| |
| |
| |
Guido van Heulendonk
De maag van God
Soms, als hij naar de wolken lag te staren,
was hij de man die de veertig nadert
en even uitrust in de berm.
Uit een mus valt een grijswit kwakje
tussen de trillende paardebloemen.
Een granaat zonder staartvin.
De gemiddelde levensverwachting in het westelijk halfrond
In dit halfrond leven vrouwen langer dan mannen.
De dertig jaar na de veertig
zijn voor de man lood om oud ijzer:
sclerose, infarct, artritis,
een gehalveerde ejaculatie-radius.
Hoe dichter het graf, hoe dichter de zakdoek.
Zoals een wolkendek klinkt op een winderige middag:
lawaaierig, vol gaten en flarden.
Hij kruipt de auto weer in,
Soms voelde hij zich de man op de receptie
die met buikkrampen een toilet invlucht.
laat hij de zo lang afgeknepen bolus vrije doorgang,
en in de verte het applaus voor de spreker
die hij niet tot het einde heeft kunnen aanhoren.
Hij opent verlicht zijn ogen,
krabt een zweetdruppel uit zijn wenkbrauw,
en merkt dat op het rolletje geen papier meer zit.
doorzoekt zijn portefeuille.
ze blijven staan bij de spiegels,
| |
| |
ruikt na twee minuten de rook van Franse sigaretten
die over zijn deur heen de cel komt binnendrijven.
Op de rol, vastgedroogd in de lijm,
Het gesprek gaat over het Midden-Oosten.
Dan over automatische remsystemen.
Het vliesje is net groot genoeg
om één vingernagel te beschermen.
Soms was hij de concertganger
die Toots Thielemans Born in Berlin zag spelen
en de indruk kreeg dat hij, Thielemans,
zich schaamde voor zijn instrument:
zo hard probeerde hij de harmonica
aan het oog te onttrekken,
beide handen als een Jacobschelp er omheen,
de harmonica naar binnen zuigend,
bijna inslikkend, en de bezwete oogleden
die in plaats van het opgelegde essay
een erotisch verhaal schreef
en op zoek naar een naam voor een personage
het telefoonboek opensloeg.
Twee uur later hoorde de scholier
toen een grijze heer aanbelde
en zich voorstelde als de nieuwe parochie-priester,
op rondgang bij de kudde.
Zo is het leven - een hinnikend toeval,
maar wel geslaagde alliteraties:
parochie-priester, porno-personage.
Soms voelde hij zich de man
die archiefbeelden zag uit mei 1940 en zei:
| |
| |
‘Op dagen waarop de oorlog verklaard wordt,
omhelzen de mensen elkaar, zonder elkaar te kennen.’
Niemand in de kring wist dat dit van Sartre kwam.
Men kan een kerk binnengaan,
mensen zien knielen voor een kalende man
de handen vouwen, de ogen sluiten.
Men kan zich Sartre wanen als men denkt:
slechts gelovigen zien beter met de ogen dicht.
Soms voelde hij zich de man
die naar Bach lag te luisteren:
een bromvlieg botste tegen de touch-control,
de arm kwam omhoog en er was geen muziek meer.
Soms was hij de man die een dagboek bijhield
en de weldaad van het vergeten ontdekte:
herinnering die wint met de jaren,
hoofdiger wordt naarmate het geheugen verschraalt.
Op zijn gouden jubileum wordt de man dronken,
dwaalt het damestoilet in:
daar neergezeten, kreunend -
in de verte de muziek, het geroezemoes, het gelach -
herinnert hij zich de jaren voor hij trouwde,
zijn onpraktisch gedrag post bolum:
hoe hij na de ontlasting opstond,
de stuit verhief van de pot,
teneinde zich te reinigen.
Bij thuiskomst is er ruzie,
hij sprekende met de woorden:
‘Op die vijftig jaar heb ik
maar één ding van je geleerd:
Soms voelde hij zich de kijker
die de Voyager ziet vertrekken
naar interstellaire ruimten,
aan boord een schets van dit, ons zonnestelsel -
schets die duidelijk maakt dat het schip
| |
| |
van deze, onze aarde afkomstig is,
een afbeelding van de naakte homo sapiens
genaaid: de vrouwtjesmens staat bewegingsloos,
gebonden: het mannetje steekt een hand omhoog
in een symbolische groet,
bestemd voor beschavingen op verre planeten
die de Voyager misschien ooit zal aandoen
en waar, zo beeldt de kijker zich nu in,
naaktheid zeer ongepast is,
Onmiddellijk richten de planeetbewoners
laserkanonnen op deze, onze blauwe planeet.
Met een broek op de enkels
Soms dacht hij aan de acteur
die al zes jaar niet meer rookte
en de rol van de spion kreeg toebedeeld.
Onder de lantaarn bij de ambassade
wachtte hij op de vrouw met de brieven,
wanneer ze langs slentert
zal hij haar om een vuurtje vragen.
De vrouw komt, houdt de aansteker onder de sigaret
die hij vragend heeft opgestoken.
Hij inhaleert diep, helemaal volgens het script,
zijn vingers om haar pols.
Na de opname rookt hij verder,
wanneer hij de veertig nadert.
| |
| |
Soms dacht hij aan zijn jeugd,
voelde zich de jongen die op school missiefilms zag
en maar half begreep, omdat elke ondertitel
verzonk in de witte habijten.
Witte gewaden, witte sneeuw, witte spaghetti
ook in de mond van Don Camillo
die rond die tijd te gast was bij Peppone
en vorkenvol spaghetti tussen zijn paardetanden schoof.
Spaghetti, het excuus voor de saus.
Soms herinnerde hij zich het dorpsplein
waar hij als kind op een klapstoeltje zat.
Zomerkermisavond. Naast hem zijn vader en moeder.
Op het houten podium voor het gemeentehuis
speelt men toneel, het wordt donker,
er hangen grote lichten aan hoge palen,
als je in die lichten gekeken hebt
zie je vijf seconden niks meer,
en daarna witte bollen, overal.
Het lijkt alsof dit het vertrouwde dorp niet is,
maar een geraffineerde kopie, ergens anders,
ergens op een verre planeet.
wil tegen zijn vader aankruipen.
Boven de lichten zwelt de nacht.
De monden van de acteurs krijgen rookpluimpjes.
voor ze hierheen kwamen heeft hij een cola
gedronken in de herberg tegenover de kerk
en daar iets wonders gegeten:
gelige schijfjes in een knisperend pakje,
ze smaken naar friet, ze zijn zout,
het zijn eigenlijk ook frieten, zegt zijn moeder
en voor de prijs van zo één pakje bakt ze, ho,
bakt ze wel frieten voor, ho,
voor wel vader en hem en zij erbij.
Hij ziet haar smalend gezicht,
en dan waggelt de vrouw van de brouwer langs,
haar gezicht is wit als haar kanten blouse
| |
| |
(hij heeft de mensen aan de tafeltjes
en nog voor de brouwersvrouw bij de tuindeur is
hikt ze in doodsangst, er spuit troep uit haar mond,
het spat op de muur, de blouse, de vloer,
er is geroep, stoelen verschuiven,
hij sluit zijn ogen en wil geen zoute schijfjes meer,
hij denkt aan de winterkermis -
op de winterkermis stonden er vliegtuigjes
bij de schrijnwerkerij, op een beschilderde palissade
vlogen ze de hele wereld rond,
ze hingen boven de Eiffeltoren, de noordpool,
en de schrijnwerker steeg brallend in,
en na twee rondjes ging er een sirene
en alle vliegtuigjes versnelden,
omhoog en omlaag, omhoog en omlaag,
omjabellamoorranonnominasaarre,
en alles begon sneller te draaien,
de vliegtuigjes schoten tot bij de wolken,
hij zag lichtjes flikkeren en opeens
zag hij de schrijnwerkef over de vleugel hangen,
de schrijnwerker hing gapend naar buiten,
uit zijn mond kwam rijstpap
die de rode vleugel overstroomde,
werd door de wind naar achteren geveegd,
viel van de staartklep, waaierde de nacht in,
en alle schrijnwerkerskinderen huilden.
Tijl Uilenspiegel, zo heette het toneelstuk,
en terwijl de beklemming toenam
(toch kende hij vele acteurs:
het schoolhoofd, de electricien, de bakkersknecht,
| |
| |
de man die de begrafenispaarden mende
en een paarse pluimdos tussen hun zwarte oren bond)
werd het steeds duisterder, ik heb het koud, mama,
zei hij, maar zijn moeder luisterde niet,
en kon er aanvankelijk nog gelachen worden
om Tijl en zijn dikke vriend, de dwaze fratsen bleven geleidelijk achterwege,
er verschenen vreemde, wreed uitziende
soldaten in pofbroeken op het toneel,
en toen het helemaal nacht werd,
zodat de spots het gemeentehuis in vuur zetten,
dit dorp zelfs geen kopie van zijn dorp meer was,
en de stilte het publiek op elkaar drukte,
stond Tijl vooraan op het podium,
worstelend in de armen van Nele,
‘Laat me los!’ schreeuwde hij,
‘ze vermoorden hem, god, ze vermoorden hem!’ -
‘Nee,’ huilde Nele, ‘nee, je mag niet gaan,
ze zullen jou ook gevangen nemen!’ -
‘Vader! Vader!’ schreeuwde Tijl,
begroef zijn gezicht in Neles hals,
en heel in de verte, heel hoog, hij dacht
ergens op de tweede verdieping van het gemeentehuis,
kwam een klagende, zwakke stem uit de nacht aanzetten:
de brandstapel hadden ze gezegd,
boven de nauwelijks golvende Belgische vlag
zag hij werkelijk het schijnsel van een flakkerend vuur,
hij dacht dat hij droomde,
‘he-elp...’ - hij trok zijn moeder bij de arm,
ik wil naar huis, zei hij,
maar sst! zei zijn moeder
en Tijl en Nele bleven elkaar omhelzen
tot die gekmakende stem eindelijk zweeg,
hij vond zijn ademritme terug,
kreeg de misselijkheid onder controle,
en toen ze naar huis gingen
| |
| |
dat hij wekenlang geen frieten meer had gelust,
dat zijn ongeneeslijke afkeer van theater
toen in hem had postgevat.
Leven, het excuus voor de dood.
Soms voelde hij zich de man
die Normandië heeft meegemaakt,
en die veertig jaar later Duitsland bezoekt,
het is najaar in Beieren,
de weg naar München wacht op de winter,
er valt motregen die tegen de avond aanvriest,
en voor de man rijdt opeens een strooiwagen,
het oranje zwaailicht woelt driftig in de omgeving,
zoutkorrels stuiteren op het wegdek:
zo zal de toerist veilig zijn hotel bereiken,
dat die zoutzaaiende, levensbeschermende chauffeur
in de late lente van 1944 op een heuveltop zat
te St-Laurent-sur-Mer, Arische krijger,
het repeteerkanon van zijn kazemat bediende,
zandwolkjes over het strand deed rennen
overal waar zijn zwiepende kogelstraal insloeg,
de wolkjes zaten elkaar achterna
in een blinde achtervolging,
werden waterpluimpjes die roffelend opsprongen
tegen de laadklep van het naderende landingsvaartuig -
daarachter een jonge soldaat,
toekomstige vakantieganger in Duitsland,
biddend rond zijn geweer geplooid,
niet in staat te bewegen,
| |
| |
Zo is het leven: je helpt elkaar,
of je schiet elkaar dood,
al naargelang de plaats en het jaargetijde.
Soms voelde hij zich het kind
dat uit zijn slaapkamervenster leunde
en gevleugelde mieren zag opstijgen
uit een gat in het plaveisel.
Het was het einde van een warme dag
en zes boerenzwaluwen cirkelden boven zijn hoofd,
duikend en wentelend in de hete insecten -
de helft van de mieren stierf,
want zo is de paringsvlucht, de liefde:
of de schaar van een vogelbek.
uit de dichtklappende snavels te stuiven
want overal rond het mierennest,
in een straal van wel dertig centimeter,
lag het poeder dat zijn vader
uit de gele bus met de reuzemier had gepuft.
Ook als je madeirakoekjes kauwde en sprak,
vlogen je de koekkruimels
die zich het eerste schoolbal herinnert:
hoe zijn vriend het meisje buitenleidde
waarop hij, de man, verliefd was.
De gymzaal hing vol papieren bloemen,
guirlandes, vol zelfgemaakte, beschilderde versierselen
wangen gleden uit op elkaar,
en toen zijn vriend en het meisje weer binnenkwamen,
klonk ‘The first cut is the deepest’,
een dodelijks slow van Peepee Arnold,
| |
| |
en zijn vriend klopte hem op de schouder,
grijnsde samenzweerderig,
‘de eerste kut is de diepste.’
Soms voelde hij zich de man
die de vlieg op de tafel dood wou slaan,
vertederd door het beeld van het insect
dat met de voorpootjes over het gezichtje streek -
alsof het zich waste voor Guido Gezelle,
zich opmaakte voor het lange leven van die ene dag.
En de man joeg het insect weg,
niet wetend dat vliegen soms vreselijk de pest in hebben,
soms, als ze zich wassen,
staan te denken: ‘Was ik maar dood.’
Soms voelde hij zich de jongen
die na een regenbui over een vers gemaaid korenveld loopt:
de leeuwerik klimt in zijn onvindbare spiraal,
overal liggen aren, rijp, ongelezen,
en bij iedere stap kraakt het veld,
spuit het water uit de harde stoppels
zijn korte broekspijpen in,
alsof de aarde hem bespuwt,
geraffineerd mikkend naar de nauwe, kierende opening
koud water tegen zijn lies doet spatten,
...Ah, dear Juliet, why art thou yet so fair?
Shall I believe that unsubstantial Death is amorous,
and that the lean abhorred monster keeps thee here
In dark to be his paramour? For fear of that
I will stay with thee, and never from this palace
Of dim night depart again. Here, here will I remain...
| |
| |
Soms was hij de man die deze verzen las,
en zichzelf niet kon beletten te denken
dat Shakespeare ze schreef op het toilet:
eeuwigheid geproduceerd in een stinkend zestiende-eeuws hok
waar de door krampen overvallen dichter is ingevlucht,
het papier meegraaiend waarop hij zat te schrijven.
Een amechtig steunende Londenaar,
krasselend met een ganzeveer:
zo kreeg Romeo zijn goddelijkheid in de mond gelegd,
woorden die nog eeuwen later een schouwburg met stilte vullen,
boezems doen jagen, vrouwen doen geuren
Soms werd hij het kind dat tegen zijn moeder zei
dat het achterwaarts kon fluiten:
met getuite lippen zoog het lucht naar binnen,
wat iets gaf dat op fluiten leek.
Een mondharmonica wordt zowel voorwaarts
als achterwaarts befloten.
Soms herinnerde hij zich het zwembad
waar hij met een vriendje vrouwen bespiedde,
de meisjes die een kleedhok deelden.
‘Ik wou dat ik een vlieg was.’
En ze lachten allebei tot ze hikten.
Schaamluizen worden geplet
tijdens het liefdesspel van de gastheer,
hun doodsschreeuw mengt zich
met de kreten van de parenden,
met het gekraak van het bed, van het huis:
je weet niet wat je hoort.
Soms was hij de man die een rol toiletpapier
uit zijn rechterhand liet glippen:
door ervaring wijs geworden liet zijn linkerhand
ook los, poogde de papierstrook
niet vast te houden, poogde zeker niet
via die strook de rol naar zich toe te trekken -
| |
| |
anders blijft de rol zich ontrollen,
haalt men armenvol papier naar zich toe,
een wervelende serpentine,
zoals een goochelaar geknoopte zakdoekjes uit zijn hoed:
ze blijven komen, glanzend, bontgekleurd
en maken de duifjes bang.
Soms voelde hij zich de jongeman
die opendeed omdat er werd gebeld:
hij was achttien, en voor hem stond
iemand met een geitelam onder de arm.
De jongeman had dit lam de vorige nacht gekocht,
toen hij bezopen aan de bar stond,
en er een boer binnenkwam die zei
dal zijn geiten gelammerd hadden,
en dat hij die lammeren verkocht.
De jongeman bestelde een lam,
omdat dit toen heel zinnig leek,
Nu is hij dit alles vergeten,
herkent de lamdrager niet eens.
De boer wil het lam niet terug.
Black-outs zijn het eerste teken van alcoholisme.
Soms maakte hij associaties:
geiten, koeien, kijkbuiskinderen - het T-vee.
een feministe formuleert harde standpunten,
maar al wat hij ziet zijn de drie haren
die vastklitten in haar lipstick,
hij luistert niet meer, vraagt zich af
of de haren zullen loslaten
of blijven meepraten met haar mondhoek,
met een nerveus, vrouwelijk gebaar
achter haar oorschelp duwt.
Of er is een politieke meeting,
een minister ontdekt het acrostichon:
hij heeft de namen van de Vlaamse provincies
| |
| |
alfabetisch gerangschikt en leest de beginletters
- ABLOW. Dat is Engels voor ‘een klap’, zegt hij,
in de eenentwintigste eeuw zal Vlaanderen
een klap geven, een gigantische klap:
op gebied van handel, cultuur, sport en economie.
Of er is een atletiekreportage: individuen
trekken een hele middag hun broek aan en uit
- atleten. Zij bevinden zich in Tokio,
waar mensen wonen voor wie Brussel het Verre Oosten is.
die de lieflijke klanken hoorde van het Afrikaans,
en zich nauwelijks kon voorstellen
dat de sprekers van deze taal de Apartheid hadden bedacht.
buiten stonden paarden roerloos in de regen
het soort muziek dat de stilte intensifieert.
Hij keek naar een vergeelde foto aan de muur
waar hij zichzelf zag aan de hand van zijn moeder:
een tijd waarin beha-cups als mespunten
door de truitjes prikten.
Hij wandelde naar een ander raam,
de regen schoof sluiers over de velden,
over zijn herinneringen. Hij dacht aan de oertijd,
hoe het mis ging toen een angstige hominide
de kop van een hert afsneed en bezwerend naar de hemel hief
waar dondertorens zich opstapelden.
Bij weertype Z is het uitkijken:
sneeuw, ijzel, mist, UFO's -
de toestand van het wegennet
Soms voelde hij zich het micro-organisme in de olifantenmaag,
zich werpend op elke broodboomtwijg
die zijn universum inplonst,
denkend dat dit de wereld is:
| |
| |
een gistend, borrelend hol,
chlorofyl in derrie om te zetten.
Dit organisme heeft nooit een olifant gezien.
Het voelt zich autonoom, voelt in zich een ziel,
boven zich een schepper die de tijd tweeledig heeft ingedeeld -
soms vallen er twijgen uit de hemel, soms niet.
De eerste periode noemt het dag,
Soms dacht hij: onze kosmos is
Soms was hij de homo depressivus: lid van een ras
dat het vliegtuig neemt om piramiden te bewonderen -
gebouwd op duizend slavenlijken, het knallen van de zwepen,
het geschreeuw, gekerm worden weggebruid
door de motoren van de 737 die de Nijldelta overvliegt,
en geeft haar nog van reispillen dommelende vracht
aan de gids, die dadelijk gefotografeerd wordt;
een ras dat twaalfjarigen
in oude gebouwen door priesters laat onderrichten
in de klassieke cultuur - met vochtige ogen spreken zij over
naamvallen en verbuigingen, over een fijnzinnig volk
dat everzwijnen met beren liet vechten,
leeuwen opjoeg tegen in bebloede geitevachten gehulde kinderen,
zeeslagen voor terdoodveroordeelden organiseerde,
een ras dat de ober wenkt als er een haar,
maar niet als er een varkenspoot
Soms, als hij boven het urinoir
de ogen sloot voor de schaamharen en sigarettepeuken,
die dacht dat de wereld ontplofte,
vernietigd door interstellaire laserstralen:
slechts één voorwerp bleef bewaard,
een platte houten rechthoek, twee meter bij één,
| |
| |
door een verre beschaving
die wijs probeerde te raken
|
|