De Brakke Hond. Jaargang 10
(1993)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermdEen kettingversI.
Wat zal 'k je schrijven?
Hoe 'k verlangde dat je was gebleven
en hoe 'k ontaardde in je zwijgen?
'k Heb 't al zoo vaak geschreven.
Wat zal 'k dan schrijven?
Dat 'k in twee vrouwen troost zocht in 't leven
en rust en inzicht in de oude wijzen?
'k Schrijf liever over wat mij werd gegeven.
Waar 'k mijn wortels uit de grond trok ontstond
een afgrond, waarin 'k keek. Een afgrond
die vaal grijnzend terugkeek
en zei: ‘Weet dat 'k dit bericht:
de dood heeft een gezicht,’
en elke dag nog in mij spreekt.
| |
[pagina 64]
| |
II.
En elke nacht nog in mij spreken
zij die 'k achterliet, op wie 'k lijken
wilde - op wie 'k heb geleken
maar die 'k niet meer kan bereiken.
Jeugdig zijn ze, en vol verwachting
vragen ze wat er van mijn dromen gekomen
is. Luisteren ze wel naar mij? Vol verachting
verdwijnen ze, als, ooit, alle daemonen.
En 'k keer terug in de waereld als een wonde,
niemand die nog tot mij spreekt - gezonde
afkeer vaart in mij en strandt met kracht
op een verlangen naar wie 'k misschien
nooit geweest ben maar die 'k had kunnen zijn indien
- ja, indien wat? En de nacht valt over de nacht.
| |
[pagina 65]
| |
III.
De nacht valt over de nacht
waarin 'k met grote ogen opzit
en mij herinner wat goed en zacht
was in een verleden dat mij omspit.
De dood van 't kind in mij was onmacht,
evenals de latere dood als bohemist.
Geordende kaders bezitten ontem'bre kracht
- 'k heb mij zoo ontzettend vergist.
Het deemstert, er wordt niet op mij gelet
en 'k ben buiten, opeens is er een schicht -
't gekrioel in 't reusachtig spinneweb
laat me wezenloos van schrik -
een wegrennend pissebed
rent schreiend naar 't licht.
IV.
En schreiend ren 'k naar 't licht:
de zandloper is mededogenloos.
'k Heb staar en jicht,
de pancreas begeeft 't altoos.
In deez' nacht wordt 't mij te zwaar:
'k mag niet drinken meer.
O, had 'k toch een Jonge Klaar':
'k denk het menige keer.
Maar dan schud 'k in enen
mijn spleen af om te wenen
van genot met alweer een grenen
kop, en 'k weet: 't is niet mal,
dit jenevertranendal:
't is 't idéal.
|
|