Braga: dichterlijke mengelingen. 1844
(1844)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
III. Minnelied van een Professor.De redactie klaagt echter niet, wijl zij u dan onregt zou doen, die, om de toezending uwer schoone stukken, haren hartelijksten dank verdient. Meisjelief! 'k ben opgetogen
Over uw betoov'rende oogen,
Over al de aanminnigheid
(Vatje hoeveel al hier zeit?)
Op uw lief gelaat verspreid.
Heel mijn ziel is blijven hangen
Aan de roosjes van uw wangen,
Aan uw allerliefst profil
(Dat beteekenen die rozen)
Hangt mijne opgeknoopte ziel;
(Vindtje 't beeld niet lief gekozen?)
Aan haar lelies bij Dioon
(Bij - dat is dan: op haar koon)
Zelve naauwelijks zoo schoon;
Aan de korallijnen tipjes
(Nieuwe ideeën allemaal:
Rozen, lelie en koraal!)
Van uw fijne en dunne lipjes;
Aan uw' hals, en wat niet al,
Dat ik hier niet noemen zal....
't Staat, zoo in 't publiek, wat mal.
Maar, helaas, wat kan 't mij baten
(Het: je weet, die hangerij)
Moet ik 't hier bij blijven laten....
Liet de vent het hier maar bij!
Zeg eens: ('k val nu in 't naïve)
Zeg eens, kan mij 't bloote zien
(Meent hij 't bloot zien ook, melieve?)
Ware hemelweelde biên?
Gun, ô gun mij dan 't verrukken
Mogt, ô mogt dat lukken, lukken,
Eenen enklen kus te drukken
Op uw lieven rozemond
(Of ik nu een rijmwoord vond!)
In deez' zomeravondstond!
Met mijn lippen zoo maar even
(Dat heet schildren naar het leven,
Zoo maar even, even, even)
Op uw lipjes vast te kleven
Zal mij ('k zweer 't u, hoe gij lacht)
Rijmen doen den ganschen nacht:
'k Heb dan ('k zweer 't u hoe gij grient)
Weer een almanak verdiend!
|
|