen souden. Wie het leven aan den Rhyn, en vooral te Keulen kent, die weet ook, hoe luisterryk dit feest moet worden, die weet, hoe gulhartig men daar de vlaamsche broeders onthalen sal. *** Den 24ste september heeft alhier eene belangryke plechtigheid plaats gehad; de muren van het Warande-Theater hebben, voor 't eerste maal sedert meer dan vyftien jaren, van de klanken der moedertaal weêrgalmd. Het historisch drama Jan de Eerste, en het schoon blydspel Siska Van Roosemael, syn met een uitstekend talent door de gentsche maatschappy Broedermin en Taelyver opgevoerd geworden. De heeren Ondereet en Van Peene en mevrouw Van Peene syn waarachtig volmaakte tooneelkunstenaars; het ontbreekt hun alleen aan een doelnemend publiek, om naar hunne weerde geschat te worden. Waarom hebben wy niet sulk eenen troep in onse stad! Als schaduwsyde tot dit tafereel moeten wy nochtans melden dat de uitspraak der gentsche schouwspelers geen grooten byval hier heeft gevonden; een brabandsch oor kan sich aan de wanklanken van korte i en u, op syn gentsch uitgesproken, niet gemakkelyk gewennen: een blend kend, ek wel myn stök terög, ens., is alles behalve welluidend. Vele Brusselaers hebben ons versekerd dat sy menige sinsnede van het drama niet begrepen hebben; immers als men hoort: Redder, gy syt myn redder, moet men van eene seldene scherpsinnigheid begaafd syn, om te raden dat de schouwspeler seggen wilde: Ridder, gy syt myn redder. Ook is het te beklagen dat de Maatschappy geene ingangsbiljetten aan de redactie der voornaamste dagbladeren, gelyk alhier het gebruik is, toegesonden heeft. Sy souden alsdan het publiek vóór de vertooning hebben opmerksaam gemaakt en het getal der toehoorders vermeerderd. Daaraan is het ook toeteschryven dat geen dagblad van die vertooning heeft gerept. | |
[pagina 184]
| |
*** Eene petitie aan den keurvorst Frederik Willem. Op den 15en van february 1688 sond een pruissische schoolmeester de navolgende petitie aan den toenmaals regerenden keurvorst Frederik Willem: ‘Hoogweerdigste, doorluchtigste, grootmachtigste en onoverwinnelykste, hoogvereerdste Heer Keurvorst! Trouwe diensten geven trouwen loon, segt de huishouder Sirach. Ik laat u hiermede weten, dat het kosterschap te Bänkewitz op dit oogenblik open staat en dat ik voor desen dienst seer wel geschikt ben; en soo Uwe Grootmachtigheid mynen persoon sagen en hoorden singen, dan soude UE. seggen: Die kerel is, by myne siel, meer weerd dan koster te syn en hy konde seer wel prediken. Maar onse schout is myn vyand en daarom, wyl myne vrouw juist sulk eenen rooden rok heeft, als syne vrouw. Sonde ik nu dien dienst krygen, waarvan ik al seker genoeg ben, dan laat ik voor myne vrouw eenen nog veel beteren rooden rok maken, dan de vrouw van den schout heeft; de schout mag er kwaad over worden, ofte niet, dat doet er niets toe; en soo ik het primarum kryge, mag de schout het niet weten, want anders werpt hy het weêr om. Ik verlaat my gansch seker daarop en blyf uw goede vriend soo lang ik leef. Bänkewitz, den 15 febr. 1688. Hans Hankel.’ - Het antwoord op die petitie is van den 25 febr. gedagteekend en luidt aldus: ‘Aan den supplicant late men na afgelegde examen ses ducaten toekomen en soo hy aandringt en bekwaam wordt gevonden, sal hy het ambt niettegenstaande alle inwendigen van den schout hebben. Postdam, 25 febr. 1688. Frederik Willem, keurvorst. (Allgemeine Schulzeitung, von 15 febr.) *** De Kölnische Zeilung bevat in hare nummer van 16 september een artikel over het gastmaal, dat men te Antwerpen ter eere van Dr Firmenich gaf. Dit artikel sluit met navolgende woorden: ‘In Deutschland blickt man mit Freude auf die echt volksthümliche Entwickelung, welche sich in Flandern und Brabant immer schöner und hoffnungsvoller Bahn bricht und nicht verfehlen kann, auf die Volksbildung der stammverwandten Niederlande den wohlthätigsten Einfluss zu üben. Ehre und Achtung der Biedermännern, welche langgelöste Bande zwischen Bruderstämmen wieder in Liebe und Freundschast feistknüpfen!’ |
|