Braga: dichterlijke mengelingen. 1844
(1844)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |
VI. Aan Mejufvrouw Rachel.Rachel, non tu ne mourras pas. Wie die Lutetia ooit binnenstapte of stoomde,
Het Babel van onze eeuw, van leugen, schelmerij
En alle gruwlen vol, - Rachel! wie dacht of droomde,
Dat in die vuile schelp, een parel lag als Gij?
Schoon bruiner bruin u kuift dan 't koepeldak van Tschufvent,
Een parel zijt ge, aan Galileaas zee ontvischt,
Want melkwit is uw ziel, in blankte een ijsbeer puffend,
En zuiverder uw hart dan 't snarenspel van Liszt.
Ach, toen u de eerste kreet den gorgel heeft gekitteld,
Waarom mogt toen uw naam geen Margarita zijn?
Ware ik uw min geweest, zóó had ik u betitteld, -
Want Grietje, weet U, heet een parel in 't Latijn.
Het Englenbak-publiek in tranen weggezonken
Versmelt, als Orosman de borst u openspouwt;
De loges smelten mee; 't parterre halfverdronken
Gilt, dobbrende op dien vloed: ‘Waar toeft gij Naerebout?’
O dat wij 't zagen! Dat ge u hier een woning stichtte,
Want ook Melpomene sloeg hier haar tente neêr:
Gij vindt Racine weer in 't geen Jan Hilman dichtte,
En als ge een Ruyl hebt, denkt ge aan geen Corneille meer!
O zoetheid u te zien, bij davrend handgedonder,
Gelauwerd door het volk met Hilman of met Ruyl.
O weergaloos tafreel: het groot Parijzer wonder
En 't wonder van ons land; Minerva met haar uil.
Maar neen! daar ligt de staf der hope aan stuk gesplinterd,
Daar ligt miju kind vermoord, door fantazy gebroed!
U knelt Parijs in d' arm, zoolang het buiten wintert!
Vergeefs valt Hollands leeuw de Joodsche maagd te voet!
Doch ééns is't lente. O snel dan heen naar Amstels boorden!
Of weigert ge al te preutsch en te onbeweegd van wil,
Zoo luidt ons aller wensch, opdat we toch u hoorden:
‘Word gij een koekoek en bezoek ons met April!’
|
|