Braga: dichterlijke mengelingen. 1844
(1844)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
Proeve uit het nieuwe, nog onuitgegeven Drama:
| |
Eerste tooneel.Op een uitstek van den rotswand zit Saladijn. Een dergelijk maar vlakker en grooter rotsplat wordt door den voorgrond des tooneels afgebeeld, waar Adolf staat. Op den achtergrond ziet men in de peillooze diepte den inwendigen en eigenlijken krater, waaruit nu en dan lavavlammen opstijgen.
Saladijn.
Hi, hi.
Adolf.
'k Bezwijm, vermoeidheid sloopt mijn krachten,
Te lang een buit van de afgewaakte nachten
Gesleten aan der liefste sponde ... wie
Giste ooit, dat zulk een rozenaanschijn...
Saladijn.
Hi.
Adolf.
Den bleeken dosch der veegheid aan zou schieten
En 't purperrood in 't lelijwit vervlieten!
Emilia, Walhalla van mijn ziel;
Hoe anders dan toen 'k aan uw boezem viel
En in een kus het jawoord dronk, - hoe anders
Gij nu, dan toen! --
Afgrijsbre koorts! o derdendaagsche kwaal,
Die, als de Cherub met zijn vlammend staal,
Mij wegstiet uit een Eden ras verzwonden --
Doch neen! het wacht mij weêr, dat Eden! Vonden
De raadlooze artsen kruid noch heulsap, dat
Herwinning schonk van d' eens verloren schat,
Stond Hippokraat en zijn staffier verlegen,
De Tooverkunst spelt wisser heul en zegen.
Mijn Saladijn, doorkneede Nekromant,
Sprak van een steen, te midden 't ingewand
Des kraters, schuilende in een lavabedding:
Dees talisman schenkt de afgesmeekte redding...
Vergeet dan, peezen! wat op 't steil gebergt
Mijn ijver u bij 't klautren heeft gevergd, -
Herleef, mijn geest! herleef, óf nooit, óf heden:
Met nieuwe kracht ten vuurpoel ingetreden.
(Hij begeeft zich naar den krater en werpt er een langen, smartelijken blik in.) Is 't mooglijk? hoe? in deze onbluschbre zee,
Schuilt hier de kracht tot slissing van haar wee
En onder dood en hellevuur genezen!
Neen! 't kan niet zijn! - en ware 't zoo, wat wezen
Daalde onverzeerd in d' opgesparden muil,
Die met een tong des lavaas uit den kuil
Mij aanslurpt?... - neen! wat drieste domheid roemde
Van tooversteen --
gij liegt mij voor verdoemde!
Saladijn.
Mijn Massa! 'k roem uw levenswijsheid, die
In 't laauwe stinkevuil der dweepery
Uw levensvonk niet blusschen wil! De ontzinde,
Die voor een vrouw, in naam zijn zielsbeminde,
Ten offer brengt wat nooit herkregen wordt, -
Zijn leven, hi! en voor een vrouw verkort!..
Neen wijzer is het, Massa!...
Adolf.
Zwijg vervloekte!
Zoo 't noodig waar, mijn liefde zich verkloekte
Het lijf te omzwachtlen met den lavagloed
En d' eeuwgen rook te kneden met den voet!
Maar nu - waartoe dat lijfsgevaar? geen leven
Daagt uit den doodskuil...
Saladijn.
Heer!..
Adolf.
Wat wilt gij?
Saladijn.
Geven
Uwe artsen en hun kruiden baat?
Adolf.
Helaas!
Saladijn.
Alleen een toovermiddel, Massa..
Adolf.
Dwaas!
Saladijn.
Redt haar voor wier behoud (gij zegt) uw leven..
Adolf.
Wat moedwil drijft dees worm? ik, - bloodaard! beven
Waar 't mijn Emilia! mijn alles geldt!?
| |
[pagina 62]
| |
Saladijn.
Zoo plof u neêr in dezen krater! en 't geweld
Der vlam moge u verschromplen, uit uwe asschen
Ontluikt een nieuwe Adolf, - want daar verrassen
U smart noch dood, - dáár huivert zelfs de dood
Terug, bevreesd dat in dien lavaschoot
Zijn zeissen tot een vuurbeek henensmilte
En aan dien gloed hij zengen zal zijn kilte!
Neen! Massa, vrees niet, - staar niet moedeloos
In 't zwalpend vuur, - geloof, geloof me altoos!
O bood mijn kunst iets anders: 't ingeweide
Van kolibri of bison of 't bereide
Heimzinnig vocht den knobbelbast ontleekt
Of wonderkruid door artsenzorg gekweekt, -
Ik snelde heen om 't plant of dier te ontkrachten!
Maar neen! het baat niet... hooge hemelmagten
Beslisten 't: ‘dit alleen geeft redding; 't blijk'
Of heer Adolf wil jamren over 't lijk,
Der liefste ziel in smart zien henenglippen, -
Of heemlen aan de op nieuw gebloosde lippen, -
Het blijke daar hij moedig nederstijg',
Of hij een held is dan een bloodaard!’
Adolf.
Zwijg!
Geen slaaf beschimpt mij straffeloos...
Saladijn.
De Goden...
Adolf.
Genoeg! - 'k volbreng, wat ze in hun wil geboden!
(Hij snelt naar den achtergrond, maar terwijl hij langs den kraterwand wil af klimmen, barsten de vlammen op nieuw uit; met ontzetting springt hij terug tot voor op hel tooneel.) Neen, God! - geen mensch daalt in dien vuurgloed af! --
Belzebul, hier, hier vondt gij zelf uw graf,
Hier... - Saladijn! o wil mijn leven sparen!
'k Ontzie ze niet de grimmigste gevaren, -
Dit éénige - ik bezweer u! - hemel! dit
Te ontwijken is het ééne, wat ik bid.
(De vlammen houden op, het is stikdonker in den krater.) Nacht om mij heen! - maar zwarter nacht daar binnen..
Ginds schuilt de gloed! - maar laaijer gloed van minnen,
Van zuchten, van verlangen hijgend heet,
Woelt in mijn borst, gelijk een kanker vreet!
En toch... die zucht kan einden; dat verlangen
Versintlen in een vuurkus, op haar wangen
(Met blozend rood bevloeid op nieuw) geprent,
Dat hijgen ...ja, 't is mooglijk .. neemt een end!...
Neen! -- droomen zijn 't en ijdle hersenschimmen, -
Moeraslicht, dat het bijgeloof doet glimmen,
Alsof het gloed der hope waar... gij liegt
Rampzaalge slaaf! uw guichelkunst bedriegt! -
Dweep gij met uw fetichen, uw demonen,
Uw talismans - 'k belach ze, ik wil ze honen...
Neen! jamren wil ik, dat ze Emilia
Niet kunnen..
(Nieuwe vlamuitbarsting, die den ganschen Krater verlicht. Met verwondering ziet Adolf den neger naast zich, die zijn uitstek verlaten heeft en tot hem is afgedaald.)
Saladijn.
(Op stelligen, later op half spottenden toon.) Ja! zij kunnen redden, - ja!...
Gij aarselt? - dáár is leven, dáár is redding! -
Wat zeg het nog te duiken in die bedding,
De rappe leên te reppen in die hel!
Een ligt geschroei van 't naauw geblakerd vel!..
Maar -- Massa! vindt gij 't beter op te stijgen,
En ginds te zien, hoe 't snikkend boezemhijgen,
De veege borst ontwrongen met geweld,
Haar dood verhaast... den rotswand opgesneld,
Ik volg u, - kom!
Adolf (met geveinsde kalmte.)
Neen Saladijn! - is 't leven
Tot zulk een loon der liefste alleen gegeven?
De wondersteen slechts heeling voor haar wee?
Saladijn (verwonderd hem aanstarende.)
Ja, Massa, ja!
Adolf (met bitteren spot.)
Plof in den jammerzee
U zelv' dan neêr! -- gij aarzelt? - 't is bevolen!
En wee den slaaf, die weigert! --
Saladijn (demoedig.)
O konde ik slechts, hoe heerlijk zoude 't zijn!
Wat dierbre troost voor grijzen Saladijn!
Hoe zou mijn naam nog leven lang na dezen! -
O! 'k had u nooit ten vuurpoel ingewezen -
Neen, Massa, nooit! - 'k had zelf de traan verlangd,
De dankbre traan, waarmee zij u ontvangt,
Wier veege jeugd gij redden zult, - maar anders -
(Braveer mijn trouw den aard des Salamanders)
Maar anders ach! besliste 't hooger magt,
‘Hij, hij alleen; die haar den heilsteen bragt,
| |
[pagina 63]
| |
Zou eenmaal haar omhelzen als zijn gade;
En enkel kwam de talisman te stade,
Wen heer Adolf met onbezweken moed,
Hij-zelf dien wist te ontrukken aan den gloed.’..
Adolf (met diepe ontroering.)
't Is wèl -- o God! Uw redding! ..Uw bescherming!...
(Wederom snelt hij naar den krater en knielt neder aan den rand; Saladijn roert middelerwijl den rotswand met een wilgenroede aan. De rotswand opent zich en eene vrouwen-gedaante in zieken-gewaad gehuld treedt te voorschijn. Adolf, die niets van deze handeling heeft ontwaard, bukt zich neder over de ijzingwekkende diepte, maar met verwilderden angst staat hij op en ijlt andermaal terug.) Neen! - 't Kan niet zijn! - ontferming, God! ontferming!
Het Spooksel.
Adolf!
Adolf.
o God - Emilia!...
Het Spooksel.
Ik ben 't!
(Adolf zoekt haar te naderen, maar zij wijst hem af.) Terug, terug! lafhartige! voort - schend
Mij niet met uwe omarming! -
Adolf.
Hoor mijn beden!
Het Spooksel.
Neen! eerst den schoot des Kraters ingetreden
Eer ge aan dees borst zult rusten...
Adolf.
Hoor mij aan..
Hee Spooksel.
Is dit uw liefde? Uw trouw door menig traan
Bezegeld ... zoo het heette! - dit de vruchten
Der eeden?... neen! meineedige! geen zuchten
Ontglippen me om mijn sterven -- 'k heet u dank,
Dat gij mij moordt -- wat ware 't levenslank
Met u, - met zulk een bloodaart...
(Adolf knielt weenende voor haar neder.)
Nu wat baat er
Geveinsdheid meer? - ontvlied den gloênden krater, -
Voort! - als weleer saletten nagezweefd,
Terwijl uw lief hier... hier den doodsnik geeft.
Adolf (in wilde drift oprijzende.)
Bij God niet, neen! mij moge 't vuur verslorpen, -
Niets ducht ik meer! - ten lava ingeworpen
Aanschouwt ge mij óf met den wondersteen,
Of... zielloos weêr -
Saladijn (met woeste vreugd ter zijde.)
In 't eind!
Adolf (teeder.)
Nog dit alleen, -
O gun me een kus, - een kus, door u gegeven...
O gun mij dien! - zal me in die hel doen leven,
Waar alles dood, waar 't al verschrikking spelt -
Het Spooksel (koud.)
Neen! eerst den schoot des kraters ingesneld!
Adolf.
Emilia!... één kus - ééne enkle omarming --
'k Bezweer het u... Emilia! erbarming -
Erbarming ... ach!
Het Spooksel (teeder.)
Adolf!
Adolf (ijlings toesnellende.)]
Geliefde! - wie...
(Zoodra hij het spooksel in de armen zinkt, omklemt het hem en werpt hem met woedende kracht in den krater.)
Adolf.
o God!
Saladijn.
(de wilgenroede opheffende tegen het spooksel.) Verdwijn - uw meester wil 't...
(Het spooksel verdwijnt wederom in den rotswand. Saladijn alleen gebleven wijst grijnzende naar den krater.) Hi! hi!
(Het vervolg hierna.) |
|