Braga: dichterlijke mengelingen. 1844(1844)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De gouden Eeuw. (Niet naar Tibullus I.) Hoe zalig nog vóór korten tijd Wie in verrukking rijmde, Toen men, vol eere, wijd en zijd, De lamste verzen lijmde; Toen men van maan en luchtblaauwnat, Trotseren en doorstreven, Etcetera den mond vol had, Of schold om van te beven: Toen mogt men nog uit steelen gaan In vergelegen oorden, En keeren met idée 's belaân Voor duizend leêge woorden! De puikpoëet was vrij en blij, Van sens werd niet geweten, Nooit had het Groot Publiek (ter zij!) Meer hooi voor gras gevreten. Geen dorp, waar men in 't land mogt gaan, Dat niet zijn Dichter telde, Die dikwerf met een heeten traan Zijn eigen leed vermeldde. Alle Ezels balkten overluid; - Geen sterfling had er tegen; - Geen Uil werd in haar vlugt gestuit... Het was een ware zegen. Geen koude koorts der ziel bestond In 't guldene verleden, - Vóór zekre Braga 't kunstjen vond Om naakten uit te kleeden. Vorige Volgende