Elfendans.
Travestie van Uhland's Hoogduitsche Ballade:
Die Elfen.
('t Is middernacht. Tien Elfen voeren een ballet uit op de Mokerheide. Een verdwaald Poëet nadert op den achtergrond. Bij het tweede couplet bevindt hij zich midden in den kring. Hij hinkt tusschen vrees on toorn, en zwijgt voorloopig.)
Ah, een Dichter!... komt toch flusjens,
Meisjens, eer het ding verzwindt!...
Zijns gelijken, lieve zusjens,
Gaan en komen als de wind.
Hoepsa! zanger, in den rei,
Nog geen vijftig jaartjens oud,
Met een burgemeestersbuikjen,
En een bril van klinkklaar goud!
Dans eens lustig op, Poëetjen,
Eerje soms ten hemel rent!
Heb de goedheid, stamp een beetjen:
Maatvast benje, dat 's bekend!
Hoepsa! in den maanlichtglans!
't Leven is een conterdans!
Wel, hoe vloeien de Elegietjens?
Is de drukker nog al graag?
Is er naar de dolhuisliedjens,
De Aan***'s en Op***'s nog altijd vraag?
Hotst daar ginds de bruizende Ode
Steeds nog op haar mistkales?
En hoe maken 't Randerode,
Kunje goed de rijmklok bengelen,
Klaar en duidlijk voor een elk?
Lieve braakreceptjens mengelen?
Hoeveel water, hoeveel melk?
Hoepsa! luister naar ons lied!
Dans maar voort en andwoord niet!
Doet een uur of wat na elven
Recenseer-je nooit je-zelven?
Nu, het zoû geen zonde zijn!
Of heeft Uwé al een drupjen
Mainteneert-U al een clubjen,
Heeft U op je zondagsbuisjen,
Al een lief klein ridderkruisjen?
Of sprong nog de haas niet op?
Wordtje boos, mijn uitgelezen?
Dat is voor je roem niet goed!
Foei! je moet recht vriendlijk wezen,
Vleiend, buigend, suikerzoet!
Hoepsa! zanger, in den rei!
Dàt gaat langs de Mokerheî!