Braga: dichterlijke mengelingen. 1844(1844)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een opbeurend liedjen voor Anna. (Door een der Redacteuren op zijn 14de jaar: niet herzien.) Teedere Anna, hoor mijn lied; Klinke 't grootsch noch stout, Smeltend naar mijn warm gevoel Late 't u niet koud! Ziet gij ginder 't druk gedrang, 't Wild gewoel dooreen? Derwaarts stuwt met snelle vaart Mij het leven heen! Ziet gij ginder 't eenzaam pad, Slingrende om 't graniet, Duikend bij den hoogsten zwaai In 't bewolkt verschiet? Ziet gij boven 't rotsig pad 't Onweêr zaamgepakt, Hoe het looden wolkgevaart Telkens lager zakt? Maar wat spelt die lichte stip Aan d' omfloersden trans? Zie! het wordt een heldre star, Met verhoogden glans! Zilvervonken tusschen 't graauw Tintlen voor 't gezigt, - Maar geen warmte spelt die gloor En geen gloed dat licht. Velen zien dien schoonen glans, Juichende in den schijn; Maar hij, die het pad betreedt, Weet wat sterren 't zijn. Als ik, Anna! in 't gewoel Van de wereld leef, Of de steile klippen langs Eenzaam hooger streef; Als ik weer in 't aanzijn roep Vroegre zaligheên, Als herinring nederglijdt Over 't lang verleên; O dat dan een tranenvloed 't Harte balsem geev', Over 't wèl in wee verkeerd, Over 't wee, dat bleef. Maar ook dan, God geve 't u! Zitge rustig neer, Roept (wie weet het?) voor uw geest De oude beelden weer. Denkt (wie weet het?) nog aan mij, Leest mijn nedrig lied: - 'k Zong het voor uw voelend hart, Voor een steenen niet!... 1778. Vorige Volgende