| |
| |
| |
Hugo Claus
Fragmenten
I
in het vertrouwde niemandsland.
Soms een geluk op handen en voeten,
een nieuwe zwaarte, geluwd
niet voor de katholieke linguïsten
op de manoeuvres in het oeuvre.
‘Laat het gedicht zich niet schamen
voor het rijm in lavendel en thijm,
voor zijn raadsel, zijn klaarte
zijn vervoering en zijn vuil’,
| |
| |
II
Zet ik mijn stappen voorzichtiger dan gisteren?
Wacht mij morgen de Sint-Vitus dans?
Of ren ik recht in de put
nog wat snaterend over kut.
ook toen zij triomfantelijk op mij zat
zij die toen met mij heulde.
Ik ben van vroeger en geweest,
iemand die nog het scherpen van bajonetten
iemand die trager stapt naar de pijn
die moet komen vóór ik mezelf ben geweest,
in zijn mislukte grap van leven.
Epileptisch was hij, de ranke, kwade hond
| |
| |
III
zoals Idi Amin de twaalf hoofden van
zijn vijanden in de koelkast.
Alle vlees is gras maar nu al
verdampt de vrees die ik was
tegenover ‘de zee met vlechten’
(zei Archilochus die het kon weten)
En die engelen die in benden zouden dalen
en celebreren (Club Brugge, een geboorte,
een operatie) en terug in het duister
Ik heb ze niet gezien. Blind van jou.
Ergens schater je, dronken weduwe,
ergens onder de ongeziene sterren
| |
| |
IV
De raven vluchten voor de winter uit Lapland.
De meisjes in Polen lachen met voortanden van zink.
in redelijke negentiendeeuwse redingotes
over gerucht en verbinding,
het bedrog van de zinnen, de glorie van de vruchten
en hoe wij herleid worden tot doorlopende
voorlopige beelden, beschimmelde psalters.
(Het manuscript van Van Veldeke in 1856
gevonden in het toilet van een notaris.
Het schijnheilig gebed van Villon.
Coornherts ‘beelden ter deugd als in een
drome’.)
Longontsteking opdoen voor het open raam.
De negen keukenmessen op een rij.
De alvleesklier aan flarden.
De plasticzak over het hoofd in bad.
De brieven zijn geschreven, in hun envelopes.
Of de doofstomme muren de faam van de krijger
zullen verspreiden? De allerminste zorg,
want je tilt je zwarte voilette op
en je lacht naar die kinkel aan je arm.
| |
| |
V
Zij kwam niet terug. Steeds minder.
En ik maar hinniken om de anderen
in mijn eigenwijs theater, achter het doek.
En trappelen. Kijk, de sporen van mijn dribbels
Die anderen stonden plots midden op straat,
over mijn gezonde paranoïa.
Was ik anders dan die ene, die oude
die woedend in het plaveisel hakte
met zijn houweel omdat hij de biecht van zijn vrouw
had gehoord in de Romaanse Kerk?
Dan die Hassidim op rolschaatsen in het park,
dan die elk uur de landkaart raadpleegde,
waar was zij in de verraderlijke windstreken,
mijn bruid met de heupen, de schaduw,
de plooien, steeds verder, zonder later.
| |
| |
Tobben over Amnesty
Ik denk er vaak aan, aan de sukkels
hun organen gekoppeld aan elektroden.
Alles moet mogen kunnen, maar dat nee.
Helaas is alleen de dood demokratisch.
Ik hoor ze, geloof me, die bijna doden
in hun cellen, op onze gruwelijke planeet.
Zij piepen. Als veldmuizen, een stuk of tien
en elke keer, geloof me, doet mij dat zeer.
Ik weet het, ik ben melodramatisch
maar soms denk ik dat God zijn almacht
van subatomen onachtzaam beheert.
Maar gelukkig dat ik nogal gauw relativeer
want anders had ik geen leven meer.
Mijn genot is laks, ik weet het,
maar ik kan niet kiezen voor verlies.
Het liefst verbeeld ik mij als veldmuis
een leven lang ongemolesteerd
en zonder vrees voor valk of buizerd,
laat staan voor een vredesduif.
Die vredesduif vind ik overigens vrij problematisch.
Want laten we wel wezen, waar is-t-ie?
In ons hart, zeg je? Nou laat hem daar maar,
het is er warm en pragmatisch.
Ik spoed me naar de cocktail van Amnesty.
| |
| |
Voor Charlotte
De boer weet hoe laat het is want hij hoort loeien,
hij neemt zijn stok, zijn jas, en stapt naar de koeien.
Zijn hondje komt voor zijn klompen trippen
en verjaagt de haan en diens zeventien kippen.
De zwaluwen vliegen laag, bijna in de boer zijn haar
en zitten dan naast elkaar op een tak van de hazelaar.
De koeien kijken op, zij horen de boer van verre zingen
en vreten nog gauw wat gras en nog nattere dingen.
De regen is voorbij, de zon zakt zachtjes op haar zij,
Zij lijkt te willen blijven liggen op één dij.
Maar dan moet ook de zon gaan slapen, zoals de motten
de regenboog, de mol en alle twee de ogen van Charlotte.
|
|