| |
| |
| |
Marco Lodoli
Parels
Vertaling: Marc Vingerhoedt
En nu zit Sebastiano op de brede, smerige trap die van het monument voor
Matteotti naar de Tiber leidt, hij kijkt strak naar de nieuwe brug, die ze
honderd meter verder hebben gebouwd voor de metro. Ik doe mijn ogen dicht, tel
tot tien en als ik ze weer open, moet ik het verlichte treinstel zien
voorbijschieten: als dat het geval is, wil Matilde nog altijd met me trouwen.
Maar Sebastiano is rijk, hij heeft de metro nog nooit genomen, hij weet niet
eens dat de metro om vier uur 's ochtends al lang niet meer rijdt. Hij telt
langzaam tot tien, tevergeefs. Vannacht heeft hij zich te pletter gedronken.
Eerst op het feest van Matilde en daarna in de cafés, en dan weer bij Matilde en
dan weer in de cafés. Ze is vandaag twintig geworden, Matilde: ze droeg een
zwarte nauwsluitende jurk, haar benen waren lang en vlezig in de ronding van
haar kuiten, ze droeg lage schoenen, want ze is groot en van hakken wil ze niet
weten. Sebastiano had het zich vast voorgenomen: ik wil op het feest aankomen
bij de laatsten, als allerlaatste, dat er naar me uitgekeken wordt - maar om
acht uur 's avonds stond hij al in smoking, autosleutels in zijn hand, het
halssnoer in zijn zak. Hij had zichzelf gedwongen ten minste drie uur voor de
televisie te blijven zitten en te kijken naar om het even wat, documentaires met
dieren, sport, daarna een porno-video. Drie keer heeft hij van overhemd en van
manchetknopen verwisseld, om de minuten te laten voorbijgaan, maar om negen uur
al reed hij in zijn witte cabriolet door de stad. Een koffie, een campari, even
stoppen bij de automatische pomp om onnodige brandstof te tanken, en om halftien
was hij bij Matilde. Op de open ruimte voor de villa stonden nog geen auto's en
hij parkeerde tegen de muur.
| |
| |
Rorò is een bastaardhond, kind van twee bastaardhonden voor tienduizend lire
meegenomen op het asiel de dag voor de executie. Hij is iets meer dan een jaar
oud en dicht behaard, heeft een krulstaartje en afhangende oren, en zijn
voorpoten zijn iets korter, zodat hij altijd bergaf lijkt te lopen; op zijn
snuit zit de straf van een gele plastic muilband. Tot drie dagen geleden woonde
hij bij een oude dame, hij had er een hoek om te slapen, een brede stoep om te
pissen, een kussen, een etensbak met gemalen vlees en rijstsoufflé. Nu en dan
kreeg hij een aai. Maar leuk was het niet, weet hij nog. De dame huilde altijd
en wanneer ze Rorò schreeuwde, moest ik naar haar toe gaan, haar oude, beverige
handen likken, haar dikke nagels, haar foto's, en dan urenlang stil aan haar
voeten blijven liggen.
Ben je daar al?, zei Matilde terwijl ze tussen de hoge lantaarns over het paadje
op Sebastiano toeliep. Ze droeg een zwarte jurk en lage, zilverkleurige
schoenen, haar tred was iets bruusker door de opwinding van het feest. Ze had
kort, blond haar als een jongetje, een lichte streep onder de ogen, een lichte
streep erboven: en haar ogen zo mooi, twee blauwe visjes. Ze heeft zich op beide
wangen laten kussen, haar lippen ver van Sebastiano's mond. In zijn borst voelde
hij torens die bij het ademen oprezen en weer instortten, de een na de ander. Ik
geef haar meteen het halssnoer, heeft hij gedacht, maar zij was al weggeglipt in
het donker voorbij het paadje, om te zien of in de keuken alles klaar lag op
schotels: om bij hem weg te raken, misschien. Dus is Sebastiano alleen de grote
salon van de villa binnengekomen, hij heeft de ingenieur de hand gedrukt en
mevrouw een handzoen gegeven, en heeft zich laten wegzinken in een diepe
fauteuil dicht bij de drank en de olijven. In zijn zak telde hij de drie rijen
parels, hij had vertrouwen in hun puurheid en hun licht. Even is Matilde bij hem
teruggekeerd, ze is op de fluwelen armleuning gaan zitten. Haar voet danste
onrustig op en neer, om de haverklap wierp ze een blik op haar polshorloge. Ze
vonden geen woorden voor hun twee, alleen maar de woorden van iedereen: hoe gaat
het, en je werk, en de universi- | |
| |
teit, het is eigenlijk echt een
mooie avond. Hier zijn we nu. Een beetje gekuch, opdat er geen stilte zou
vallen. Nu zeg ik haar dat ik van haar houd, al ben ik dan bijna twintig jaar
ouder dan zij, ik roep het zacht in haar oor, dat ik van haar houd. Nu zeg ik
het, ik wil je, Matilde. Vooraleer de anderen komen en de drukte: en ik geef
haar het halssnoer; en misschien een kleine zoen, maar een gemeende. Zij keerde
nu haar grote naakte schouders naar hem toe en keek een andere kant op, naar de
deur waardoor twee stevige jonge kerels met beate, nutteloze gezichten zijn
binnengekomen. En ze is rechtgesprongen, met een lach en korte, vluchtige
pasjes. Haar rug was blank als de maan in het midden van de wanhopige hemel.
Sebastiano heeft zijn glas nog vaak gevuld, alcohol morsend op zijn hand en op
het tapijt. In de zaal barstte wilde muziek los, en tegen de ingenieur die het
had over wooncentra in Arabië zei hij almaar ja, zonder iets te horen.
Drie keer per dag liet de dame Rorò uit, altijd dezelfde weg, bij de deur naar
rechts, en dan vier hoeken om tot ze weer bij de deur waren. De leiband was
nauwelijks een halve meter lang, dus Rorò voelde haar rok op zijn huid, als een
fladderend deksel, en in zijn oren klonk honderd maal hatelijk zijn eigen naam:
kalm Rorò! braaf Rorò! Hij had nooit iets anders gezien dan dat grijze blokje om
en de drie kamers van de flat, en toch was hij in zijn dromen bij andere honden
geweest, in enorme ruimten, zonder grenzen waar je eindeloos kon rennen. Hij zag
vreemde, nieuwe vormen die misschien ergens bestonden: dingen waar je in en uit
kon lopen, waar je vrolijk blaffend af kon rollen, en onder zijn poten kwam een
gevoel van weekheid en vochtigheid. Hij droomde ook van horizonten met
weelderige, immens groene bomen, heel wat anders dan die kale, dorre boompjes in
het asfalt rond het flatgebouw. En op een middag dat de dame wat harder dan
gewoonlijk aan de lederen leiband trok, zette Rorò zijn tanden in haar been,
zodat haar kous stuk en haar huid geschaafd was. De volgende dag deed ze hem de
gele muilband om.
| |
| |
Gisteren heeft Sebastiano het parelsnoer gekocht bij Bulgari aan de via Condotti.
Het stemde hem gelukkig zo'n hoog bedrag op zijn cheque te kunnen schrijven. Aan
de verkoper heeft hij niet de minste korting willen vragen, het zou afschuwelijk
zijn geweest om te besparen op de liefde. Zelfs het doosje heeft hij niet
gewild, zijn geschenk moest uit zijn zak komen en volmaakt zijn zoals het was:
Matildes mond moest openvallen van verbazing, alsof ze zeven werd en een
sprekende pop cadeau kreeg, ze moest even duizelen en dan haar armen om zijn nek
slaan. Lachen, of huilen wie weet, en ondertussen zijn gezicht overladen met
kussen. Nu danst Matilde vlak voor Sebastiano, die niet is geweken van zijn
fauteuil en zijn glas, ze danst bijna zonder zich te bewegen, wiegt langzaam met
haar schouders en haar vrouweheupen, en gaandeweg doet het zweet haar naakte rug
glimmen. Haar benen zijn een gif in Sebastiano's maag, ze verpletteren hem
totaal. Rondom hem zijn ze allemaal veel jonger dan hij, ze hebben hetzelfde air
om hun sigaret vast te houden, om uit de hoogte te doen, om in hun kruis te
krabben. Alleen de kelners zijn van zijn leeftijd. Eén kelner slechts, met bijna
witte haren, heeft zijn obsessie en zijn pijn begrepen, wie weet hoe; hij
schenkt hem overvloedig drank, hij glimlacht hem toe met te veel affectie. Een
jonge kerel met een stuitend ponykapsel buigt zich nu over Matilde, hij kust
haar in de hals, daar waar de drie rijen parels moeten komen, op die uitstekende
wervel, op die klip van de sirene. Sebastiano is plots woedend rechtgesprongen.
Ik ken Matilde van toen ze klein was, ik heb jaren op haar gewacht, ze is van
mij alleen. Zo denkt hij, en op zijn ogen voelt hij de striemen van die zoenen.
De kelner schenkt hem nog een coupe champagne in: ‘Ze zijn jong en het
zijn klootzakken’ mompelt hij tegen hem, ‘wat wilt u, de
wereld is van hen’. Op het eind van zijn zin zijgt hij in elkaar,
geveld door een stomp in zijn maag van Sebastiano. De muziek zwijgt plots, alsof
de zanger vanop de plaat de scène heeft gezien en er zijn stem bij is verloren.
Matilde schudt haar engelenhoofdje: ‘Je bent walgelijk, Sebastiano, ga
weg’.
| |
| |
Vier dagen geleden is Roró ontsnapt, voor de dame hem zijn leiband kon omdoen.
Zij heeft de poort gesloten en Rorò is weggelopen, het onbekende tegemoet.
Terwijl hij vluchtte in de avondlucht, hoorde hij achter zich het steeds
zwakkere geluid van de oude heks die jammerend zijn naam riep. Maar voor zijn
nieuwsgierige ogen wervelden de planeten van duizend universums, en hij was een
ruimteschip, dat gelanceerd was met een hond aan boord. De hele nacht doolde hij
over pleinen en halfverlaten straten, hij zag het acrobatische water van de
fonteinen, het waanzinnige vuur van een brand, hij voelde de aarde van
indrukwekkende tuinen. Hij zag andere wezens: een paard, een muis, een autocar.
Hij zag een dode naast een vernielde auto, een trein, Sint-Pieters. Zelfs in
zijn vreemdste dromen had hij zich zoiets niet voorgesteld. Het was alles om in
te bijten van liefde, die wereld, als het rubberen bot dat thuis in zijn hoek
lag. Jammer dat hij zijn mond niet wijd kon opendoen, jammer van die gele
plastic muilband op zijn mond.
Twee uur later is Sebastiano teruggekeerd naar Matilde. Bij de deur hebben ze hem
tegengehouden, dus is hij weer in zijn auto gestapt en is als een gek gaan
toeteren. Twee jongens van het feest zijn naar hem toe gegaan en hebben hem
gezegd, genoeg nu, je hebt nu genoeg de klootzak uitgehangen. Als hij een
pistool had gehad, had Sebastiano op hun kuiven gemikt, en dan met zijn
cabriolet zo lang over hun massieve lichamen gereden, tot er een smurrie van
vlees en smokingstof overbleef. Maar in zijn hand heeft hij alleen een lege fles
en hij gooit ze op goed geluk naar hun onduidelijke silhouetten. Ik moet mijn
cadeau aan Matilde geven, brult hij als een wanhopige drenkeling. Matilde,
Matilde! help, help... Zij staat nu naast het portier, met haar zwarte jurk en
haar harde trekken, de armen gekruist. De man die Sebastiano het halssnoer had
verkocht, had hem gezegd: ‘Hiermee maak je elke vrouw
gelukkig’. Hij strekt nu zijn arm, in zijn hand bungelt het witte
trosje parels. Als kind rende Matilde altijd, in het Circeo-park vulde ze in
haar eentje | |
| |
het strand met tuimelingen en radslagen, ze was alleen
te stoppen met een cadeautje, en dan slechts een ogenblik lang. Ze had genoeg
aan een vlaggetje of een molentje, om in te blazen. Dan liep zij weer naar de
zee. ‘Alsjeblieft’ zegt Sebastiano zacht, zijn arm is moe
omdat hij hem zo lang gestrekt heeft gehouden. Misschien zou hij uit zijn auto
moeten stappen, het parelsnoer om haar hals leggen en haar in dezelfde beweging
stevig omhelzen, maar zijn hoofd draait als in een misselijk makende wals: en
dan ineens moet hij onweerstaanbaar braken, het braaksel spat tegen de ruit,
verspreidt zich drabbig tussen de pedalen, op en onder zijn lakschoenen. Matilde
staat roerloos, kijkt. De twee jongens staan een meter achter haar als
Napoletaanse waakhonden, mompelen iets tussen hun hagelwitte tanden, ademen
snel. Maar Sebastiano hoort alleen Matilde die hem afgemeten zegt, schaam je,
laat je hier niet meer zien, laat me met rust, laat me vrij.
Al vier dagen heeft Rorò niet meer gegeten. Het vel over zijn ribben is
angstwekkend gerokken. Met zijn poten heeft hij op alle manieren geprobeerd zich
van zijn gele muilband te ontdoen. Hij heeft zelfs geprobeerd terug te keren
naar het huis van de oude dame maar de stad is een spel kaarten dat voortdurend
wordt geschud. Hij is erin geslaagd te drinken aan de fonteintjes en dat is
alles: zijn maag zit vol water, zijn geest vol vreemde zorgen. Nu zou hij de
oude dame haar voeten likken, als hij zijn etensbakje maar had, en rijst tussen
de tanden. Maar misschien niet. Hij zou enkel de dood van zijn snuit laten
halen, en dan weer weg tussen de duizelingwekkende vormen van de stad, er achter
aan, als achter katten en teefjes, genietend van elk der eindeloze verrassingen.
Je moet alleen uitkijken voor de auto's, de rest is een paradijs en eten is er
overal, het ligt zomaar op de stoepen of opgestapeld in hoeken: overal. Er zijn
zelfs mensen die in die hopen graven. Hij had op elk moment kunnen eten, als hij
zijn mond maar had. En nu kan hij zich nog amper overeind houden, zijn lijf
weegt weinig, en toch weegt het loodzwaar, iedere stap is een steile klim. Hij
heeft een branderig gevoel in | |
| |
zijn kop en in zijn ogen, alsof er
overal om hem heen een bijtende nevel hangt, die hij inademt. Rorò is langzaam
naar beneden, naar de oever van de stroom gelopen, langs de brede, met graffiti
en condooms bevuilde trap. Het geluid van het donkere, stromende water dringt
zacht tot hem door, het is nauwelijks een geruis, de herinnering aan zijn moeder
die in de kooi zijn pels likte, aan de oude dame die zuchtte in haar zakdoek.
Het is allemaal om het even nu, hij kan nog amper ademen. Ook die man die op de
trappen in zichzelf zit te praten, die zichzelf vervloekt. Rorò loopt onzeker op
hem toe, hij hoopt weer. Hij weet dat het voor een mens niet moeilijk is een
muilband van geel plastic open te doen.
Kom mormel, kom hier, mompelt Sebastiano terwijl hij zijn lakschoenen tegen
elkaar klapt. Toe, kom hier zitten. Laat me je eens aaien. Je bent afschuwelijk
mager. Maar je bent ook mooi, die slet van een Matilde is niet eens zoveel
mooier dan jij. ik zou alles geven wat ik heb om haar uit te kleden en haar te
zoenen en haar dijen te openen en mijn hele leven bij haar te blijven. Ik zou
haar vermoorden, als ik kon, een rode snee op haar keel, heel wat anders dan
parels. Ik zou haar bloed likken, ik zou het over haar uitsmeren, als nagellak.
Kom wat dichter, hond. Kom hier, lelijk beest. Je hebt een muilband, dus ben je
van iemand. Prijs je gelukkig dat je van iemand bent. Ik, van wie ben ik? Zeg
jij het, van wie ben ik verdommme? En toch, ooit lukte het me haar tot staan te
brengen, haar even bij me te houden, terwijl zij een of ander cadeautje omklemde
en ik haar haren, haar schouders aanraakte. Ze was tien jaar en ik kocht haar
een paar schoenen met hakken, om te lachen, zei ik tegen haar vader, enkel om te
lachen, en Matilde trok ze meteen aan, aan haar voeten die onder het zand zaten,
dan pakte ze mijn hand en wilde samen met mij langs de zee wandelen, om haar
vriendinnen met hun rubber pantoffels te doen sterven van jaloezie. Ze was tien
jaar en haar hakken maakten diepe sporen in het natte zand, hinkend en met een
ernstig gezicht liep ze naast me. | |
| |
Vergeet het niet Matilde, mannen
zijn allemaal arme zwijnen, zo zei ik haar, en ik voelde dat ik van haar was.
Neem dat ding van mijn snuit, dat ik kan eten, denkt Rorò. Hij jankt, wrijft zijn
kop tegen de benen van die man, draait zich naar hem toe met de punt achter zijn
oren waar de leiband vastzit met een strik van niks, waar de hand hem streelt.
Iedereen moet vrij zijn, huilt de hond met zijn laatste krachten. De man aait
hem nog steeds, kijkt met onbestemde blik naar de andere oever van de Tiber,
naar de kalme hemel van hen die slapen. Als op de rivier het schip zou
voorbijvaren dat bonst in Sebastiano's bloed, dan zou het zijn lichten aan
hebben en de kanonnen klaar om de stad te vernielen. Maar er vaart niets
voorbij, alleen wat schuim, wat warmte. Maar Rorò heeft het pijnlijk koud in
zijn voorpoten. Hij wacht op het gebaar van de man, het einde van de honger, de
grootse start van zijn leven in vrijheid. Mensen kunnen alles, als ze begrijpen.
Van wie ben ik? brult Sebastiano terwijl hij hem in de kwijnende, stervende ogen
kijkt, en hun neuzen raken elkaar als lippen. Dan legt hij het snoer met de drie
rijen parels rond de magere, harige nek, en haakt voorgoed de met briljanten
bezette sluiting dicht. Ga maar hond, zegt hij, terwijl hij opstaat en
terugloopt naar zijn cabriolet, ga maar, neem deze parels mee naar je thuis,
neem ze mee zover je kunt.
|
|