Fragment van een Opera.
(De muzijk wordt bij den volgenden jaargang gratis afgeleverd.)
Tot de bestendig zigtbare behoooren de groote en de kleine Beer.
Moll, Sterrenhemel p. 22.
De Poëet alleen.
(Twee maanbrieven in zijne regterhand, een pak gedichten in zijn linkerrokzak.)
Meedoogenloos geslacht! Ach nog een drietal dagen
En dan ontsluit zich (dat het eerste 't zij!)
Mijn beurs voor u of 't kerkerkot voor mij.
Het kerkerkot!.... Gij zult het wagen
't Genie, dat stout door lucht en wolken zweeft
En, vogelvrij, om mensch noch beer noch duivel geeft,
't Genie dat eeuwen kan verduren
En blijft, schoon 't hechtst arduin vergaat
En staal noch diamant het woên des tijds weêrstaat,
T' omperken door vier duistre nare muren!
Vier duistre muren! waar geen zonnestraal
Door binnen dringt, - waar ook geen enkle maal
Een straal van 't licht door zal naar buiten dringen,
Dat hebzucht daarin opsloot. - Folteringen
Zoo wreed als ooit een stervling nadren zag
Bereidt ge me in de toekomst, wreedaards! ach!
Ach waar is uitkomst, waar is geld te vinden?
(laatste inspectie van zijne zakken.)
't Is nergens, waar ik 't zoek; ach!
(hij tast in zijn linker rokzak.)
Neen, dat zich vrij uw duivlenhart verblij,
Verwachtend dat, na weinig dagen, mij
Een traliehok tot woonplaats wordt gegeven.
(zijn bundel verzen omhoog heffend.)
Ziehier 't vergif, dat al uw blijdschap doodt,
Den akker, die mijn disch voorziet van brood,
De mijn, waaruit het goud mij toe zal vloeijen,
De klare zon, die stralen spreidt,
Die nog na duizend jaar mijn naam omgloeijen,
Den wonderdrank, die mij d' onsterflijkheid bereidt,