Peter Densing
Het verlangen
Hoewel het in de hal even warm is als in de troonzaal (hij had tenslotte niet voor niets in het hele paleis centrale verwarming laten installeren), lijkt het of het enkele centigraden killer wordt als ze binnenkomt.
Haar ‘goedemorgen schat’ beitelt langs zijn ruggegraat naar beneden. Het plastic vliegemeppertje zwiept snel en driftig tegen de zijkant van des konings knie.
Ze rukt de diepgroene - met een lichtgroengouden glans - gordijnen open.
(maar ze weet dat hij slechts heel langzaam aan het ochtendlicht kan wennen, dat hij de gordijnen altijd 5 cm. per kwartier verder open schuift)
Ze kust hem op z'n neusbeentje alsof ze een stenen tuinkabouter kust.
‘Geen levenlozer voorwerp dan de koning die de krant leest,’ denkt de koningin, een citroenpartje uitzuigend.
Een zielig sneetje witbrood op een gebroken-wit bord. Zonder voedingswaarde, een machteloos mini-slabbetje gebakken deeg. De thee is ijskoud geworden.
‘Zeg,’ zegt ze en ziet met genoegen hoe de krant begint te trillen.
Langzaam, als riet in de wind wuivende mensen. Achter het raam van de koets beweegt de hand van de koning met het vliegemeppertje in een beweging die we als ‘zwaaien’ zouden kunnen betitelen.
Vanuit zijn donkergrijze hersenen slaat een vervelende motregen neer die zijn tenen met water vult, halverwege z'n kuiten, z'n oksels. Z'n oksels zijn niet waterdicht. Z'n voorhoofd begint te lekken.
Klamme handen in de kussens. Zijn oogleden zijn inefficiënt als ruitenwisser. De vering van de koets wordt ondragelijk slecht.