| |
| |
| |
Leo de Haes
Lezen met een potlood, een hobby
Van 15 maart tot 28 april loopt in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel de literaire tentoonstelling ‘Nieuwe Namen’. Ze geeft aan de hand van het werk van 21 schrijvers een beeld van de debutantengolf in de Vlaamse letteren van de jaren tachtig. De Brakke Hond heeft sinds 1983 heel wat van deze debutanten ontdekt en/of begeleid: J.M.H. Berckmans, Rita Demeester, Gie Bogaert, Frankie Lemahieu, Bart Plouvier, Kamiel Vanhole, om er maar enkele te noemen.
Ook de catalogus van deze tentoonstelling staat volop in het teken van literatuur en jong talent. Volgende critici schreven de hoofdessays (waarop de auteurs zelf weer mochten reageren): Jos Borré (overzicht jaren tachtig), Leo de Haes (over de kritiek in Vlaanderen), Marc Reynebeau (over imago en literatuur) en Daniël Robberechts (over debuteren). We drukken hieronder als aperitief de tekst af van onze redacteur.
Het staat tegenwoordig chic om tegen kritiek te zijn. De gediplomeerde doemdenker George Steiner heeft er zelfs een half boek aan gewijd. In Het verbroken contract (Uitg. Bert Bakker, 1990) fulmineert hij bladzijden lang tegen het verdovend middel van ‘het secundaire’. Kritiek is voor hem slechts ‘parasitair spreken’. Steiner bedoelt eenvoudig: weg met krantenrecensies, boekenbijlagen en Cultureel Supplementen. Al die kritiekjes in dag- en weekbladen zorgen immers alleen maar voor een inflatie aan oordelen en een devaluatie van de ‘real presence’, het echte kunstwerk. Steiner zegt het natuurlijk een stuk ingewikkelder, want de man in de straat zou hem eens mogen begrijpen. Dat gaat dan als volgt: ‘Elke dag worden via journalistiek, via het academisch-journalistieke, de produktieve krachten, de tegoeden aan creatieve valuta, dat wil zeggen aan vitaliteit van het esthetische, gedevalueerd.’ Steiner die al ruim
| |
| |
een kwart eeuw moord en brand over het Verval van het Woord en de Cultuur staat te schreeuwen wil nu zelf de opmars van de culturele woestijn versnellen door de tapkraan van het denken over en het interpreteren van kunst en literatuur dicht te draaien.
| |
De minst bedeelden
Is George Steiner altijd al een (onheils)profeet geweest, hij heeft eindelijk ook in Nederland een trouwe discipel gevonden in de persoon van Maarten 't Hart. In zijn recente essaybundel Een dasspeld uit Toela (De Arbeiderspers, 1990) verzamelt deze populaire Nederlandse schrijver talloze uitspraken van auteurs en anekdotes over kunstenaars om aan te tonen dat critici ‘de minst bedeelden onder ons’ (Hugo Claus) zijn of ‘wezens die bij het lezen op elke bladzijde de schaduw van hun opgehaalde neus werpen’ (Italo Svevo). Kritieken, althans negatieve, bezorgen kunstenaars bovendien veel leed. Na een aanval van W.F. Hermans op de dagboeken van Cees Buddingh' was Buddingh' bij voorbeeld ‘zo aangeslagen dat hij tot aan zijn dood toe vrijwel niets meer gepubliceerd heeft’, aldus 't Hart. Georges Bizet zou zelfs gestorven zijn aan de slechte recensies van zijn opera Carmen. Het zijn maar twee onbewezen, larmoyante verhalen waarmee de auteur zijn viscerale afkeer van critici onderbouwt. Hij citeert dan ook met veel gniffelende instemming Wolfgang von Goethe: ‘Schlagt ihn tod, den Hund/ Er ist ein Recensent.’
De relatie schrijver-criticus zal altijd wel een liefde-haat-verhouding blijven, en moéten blijven, trouwens. In het geval van Maarten 't Hart ligt de reden van zijn afkeer voor de hand: de kritiek houdt niet van 't Hart en dus houdt 't Hart niet van de kritiek. Die houding getuigt in de eerste plaats van weinig zelfkritiek. Het is een poging om je eigen mislukkingen in de schoenen van anderen te schuiven en, net als in de buitenlandse
| |
| |
politiek, helpt demonisering van de tegenstander daarbij. De kritiek en dé critici bestaan trouwens niet, er zijn soorten kritiek en soorten critici zoals Simon Vestdijk in zijn essay Typen van critici duidelijk aantoont. Het is dan ook dwaas om op grond van enkele negatieve ervaringen alle kritiek te willen verbieden. Geen criticus heeft na de lectuur van enkele slechte verhalen ooit de dood van het korte verhaal afgesmeekt.
Maarten 't Hart maakt één uitzondering op de regel: opbouwende en milde kritiek mag wel. Oftewel: kritiek als onbetaalde reclame. Hoe onhoudbaar die stelling is, bewijst hij echter meteen in dezelfde essaybundel. Mahler noemt hij een tweede-rangscomponist die ‘neurotische, depressieve muziek’ maakt. De ‘dorre binnenvetter’ Gerrit Krol schrijft ‘hartstocht- en emotieloze schraalhannesproza’. J. Bernlef heeft de AKO-prijs gewonnen met een roman die ‘even gekunsteld en onecht en semiperfect is als een scheepje in een fles’. De essays van de Nederlandse dichter-criticus Robert Anker zijn ‘ronduit walgelijk’ en de Ideeën van Multatuli barsten van ‘gebral, kletskoek, wartaal, pseudowetenschap, opschepperij.’ Wat zou het leven troosteloos en saai zijn als mensen ook nog consequent waren.
| |
LAT-relatie of driehoeksverhouding
Vanuit Vlaanderen bekeken heeft al dat gehakketak over het wel en wee van kritiek iets surrealistisch. Hadden we maar kritiek in Vlaanderen. Bestond hier maar een overvloed aan secundaire teksten, aan parasitair spreken. De situatie mag de laatste tien jaar dan al verbeterd zijn (zelfs Humo heeft nu een wekelijkse literaire pagina), wanneer je als formeel criterium neemt dat een criticus iemand is die zijn brood verdient uitsluitend met het recenseren van boeken, dan heeft Vlaanderen geen enkele criticus die naam waardig. Recensenten zijn bij ons onderwijzers, sociaal-culturele werkers, ambtenaren of all round-journalisten die zich in hun vrije tijd aan huisvlijt te
| |
| |
buiten gaan en al blij zijn dat ze een boek gratis krijgen. Kritiek is in Vlaanderen een hobby, geen hoofdberoep. Vlaamse critici zijn schnabbelaars. Het algemene niveau van recensies is er dan ook naar. Ideeën, visies, een algemeen kader ontbreken. En dat is heel erg, vanwege de strategische positie van de recensent. Een criticus is per definitie een go between tussen een auteur en zijn potentiële lezers. Literaire kritiek is geen LAT-relatie zoals Maarten 't Hart hardop droomt maar een permanent spannende driehoeksverhouding van auteur-recensent-lezer. Dat kan ook niet anders. Elke roman, elk gedicht is een communicatief vehikel. Een schrijver (en elke kunstenaar trouwens) vraagt uiteindelijk om een oordeel, om tegen-spraak, om dialoog. Een enkele lezer schrijft wel eens een briefje terug, maar het zijn toch vooral de critici die deze niet altijd even vrolijke taak op zich nemen, bovendien en plein public. Kritiek is daardoor niet heilig. Elke kritiek kan op zijn beurt weer bekritiseerd worden. Het is nooit het laatste oordeel maar een voorlopig en subjectief oordeel. Het is in zijn minimalistische functie echter nog altijd een belangrijk signaal voor het leespubliek. Dat deze bemiddelende rol in Vlaanderen in hoofdzaak en nog altijd door amateurs wordt vervuld is tragisch. Het bewijst dat de Vlaamse Gemeenschap, zelfs nu ze volledige autonomie verworven heeft, haar eigen literatuur en, uitgebreider, haar hele cultuur niet ernstig neemt. Welke krant of welk Vlaams tijdschrift is bereid om een fulltime literair criticus in dienst te nemen? Geen enkele. Maar zonder kritiek of polemiek is er ook geen geestelijke voedingsbodem voor auteurs én lezers. Volgens mij bestaat er dan ook een direct verband tussen het gebrek aan professionele critici in Vlaanderen en de malaise in de boekenbranche. Vlamingen kopen geen boeken en lezen niet, is de bekende klacht maar wie wijst ze de weg? In Nederland kun/kon je je laten gidsen door Aad Nuis, Jaap Goedegebuure, Koos Hageraats, Rudy Kousbroek, Jacques Kruithof, Cyriel Offermans, K.L. Poll, Maarten 't Hart (1), Tom van Deel of J.F. Vogelaar om er maar een paar te noemen maar waar zijn de Vlaamse leidsmannen die hetzelfde intellectueel gewicht in de schaal
| |
| |
kunnen werpen? Eerlijk gezegd, ik zie ze niet. ‘Geef ons wat beeters/dan Carel Peeters’, bidt Maarten 't Hart snerend tot de Allerhoogste. Ik wil best een eind meegaan in zijn kritiek op deze recensent, maar was er één criticus van het formaat van Carel Peeters in Vlaanderen dan zou er al meer gelezen worden. Bovendien zouden er heuse essays geschreven worden die, zoals Maarten 't Hart bewijst, nieuwe essays genereren. De letteren zijn gebaat bij de proliferatie van tegenspraak. Tenslotte zijn critici niets anders dan mondige lezers. Wie tegen critici is, is dus eigenlijk tegen een mondig publiek. De situatie in Vlaanderen bewijst wat de gevolgen voor de letteren zijn als er geen professionele respons bestaat. Zoals elke regering gebaat is bij een schaduwkabinet, zo hebben kunstenaars ook hun critici nodig, hoe ongezellig en irritant (en zelfs rancuneus) die ook kunnen zijn. Zoals regisseur Luk Perceval van de Blauwe Maandagcompagnie in De Morgen (11/12/90) zei: ‘Zonder
| |
| |
bepaalde recensenten zaten bepaalde teatermakers, zoals een Jan Decorte of de hele zogeheten “Vlaamse golf” nog altijd in kelders en op zolders te spelen.’ Hetzelfde geldt voor de literatuur: zonder volwassen kritiek geen lezers. Wat Vlaanderen dus nodig heeft zijn maîtres à lire, mensen die net als in Nederland, Frankrijk, Duitsland of Engeland met evenveel gezag kritiek schrijven als auteurs boeken. Critici moeten meesters onder meesters zijn, schrijvers met een fulltime job in plaats van stiekeme bijverdieners. Herman de Coninck heeft ooit geopperd dat een heus literatuurbeleid moet beginnen met het kweken van professionele lezers. De massa volgt dan wel van zelf. Ik kan hem geen ongelijk geven. Ook literatuur gedijt alleen maar in de juiste ambiance.
| |
Redacteur-postzegelklever
Het gebrek aan volwassen kritiek in Vlaanderen speelt ook mee op een ander vitaal niveau: dat van de uitgeverij. Vlaamse uitgevers zijn veeleer drukkers dan uitgevers. De manuscript-behandeling is er minimaal, niet omdat de tekst heilig is maar bij gebrek aan gekwalificeerd personeel. Elke Vlaamse uitgever heeft wel enkele mensen in dienst die zich ‘redacteur’ mogen noemen, maar het zijn manusjes-van-alles, huissloofjes, postzegelklevers. Evenmin als onze critici de gelijken van auteurs zijn, kunnen deze redacteurs met het nodige gezag respect afdwingen, tenzij bij een of andere debutant uit de provincie. Het zijn geen door de wol geverfde manuscriptdokters. Ze hebben weliswaar de titel van redacteur maar niet de jobinhoud. Elders is het beroep van redacteur een eerbiedwaardige fulltime betrekking. In Amerika is een editor bijna even belangrijk als de auteur zelf, hij is zijn eerste criticus en corrector. Hij schrapt en knipt. Hij zalft en slaat. In Nederland hebben sommige schrijvers (Boudewijn Büch, Adriaan van Dis, Biesheuvel, Leon de Winter, Eric de Kuijper...) een vaste lijfredacteur of hebben redacteurs algemeen respect afgedwongen: Emile Brugman (De
| |
| |
Arbeiderspers), Tilly Hermans (Meulenhoff), Gemma Nefkens (Van Oorschot), Vic van de Reijt (Nijgh & Van Ditmar), Martin Ros (de Arbeiderspers), Theo Sontrop (De Arbeiderspers), Wouter Tieges (Meulenhoff) en Oscar Timmers alias J. Ritzerfeld (De Bezige Bij). Sommige van hen hebben zelf ervaring als schrijver of vertaler. Noem één Vlaamse redacteur met dezelfde renommee, geestelijke bagage en beroepsernst. Hij bestaat niet. Sinds Jeroen Brouwers naar de Achterhoek is verhuisd, heeft Vlaanderen geen bekwame literaire eindredacteur meer. Wijlen uitgever Geert van Oorschot stond bekend om zijn rechttoe rechtaan kritiek op het nieuwe werk van zijn auteurs, hij liet hen hun huiswerk soms overdoen en spaarde daarbij ook de bekendste auteurs uit zijn fonds niet. Ik praat nogal wat met Vlaamse uitgevers en ik heb niet de indruk dat ze met dezelfde gestrengheid de boeken behandelen die ze uitgeven. Gesteld dat ze die al lezen, want vaak kennen ze hun eigen produkten niet. De ‘hypebaarheid’ van een boek is belangrijker dan de kwaliteit. Liever één tv-praatshow halen dan twaalf positieve recensies. Die geestelijke luiheid blijft helaas niet zonder gevolgen, vooral niet voor de auteurs. Enkele voorbeelden. Bob van Laerhoven (Dedalus) zou het helemaal gaan maken met De Stenen Wachter. Dat had misschien gekund als iemand op de uitgeverij de auteur had diets gemaakt dat het manuscript ongeveer de helft te dik was. Een woest en tomeloos verteltalent als Bob van Laerhoven moet tegen zichzelf in bescherming genomen worden. Plastische chirurgie kan wonderen verrichten, ook in de Schone Letteren. Maar nee: oogjes toe, snaveltje dicht. Uitgeverij Houtekiet bestond het om afleggertjes van verhalen van Kristien Hemmerechts te bundelen tot 's Nachts. Hemmerechts mag dan al de beste korte verhalenschrijfster van het voorbije decennium zijn, wie is er, behalve de portefeuille van de uitgever, mee gebaat dat er een on voldragen bundeling uit haar werk wordt gepubliceerd? Niet de schrijfster, niet de lezers. Het getuigt in wezen van weinig respect voor de auteur. Hetzelfde kan gezegd worden van Brigitte Raskin met haar Overwinterdagboek. Meulenhoff, het moederbedrijf van Kritak, wilde
| |
| |
destijds Het Koekoeksjong niet uitgeven omdat de uitgeverij er niets in zag, maar het zoveel slechtere Overwinterdagboek - ik herinner mij niet één positieve bespreking - moest en zou er zo snel mogelijk komen. De reden is duidelijk: het volgende boek van een AKO-winnaar is gegarandeerd kassa! Ook Kritak nam de schrijfster niet in bescherming. Een uitgeverij heeft in dat opzicht blijkbaar evenveel ethiek als een luipaard in de savanne. Auteurs zijn prooien. Er wordt niet aan hun carrière gedacht maar aan de directe baten voor de uitgever. Liever eenmalige succesnummers dan een op lange termijn lonende literaire loopbaan. Dit gebrek aan ethiek van een uitgever (een uitgeverij verschilt in dezen weinig van andere bedrijven) maakt de verantwoordelijkheid van een redacteur alleen maar groter. Een gezaghebbend redacteur kan een buffer zijn tussen de hang naar geldgewin van de uitgever en de al te gemakkelijk te strelen ijdelheid van de auteur. Ook in het uitgeversvak kan de rol van de interne kritiek dus niet groot genoeg zijn. De Vlaamse uitgeverswereld heeft hoge nood aan zo'n professionele kwaliteitsbewaking. Op lange termijn profiteren trouwens alle partijen daarvan: de uitgever, de schrijver, de lezer. Zolang Vlaamse uitgevers commercanten zonder zin voor kwaliteit blijven en geen andere ambitie koesteren dan koekenbakkers van het gedrukte woord te zijn, is het geen wonder dat de leegloop naar Nederland verder gaat.
| |
Vriendjespolitiek
Er is nog een derde vorm van kritiek die in Vlaanderen mank loopt, ook al is er de laatste jaren flinke verbetering opgetreden: de eerste lijnskritiek van de literaire tijdschriften. Dit soort bladen zou een eerste zeef moeten zijn, een allereerste confrontatie van een (jong) auteur met oordeelkundige kritiek. Helaas hadden de literaire tijdschriften tot voor kort alle denkbare functies, behalve een kritische. Ze waren ingebed in een zuil en waren er dus ook het verlengstuk en de spreekbuis
| |
| |
van. Kwaliteitsnormen waren nagenoeg onbestaand, het lidmaatschap van de zuil volstond. Die verticale opdeling van het literaire landschap is intussen gelukkig voor een groot deel doorbroken, maar de naweeën blijven bestaan. Ik stel nog altijd veel inteelt en vriendjespolitiek vast. Ik zal de naam van het tijdschrift niet noemen, maar hoe kan het bestaan dat een criticus een door de overheid gesubsidieerd blad mag misbruiken om in vrijwel elk nummer het (ondermaatse) werk van zijn bedgenoot de hemel in te prijzen? Of dat redactieleden elkaars romans en dichtbundels kritiekloos recenseren? Hoe kan het bestaan, zoals in een ander tijdschrift, dat de hoofdredacteur zich laat interviewen over zijn in eigen beheer uitgegeven boekjes en elke keer ruimte in het blad usurpeert voor enkele zelfbedachte ridicule aforismen? Eigenlijk zijn er maar twee soorten goede literaire tijdschriften die een belangrijke kritische functie vervullen: bladen die een consistente literaire visie verkondigen en navenante beoordelingscriteria aanleggen en bladen waarvan de redactie op basis van louter leesplezier teksten van anderen (en zo weinig mogelijk van het eigen kliekje) wikt en weegt. Ze bestaan tegenwoordig in Vlaanderen (De Brakke Hond, NWT, Poëziekrant, Yang en ook DW&B evolueren traag maar zeker in die richting) maar de meeste van deze bladen ontbreekt het alweer aan vastbetaalde krachten. Ook het (hoofd)redacteurschap van een literair tijdschrift in Vlaanderen is hobbyistisch vrijwilligerswerk. Het is niet eens een bijverdienste, het is louter vrijetijdsbesteding. Tijdschrift-redacteuren zijn dan ook tegelijkertijd loopjongen, secretaresse, distributeur, boekhouder, verzender, copywriter, advertentie-ontwerper, proeflezer, abonnee-werver, sponsorzoeker en antwoordapparaat. Dat komt door de manier waarop literaire tijdschriften in Vlaanderen gesubsidieerd worden. Er wordt geld gegeven voor de auteurs en voor de werking, niet voor het personeel. Aan de mensen die het blad draaiende houden is niet gedacht. (Leuk detail: de musea worden net andersom gefinancierd, die krijgen geld voor het personeel en het onderhoud, maar nauwelijks of geen geld om kunstwerken aan te kopen.)
| |
| |
De gevolgen van die politiek zijn onvermijdelijk. Verhalen, gedichten en essays verschijnen (behalve bij het NWT) zonder professionele eindredactie. Suggesties voor tekstverbeteringen of schrappingen worden hoogst zelden gedaan, laat staan uitgevoerd. Afgewezen inzenders moeten het stellen met een nietszeggend standaardbriefje, want geen enkele redacteur heeft de tijd om een leesrapportje te maken. Kortom, ook op dit laagste echelon is de kritische begeleiding van debutanten en aankomende schrijvers minimaal tot onbestaand. Dat daar nochtans behoefte aan is bewijzen sommige organisaties in Nederland. Sinds kort bestaat daar Script waar je tegen betaling je manuscript door gerenommeerde recensenten kunt laten beoordelen. Er is ook Stichting Lift, die zich een steunpunt voor het ‘tweede schrijverscircuit’ noemt, dat wil zeggen voor niet onverdienstelijke dichters en prozaschrijvers die bij de officiële uitgevers niet aan de bak komen. Een luxesituatie.
In Vlaanderen kan niet eens het eerste schrijverscircuit op enige verantwoorde ondersteuning rekenen. Op de drie geschetste niveaus ontbreekt het in Vlaanderen aan kritiek. Niet de kritiek moet hier bekritiseerd worden, maar het gemis eraan. Ik heb echter niet de indruk dat die kritiek hier erg gemist wordt, niet door de auteurs, niet door de lezers, niet door de media, niet door de uitgevers. En dat is nog het ergst van al.
|
|