| |
| |
| |
Literatuur en prijzen
Toen Brigitte Raskin de AKO-prijs won, werd er hier en daar awoert geroepen, vreemd genoeg vooral in Vlaanderen. Eén miljoen frank voor een debuut, was dat niet wat veel? Maar er werden nog perfidere vragen gesteld. Bijvoorbeeld: was ‘Het Koekoeksjong’ wel literatuur? Sinds haar alom negatief ontvangen ‘Overwinterdagboek’ heeft de kritiek een andere stelling betrokken vanwaar ze met scherp kan schieten: zal Brigitte Raskin haar AKO-prijs nog ooit te boven komen?
Ook Kristien Hemmerechts werd niet overal even feestelijk gefeliciteerd voor haar Staatsprijs voor Proza. Was ze niet wat jong? Of: heb je wel een oeuvre als je nog maar twee verhalenbundels en twee romans hebt geschreven?
Prijzen, er is iets mee de laatste tijd, je kan ze blijkbaar beter niet winnen, want een prijs zorgt gegarandeerd voor gekrakeel en gekissebis.
Vooral sinds de AKO-prijs in de Republiek der Letteren het Hollywood-principe van de nominaties heeft geïntroduceerd is het hek van de dam. Nominaties, het is bekend, moeten zorgen voor spanning bij auteurs, uitgevers en hun familieleden maar meer nog voor non-stop-free-publicity voor de betrokken organisator. Zelfs een analfabeet weet inmiddels waar AKO voor staat, al was het maar van televisie. De echte inzet van de AKO-prijs is dan ook de naambekendheid van de organiserende firma, niet die van de winnaars en genomineerden. België kon dus niet achterblijven en kijk, de Brusselse computerfirma NCR voelde zich ineens geroepen om met driehonderd briefjes van duizend frank naar jonge schrijvers te zwaaien, dit wil zeggen: naar auteurs die maximum drie (twee jaar geleden was het nog twee) titels op hun naam hebben staan. De keuze van de vijf genomineerden is net zo willekeurig en dus net zo onrechtvaardig als bij de AKO-prijs. Ook bij de NCR-prijs is een zo vlekkeloos mogelijke publiciteitscampagne voor het computerbedrijf belangrijker dan de kwaliteit van de winnaar. Tekenend is een interventie van juryvoorzitter Jos Borré bij Pol Hoste dit jaar. Jos
| |
| |
Borré wilde van deze auteur vooraf weten of hij net als vorige keer van plan was als genomineerde niet op de prijsuitreiking aanwezig te zijn. Hoste wilde inderdaad in deze boosheid volharden, en dat heeft hem ongetwijfeld een nieuwe nominatie gekost, dit keer voor het prachtige boek ‘Een schoon bestaan’. Op die manier wordt niet talent maar mediageilheid de eerste voorwaarde voor een literaire prijs.
Op 27 december wordt de NCR-prijs toegekend en rechtstreeks op tv uitgezonden. we vroegen een aantal prijswinnaars en anderszins betrokkenen naar hun mening over dit soort jumboprijzen. Voor de goede orde: alle stukken werden geschreven vóór de NCR-nominaties bekend werden gemaakt.
| |
Pol Hoste, NCR-genomineerde 1988
The message is the message
| |
1. Manager Piet
Piet De Keulenaer, general manager van NCR Belgium nv tijdens de persconferentie over de NCR-prijs: ‘Geachte Dames en Heren van de Pers, Geachte Genodigden, wat u vermoedelijk zal interesseren,’
Mag ik even uw aandacht voor Piet? Hij komt zo zelden aan bod in de literatuursociologie. Nochtans één van de weinigen uit de literaire industrie die de dingen bij hun naam noemt. Een stylist. Is u het sublieme ‘vermoedelijk’ opgevallen aan het begin van zijn toespraak? En het gebruik van de toekomende tijd? Let u echt eens goed op wat hij zegt.
‘is de vraag waarom NCR een literaire prijs ondersteunt.’ Piet toch.
| |
| |
‘NCR is 's werelds vierde computer-constructeur, doch bezit het daarbij behorende imago niet in België. Behalve de naambekendheid en het “cachet” dat NCR met NCR-literair betracht, is er ook de bekommernis voor de literatuur van eigen bodem.’ Dit laatste is wat ongelukkig uit het Duits vertaald, maar dat ‘cachet betrachten’, daar ben ik voor te vinden.
‘Ik wil dat NCR een menselijker gelaat krijgt’ Dank u. ‘dan computer-firma's doorgaans hebben. Daarom heeft NCR ook wereldwijd besloten (sic) om zich in de toekomst steeds sterker te associéren met initiatieven in het onderwijs en in de kunsten.’
‘Ook al gaat de NCR-Literair prijs naar auteurs,’ Dat is inderdaad zonde van het geld. ‘met NCR-Literair willen wij vooral het literaire bewustzijn van de gewone mens stimuleren.’ Kan iemand de rosbief eens doorgeven?
‘de Renaissance zou niet tot volle ontluiking gekomen zijn indien de Medici's er hun kapitalen niet hadden in geïnvesteerd.’ Tot zover Piet De Keulenaer. Met marxisten als hij, valt echt wel te praten.
| |
2. Belgium: 10 points
NCR-Literair is een wedstrijd. Dat wordt constant uit het oog verloren. Zoals elke wedstrijd, heeft ook de NCR-wedstrijd een wedstrijdreglement. Ook al doet men voortdurend alsof dat niet het geval is. Vandaar toch even:
‘Art. 3: NCR-Literair is een literaire onderscheiding die jonge, debuterende proza-schrijvers op een tastbare wijze waardeert en ondersteunt. De auteurs die voor de prijs in aanmerking komen zijn debuterende auteurs of auteurs die maximum drie prozawerken hebben uitgegeven.’
De prijs is bedoeld voor debuterende auteurs, het wordt herhaald. Vorige keer mochten ze maximum twee werken hebben gepubliceerd, nu zijn het er al drie. Wat is debuterend? Ook gaat het om jonge prozaschrijvers. Wat is jong?
| |
| |
‘Art. 5: De prijs wordt in 1990 uitgereikt aan een in het Nederlands geschreven roman of verhalenbundel.’
Poëzie, theater of essay komen dus niet in aanmerking, wat jammer is. Belangrijker is evenwel, dat uit de formulering van dit artikel blijkt, dat de prijs niet aan een auteur wordt uitgereikt maar aan een roman of verhalenbundel. Het staat er letterlijk en ik herhaal het nog maar eens want niemand wil het geloven.
‘Art. 4: Enkel de literaire werken die door de uitgevers worden ingezonden, komen voor de NCR-Literair prijs in aanmerking.’
Dit betekent dat geen enkele auteur kan deelnemen aan de NCR-Literair wedstrijd. Het is de uitgever die deelneemt of niet deelneemt. Dat staat er ook letterlijk en dat wil ook niemand geloven.
Een auteur kan de NCR-Literair prijs noch weigeren noch aannemen, om de zeer eenvoudige reden dat het wedstrijdreglement hem niet eens toelaat om deel te nemen. In artikel 5 wordt daar zelfs aan toegevoegd: de prijs wordt uitgereikt aan een roman of een verhalenbundel.
‘Art. 15: De uitreiking van de prijs gebeurt in december 1990 tijdens een daartoe speciaal georganiseerde avond.’
Wie zijn daarop aanwezig? De pers, het publiek, de uitgevers, de werken, de jury, de radio, de televisie. Maar in de eerste plaats de hostessen van deze culturele publiciteitsavond van de firma NCR: de auteurs. Op het podium staan, een boeket bloemen in ontvangst nemen, poseren, luisteren naar de toespraak van de jury-voorzitter, de beleefdheid hebben om de winnaar te feliciteren. Is dat zo moeilijk?
Nee, maar het betekent wel dat de inrichters van een literaire wedstrijd voor uitgevers en literair werk verwachten dat de auteurs als public relations de firma NCR ‘een menselijker gelaat’ komen geven tijdens een avond gratis etherreclame. Komt u niet? O, u weigert de prijs?
| |
| |
| |
3. Auteur Pol
Ik ben 43 en veel te oud om als pin up naast rekenmachines te poseren. Ik ben vorige keer weggebleven op de NCR-avond. Ik ben niet jong en niet debuterend. M'n eerste proza verscheen in 1965 in De Vlaamse gids, ik was toen 18. Wat heb ik met NCR te maken? Maar zelfs al had ik willen deelnemen, het reglement laat slechts uitgevers toe. Manteau stuurde Vrouwelijk Enkelvoud in en het werd genomineerd. Dus moest ik maar voor NCR gaan poseren? My ass.
Met de inrichters van Gent-Wevelgem heb ik nooit moeilijkheden gehad omdat ik geen rugnummer kwam halen. En ik kan pourtant goed met de velo rijden. Wat zegt gij, Wilfried?
Blijft mijn standpunt tegenover literaire prijzen. Na mijn veertigste heb ik opgehouden met daaraan deel te nemen. Ik heb er nooit gekregen en nu gaat het al zonder. Het onbestaan van een cultuurpolitiek ten aanzien van de letteren in Vlaanderen levert m.i. zelfs een extra argument op om uit die masquerades weg te blijven. Het literaire werk van tientallen getalenteerde jonge Vlaamse schrijvers heeft geen prijzen nodig maar publikatie-mogelijkneden.
| |
4. NC air
Driehonderdduizend frank? Een ijskast, een auto, een tv? Rad van fortuin? De Lotto? Voor de bekroonde auteur gaat het uiteindelijk om de graad waarin zijn boeket op de prijsuitreiking al verwelkt is. Dus houdt hij het rechtop. De anderen laten hun bloemetjes hangen (foto, DS 12.12.88).
NCR is een multinationaal bedrijf dat rekenmachines produceert. Zoals iedere grote onderneming laat het zich voor zijn financieel beleid adviseren door fiscale experts. Die gaan na hoe NCR zo weinig mogelijk belasting kan betalen. Een middel daartoe is geld uitgeven voor reclame. Vandaar dat de firma in
| |
| |
België de NCR-Literair prijs uitreikt.
Aan de Stichting voor Kunstpromotie wordt opdracht gegeven om de zaak praktisch te organiseren in samenwerking met de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, die zelf ook een ‘debuutprijs’ uitreikt op de jaarlijkse Boekenbeurs. Vorige keer gingen beide prijzen naar Gilbert Grauws.
Stefan Hertmans, van wie toen ‘Gestolde Wolken’ werd genomineerd, neemt dit jaar plaats in de jury. Jos Borré die vorige keer op Pol Hoste wedde (DM 8.12.88) zit de jury voor en heeft zijn verslag over Van Heulendoncks ‘Vreemde Vogels’ reeds gepubliceerd (DM 13.4.90).
Fiscale technici bieden de literaire uitgeverij de gelegenheid om haar publicitaire verlangens aan de belangen van de firma NCR te koppelen. Dat mag dan ‘de bekommernis voor het literaire bewustzijn van de gewone mens’ heten. Niet met mij.
5 oktober '90
| |
Kristien Hemmerechts,
Staatsprijs Proza 1990
1. Het mooie aan literaire prijzen is dat je ze kan krijgen. Mooi zijn literaire prijzen ook als je ervoor genomineerd wordt, als je gevraagd wordt of je ze eventueel zou aanvaarden, als je er een hoop geld voor krijgt, als de uitreiking ervan in het t.v.-journaal wordt getoond.
Minder mooi zijn literaire prijzen als je ze niet krijgt. Helemaal niet mooi zijn literaire prijzen als iemand anders ze krijgt. Die heeft meestal een waardeloos boek geschreven. Ach, het is niet onverdienstelijk als vondst, af en toe staat er een
| |
| |
redelijke passage in, en het eerste hoofdstuk is wel aardig, maar als geheel is het zwak. De bekroning ervan levert het zoveelste bewijs dat het SYSTEEM niet deugt. Maar wie zat er dan ook in de jury: iemand die ze erbij hebben gesleurd omdat ze al een socialist hadden en nog een katholiek moesten hebben, een volslagen onbenul die in geen jaren een boek heeft gelezen, een vrouw, allemaal doorgestoken kaart. Ik zou die prijs zelfs niet willen.
2. Het is met literaire prijzen zoals met literaire kritieken: als zij lief zijn voor mij dan vind ik hen lief. Als een criticus of jury mij begaafd en intelligent noemen, dan vind ik dat van hen ook.
Tot vrijdag vijf oktober 1990, was mijn belangrijkste bezwaar tegen literaire prijzen dan ook dat ik ze niet kreeg. Op een uitzondering na: de Driejaarlijkse Prijs van de Provincie Brabant. Er werd me altijd gezegd: jij mag niet zeuren over literaire prijzen, jij hebt er al één gekregen voor je begon. En dat was waar. Het manuscript van Een zuil van zout werd bekroond voor het gedrukt was, niet uit favoritisme maar omdat het een prijs was waar manuscripten voor in aanmerking kwamen.
Ik vond dat ik na vier boeken recht had op een prijs. Lieve Sinterklaas van de literaire prijzen, dacht ik, leg een prijs in mijn schoentje. Zo'n mooie, blinkende met wat geld en wat prestige, en als het kan zonder het woord ‘provincie’ in zijn naam. Ik begon te denken dat als ik maar oud en grijs genoeg zou worden en dapper zou blijven schrijven, iemand ooit wel zou zeggen: Goh, die Kristien Hemmerechts lééft nog, zouden we haar niet eens met een prijs bedenken, een prijs voor haar oeuvre, voor haar literaire merites in globo.
Ik ben met andere woorden erg blij met mijn Staatsprijs. Die kwam als een totale verrassing, geen haar op mijn hoofd dacht eraan dat ik zelfs maar een mogelijke kandidaat zou zijn. Vroeger had ik wel megalomane dagdromen waarin ik bloemen in ontvangst nam, dankwoorden uitsprak of werd toegejuicht. Maar schrijven, of juister publiceren, is een les in bescheiden- | |
| |
heid. Je krijgt zo vaak op je kop tot je leert dankbaar te zijn voor elke blijk van waardering. Soms lijkt het een bewuste politiek: nu eens word je geprezen, dan weer word je in de grond geboord, zodat je nu eens denkt: ik kan schrijven, en dan weer: ik kan het niet, ik kan het, ik kan het niet, ik kan het, ik kan het niet, ik kan het?
| |
Frans Pointl,
AKO-genomineerde 1990
Wat vind ik van de AKO-prijs en andere literaire jumbo-prijzen? Allereerst vind ik dat de keuze van de 6 boeken voor de AKO-nominatie zo willekeurig is; zovelen hebben goede boeken/verhalen geschreven. Had de jury uit andere personen bestaan, dan waren er 6 andere boeken genomineerd geweest, waren het wéér 6 andere personen geweest dan waren er weer 6 àndere boeken genomineerd en ga zo maar door. Ik vraag me af: als je in zo'n jury zit ben je dan niet een klein beetje een egotripper, vooral als je kwa beroep verder niets met literatuur te maken hebt? Het enige positieve van de AKO-toestand vind ik dat mensen die weinig of nooit lezen door de aandacht die de media aan het AKO-verschijnsel hebben besteed, wellicht hebben gedacht: Goh, dat boeken zó belangrijk zijn! Het zet wellicht een aantal van deze mensen tot lezen aan. Ik had het ook eerlijker gevonden wanneer de prijs in zessen was gedeeld en er geen kostbaar diner was geweest. De prijs bedroeg fl. 50.000,-, de kosten van zaalhuur + diner (dat las ik later) circa fl. 100.000,-. Bij elkaar dus fl. 150.000,-. Deel je dat door zes dan zou elke genomineerde fl. 25.000,- hebben gekregen. Men had dan nog altijd een zilveren beker (zoals bij voetbalkampioenen) aan de ‘beste’ kunnen uitreiken. Een Karolische beker voor meneer Ferron bijvoorbeeld.
Ik heb tijdens de lange zit in het Amstel Hotel aan één der
| |
| |
genomineerden gezegd: ‘als ìk de prijs win, ben ik genegen deze met de andere genomineerden te delen in gelijke moten’. Waarop de desbetreffende genomineerde het voorhoofd fronste. Hij stelde dat zulks dan wel eerst notarieel vastgelegd moest worden, want als iemand eenmaal prijs heeft, dan.... enzovoort.
HIJ zag er duidelijk geen been in, en iedereen heeft tot nu toe over dat voorstel gezwegen - delen van zo' n prijs? Zoiets doet men niet!
Ik ben ook niet de hele middag in het Amstel Hotel gebleven (de wc-ruimte was daar groter dan mijn hele ‘woning’!). Ik ben om 4u op de tram gestapt en tegen de tijd dat het diner aanving, weer teruggegaan naar het hotel. Heb ik thuis nog zinnig naar een klassieke plaat kunnen luisteren.
Voorval: na het koffiedrinken op het terras van het Amstel Hotel, zonderde ik me even af en ging apart zitten, uitkijkend over het water. Het was een mooie dag. De technici waren druk doende. Een jongeman, die er ook bij hoorde, zei: ‘'t Loopt wel wat uit, maar om halfvier hebben we de hele zwik (de genomineerden werden hiermee bedoeld) wel voor de camera.’
Er kwam een jongeman naar me toe die ook bij de tv hoorde. Hij had iets met dat programma ‘Lopend vuur’ te maken. Ik kijk bijna geen tv, ik wist niet wie hij was. Hij kijkt me aan en vraagt: ‘Meneer P., houdt u van mannen of van vrouwen?’
‘En u?’ vraag ik hem.
‘Van mannen’, zegt hij gretig.
Hij zei dat een dergelijke vraag aan me kon worden gesteld in de uitzending van ‘Lopend vuur’. Ik zei niks, maar dacht: als die vraag wordt gesteld heb jij hem aangesleuteld. Ik bedacht dus al een antwoord. En ja hoor, Leonie Jansen (een schat van een vrouw met een grappig buikje - het kindje is er inmiddels -) stelde me de vraag. Ik antwoordde dat ze dat allemaal in mijn tweede bundel konden lezen. Iedereen denkt altijd dat ik op sexueel gebied wonder wat heb meegemaakt, nee ik heb op dat
| |
| |
gebied juist wonder wat gemist. Orgieën beschrijven kan ik dus niet.
Ik weet niet hoe de andere genomineerden zich voelden, ik voelde me erg opgelaten, echt ‘voer voor de media’, vooral voor mensen die van het begintestbeeld tot aan het eindtestbeeld voor die kijkkast ijverig aambeien zitten te kweken.
Ik herinner me dat Louis Ferron iets zei in de trant van: wat doe ik hier? Een schrijver hoort achter zijn bureau te zitten.
Ja, ik zit ook vaak achter mijn bureau, de krant te lezen in het weekend of naar een plaat te luisteren.
Natuurlijks is het leuk om 1x in je leven zo'n Akotoestand mee te maken, maar ik doe het geen tweede keer meer. Ik vond het leuk meneer Hans van Mierlo te hebben ontmoet. Ik complimenteerde hem nog dat hij de nederlandse taal zo prachtig bezigt in de eerste of tweede kamer. Ik weet niks van politiek, ik weet niet eens in welke kamer hij zit. Het was ook interessant al die mensen te observeren, vooral degenen die met de prijs te maken hadden (de jury); ze voelden zich toch wel belangrijk, alsof ZIJ die zes boeken persoonlijk hadden geschreven.
Ik was er bijna zeker van dat de prijs naar Komrij zou gaan. Nu u weet hoe het is gegaan. Ik wenste de heer Ferron nog geluk met het geld - als tegenprestatie noemde hij mij later in een interview een lul.
En dat terwijl ik nog tot blz. 40 in zijn boek heb gelezen, waardoor ik een niet onaardige migraine opliep.
Ik denk dat de grootste en mooiste prijs die een auteur kan ontvangen is: waardering en warmte van lezers, ja, soms zelfs een spontane zoen zomaar op straat. Daar kan zelfs de belasting niets van af pikken.
| |
| |
Daarom tot slot nog een gedichtje uit mijn dagboek:
Uitmarkt Den Haag - 1 september 1990
Onzeker en zeker tegelijk
alsof ik haar herrezen geliefde was
ze vond het vreemd op straat zei ze
‘nu bent u pas in het echte gekkenhuis,
Santpoort is zo gek nog niet’ zei ik
ze vertelde dat ze poëzie schreef en illustreerde,
een expositie ging houden
‘kan ik u met mijn handtekening plezieren?’ zei ik
ze legde De kip neer en keek triest
dus kocht ik De kip voor haar
van mijn boekenbon van boekhandel V.
haar gezicht scheen verlicht
en liep verder - verdwaasd door dit gebeuren
De kip tegen zich aanklemmend
die gouden rand om haar dag.
| |
| |
| |
Eddy van Vliet,
Staatsprijs Poezie 1989
| |
Van 5.000 B.F. tot 1.000.000 B.F.
Tot in 1979 gold in de Nederlanden de Reina Prinsen Geerligsprijs als de begerenswaardigste literaire prijs voor jong talent.
De lijst der winnaars liegt er niet om. Hij bevat namen zoals die van Simon van het Reve (Gerard Reve), Harry Mulisch, Jan Blokker, Remco Campert, J. Bernlef, Willem Jan Otten, Oek de Jong, Jotie 't Hooft en Leon de Winter.
De prijs was ingesteld door de ouders van de in 1922 geboren Reina Prinsen Geerligs die om haar verzetsactiviteiten op 24 november 1943 in Sachsenhausen werd gefusilleerd. Het eraan verbonden bedrag bedroeg gedurende drieëndertig jaar fl. 250.
Er waren geen politieke, filosofische of commerciële belangen mee gemoeid. De zowel uit Nederlanders als Vlamingen samengestelde jury besliste volstrekt onafhankelijk. Het prestige van de prijs - die maar liefst negen maal niet werd toegekend - was uitsluitend gebaseerd op de kwaliteit van de juryleden en de prijswinnaars die vrijwel stuk voor stuk na hun bekroning een belangrijke literaire loopbaan tegemoet gingen.
Voor mij dé ideale prijs. Geen poeha. Geen platvloerse reclamecampagnes. Geen Vlaamse dorpspolitiek waarbij de jury zich meer laat inspireren door de partijkleur van de bekroonde dan door diens talent. Geen ergerlijke commentaren van critici die zich belangrijker dan de jury achten. Geen beschamend vertoon op televisie van zich van de zenuwen opvretende en zo ongedwongen mogelijk lachende genomineerden. Geen brieven met laffe excuses van juryleden aan hun vrienden kandidaten.
| |
| |
Neen. Gewoon een onafhankelijke jury van terzake bevoegde auteurs die onbekende debutanten bekroont en zich later niet hoeft te schamen over de keuze.
Het circus van de slechte smaak dat zich sinds het instellen van de Ako-prijs in werking heeft gesteld, is beschamend en kadert volledig in de veramerikanisering van onze cultuur. De betreffende prijs ontleent zijn belang uitsluitend aan het bedrag dat ermee is gemoeid. Het verwerpelijkste criterium wordt verheven tot het enige criterium. De schrijver wordt opgevoerd als sandwichman en onderscheidt zich nauwelijks van de wielrenner die als een levend reclamebord als eerste de eindmeet haalt.
Alle genomineerde schrijvers rijden voor de Ako-winkel-keten die, gelet op zijn boekenassortiment, lak heeft aan literatuur en enkel belang stelt in goed verkopend bedrukt papier. De uitgeverijen die hun kwaliteitsboeken zelfs niet tot op de drempel van de Ako-papierwinkels mogen leggen, zetten dezelfde pet op als hun genomineerde stalbeesten en sparen geld noch moeite om de lezers weg te houden uit de kwaliteitsboekhandel die zij opzadelen met literair hoogstaande doch moeilijk verkoopbare titels.
Een prachtig staaltje van commercieel cynisme.
De maecenas die de cultuur steunt door een fiscaal aftrekbaar bedrag ter beschikking te stellen, krijgt hiervoor een gigantische reclamecampagne in de plaats, die het veelvoud kost van het geïnvesteerd kapitaal. Kapitaal dat bovendien gerecupereerd wordt door de verkoop van de dankzij deze reclamecampagne gemaakte bestsellers.
En dit alles zonder dat onze weldoener hiervoor enige tegenprestatie moet leveren door bijvoorbeeld de aankoop van minder goed verkopende titels van de adverterende uitgeverijen die zijn naam een grotere bekendheid geven.
En dan zwijg ik nog over de enorme free publicity dankzij de talloze besprekingen, beschouwingen, interviews en literaire
| |
| |
ruzies die op de bekroning volgen.
Voorwaar handigere jongens dan de ouders Prinsen Geerligs die met eigen kapitaal de naam van hun gefusilleerde dochter wilden eren.
Geen kwaad woord evenwel over de winnaars van de literaire Ako-koers. Zij zijn tenslotte hard werkende arbeiders die graag eens behoorlijk beloond worden voor hun moeizame arbeid. Zij zijn zo gewend aalmoezen te ontvangen uit de handen van de officiële cultuurdragers dat zij elk cadeautje welwillend aanvaarden.
Kan men het een Vlaams schrijver kwalijk nemen dat hij liever 1.000.000 B.F ontvangt van een bedrijf dat zich op zijn kosten verrijkt, dan 50.000 B.F. uit de handen van een minister, nadat hij hem een smeekbrief heeft moeten schrijven, vergezeld van zijn curriculum vitae, zijn projecten en een uitgeverscontract?
Kan men het deze schrijver kwalijk nemen dat hij liever 1.000.000 B.F. overhandigd krijgt in een riant hotel waar de volledige pers aanwezig is, dan dat hij via de krant moet vernemen dat hij bekroond werd met een Staatsprijs die hem zelfs niet in staat stelt de gevel van zijn huis te laten schilderen?
Zolang van officiële zijde het misprijzen van literatuur de regel en niet de uitzondering blijft, zal de schrijver blij moeten zijn met privé-initiatieven à la Ako-prijs en zal hij zich moeten blijven gedragen als een sandwichman wiens lijfspreuk is: ‘Ik word gesponsord, dus ik ben.’
| |
| |
| |
Herman Brusselmans,
Yangprijs 1984
Mensen denken altijd dat ik nog nooit een literaire prijs heb gekregen. Dat is fout gedacht van die mensen. In 1984 mocht ik de YANG-prijs ontvangen, voor mijn roman ‘Prachtige Ogen’. De YANG-prijs. Die bestond uit een oorkonde. Een oorkonde. Ga daarmee naar de oorlog. (Ik zie me al een Irakees of een Ruwandees of een andere zwarte hond op zijn muil poefen met mijn oorkonde.) Bovendien moest ik de prijs delen met een dichteres genaamd Lut de Block. Ik lach niet, Lut de Block heette die. Die kreeg ook een oorkonde. Blij dat ze daarmede was. In haar euforie begon ze terplaatse te rijmen en te dichten dat het een aard had. ‘Een oorkonde! Een oorkonde’ dichtte ze, ‘'t Is een vierkante maar geen ronde!’ Waarna de rest van de avond zich vlotweg ontpopte tot de saaiste bedoening sinds de haaruitval bij Herman de Coninck.
Overigens werd van die Lut de Block later niks meer vernomen. Van mij wel nog, in die mate dat ik thans de bekendste schrijver van Vlaanderen ben, ook in Holland. En dat zonder hielen te likken, zonder verwoede pogingen te ondernemen om ooit samen op een foto te staan met Hugo Claus, zonder recepties af te dweilen ter ere van weer een of ander absoluut meesterwerk, zonder al die belachelijke ‘literaire podia’ te beklimmen (en als ik dat wel al eens deed was het puur voor het geld), zonder lezersbrieven te schrijven als een boek van mij de grond werd ingeboord (wat gelukkig - het vakmanschap en het literaire inzicht van de Vlaamse recensenten in acht genomen - heel vaak is gebeurd), zonder mij te bemoeien met al dat gezeik rond die onnozele subsidies, zonder iets anders te doen dan simpelweg mijn monumentale oeuvre verder te zetten, en zonder - na die flodderoorkonde - nog ooit één literaire prijs in ontvangst te moeten nemen. En dat bevalt me opperbest. Ik hoef namelijk helemaal geen literaire prijzen. Een literaire prijs, mij
| |
| |
toegekend door het Vlaamse Letterkundige Establishment, dat zoude zoiets zijn als een nepgouden LP in bordkarton, uitgereikt aan de Rolling Stones door Willy Sommers en Anne de Baetzelier.
Ik hoef bij voorbeeld helemaal geen AKO-prijs als die tevoren in de schoot is geramd van sujetten als Geerten Meijsing, Brigitte Raskin of die bezopen pseudo-edelgermaan, hoe heet hij, Louis Ferron. Laten we zeggen dat ik me in zo'n rijtje niet erg op m'n gemak zoude voelen.
Evenmin heb ik behoefte aan bij voorbeeld een staatsprijs, als ik daardoor in één adem zoude worden vermeld met noem ze allemaal maar op, onder wie plots ook Kristien Hemmerechts. Ik heb helemaal niks tegen dit frele meisje, en ik geef zonder gene, of toch niet veel, toe dat ze een aardig verhaaltje in mekaar kan flansen over jonge vrouwen met nu en dan een luxe-probleempje (heupen te breed, man weg, kindje aamborstig, maandstonden dag te vroeg, zuil te zout, oude moedertje seniel, minnaar impotent, sherryfles leeg, het feminisme niet au serieux genomen, nog maar eens heupen te breed, en snorretje te smal) maar als zo'n grietje van vier boekjes en 1 (want altijd, altijd weer wordt het vermeld, dus ook hier) Engelstalig verhaaltje in een Londens kostschoolblaadje - als dàt soort wijveke de staatsprijs krijgt, nou dan heeft die staatsprijs er bij mij gelegen en hoef ik geen staatsprijs.
Net zoals ik nooit of te nimmer de NCR-prijs heb gehoefd. Dat is die prijs voor ‘jonge schrijvers’ die nog net geen drie à vier boeken hebben geschreven. (Niemand weet precies hoe het zit.) Toen ie de eerste keer werd uitgereikt had ik, jonge schrijver zijnde, al àcht boeken geschreven, dus gelukkig kwam ik op het nippertje niet meer in aanmerking. De prijs ging dan ook terecht naar de sportjournalist Gilbert Roox, welke zich onder het prachtpseudoniem Gilbert Grauws op het glad ijs der proza-schrijverij had gewaagd en na lang arbeiden te voorschijn was gekomen met het ‘leuke’ maar voor de rest totààl te verwaarlozen bundeltje ‘De papegaaieschommel’. Sindsdien werd van hem niks meer vernomen.
| |
| |
En dit jaar wordt die NCR-prijs alwéér uitgereikt hoor ik zeggen, en alweer zal die kelk aan mij voorbijgaan want inmiddels heb ik twaalf boeken geschreven en komt mijn dertiende in januari. Dus heel terecht zal de prijs dit keer de beurs spekken van een of ander genie in de trant van Magda Van den Akker (die al de debuutprijs kreeg - blij dat ik ook die ooit gemist heb - voor een roman over een pater in het zeventiende eeuwse Peru), Suzanne Binnemans (ex-topauteur bij uitgeverij Nioba), J.M.H. Berckmans (die een vrij talentvol schoenenverkoper schijnt geweest te zijn - who the shit cares), Geert Stadeus (die volgens Avenue een niet onaardig gekleed jong auteur is, waarbij hij zich - nog steeds volgens Avenue - in het selecte gezelschap bevindt van Bob van Laerhoven en nog een pipo van wie ik de naam kwijt ben maar die nochtans ook een boekje heeft geschreven) en pakweg Gie Bogaert (het aankomende grote kanon in het fonds van Kritak, welks fonds Gie - niet GUY, maar Gie, en dan weet je het wel al - de kans schonk een vodje te publiceren waarin de hoofdpersonages namen dragen als Havel Tatave, Huubtatam of Strooman, en dan weet je het ook wel al.) Jezus, veronderstel dat je in Vlaanderen een literaire prijs wint! Het gajes waarmede je dan node geassocieerd wordt! nee, ik hoef echtwaar geen enkele prijs. Behalve die ene, die o.a. L.P. Boon ooit gewonnen heeft. De naam ontschiet me even, maar je kreeg er een oorkonde voor en Lut de Block heeft er een gedichtje over gemaakt. Dàt was nog eens een prijs!
(HB, te Gent, 26 X '90)
| |
| |
| |
Frans Boenders, AKO Jurylid 1988
Een beetje schrijver in het oude Rome kreeg al gauw een villa op het schilderachtige platteland aangeboden door de keizer of diens entourage. De begunstigde schrijver zag er vervolgens geen been in om in onsterfelijke verzen de lof van zijn weldoener te zingen. In het licht daarvan vind ik het nogal futiel dat Nederlandstalige schrijvertjes in hun bedjes woelen, geplaagd door vragen naar de ‘zin/onzin’ van literaire prijzen en naar de aanslag op hun waardigheid als auteur, mochten zij ooit zo'n prijs aanvaarden.
Zelf maak ik niet het minste bezwaar tegen prijzen. Waarom zou ik? Wie exposeert, zalen toezingt of boekwerken publiceert geeft daarmee het verlangen te kennen zijn werk publiek te maken en door dat publiek te worden bemind. Hij vindt zijn werk derhalve de moeite waard. Anders zou hij het thuis op het atelier laten staan of het in zijn lade opsluiten. Persoonlijk betreur ik, wat prijzen voor literaire werken in Nederlandstalig België betreft, enkel twee dingen. Ten eerste: de prijzen zijn zo onbeduidend laag. Wie de in dit land als luisterrijk bekend staande Arkprijs van het Vrije Woord krijgt neemt in het geheel niets in ontvangst. Hij moet de toegestroomde vrijdenkers nog dankbaar toespreken ook. Even wordt hem het archaïsche schrijntje met zijn pas ingegrifte naam getoond en hop, weg is de prijs. De ontvanger van de Willemsfondsprijs voor de kritiek wordt geacht zich uitermate dankbaar te betonen voor een kunstwerkje waar hij niet om heeft gevraagd. Echte prijzen bestaan ook, maar het eraan verbonden bedrag is nauwelijks toereikend om met je vrienden te gaan dineren bij Sir Anthony Van Dijck. Voorts betreur ik dat in België het essay slechts eens in de drie jaar als literair genre wordt ontdekt. Dan vinden natuurlijk alle schoolfrikken, paters en recensenten die ooit een boekje bakten over Het Geheim der Schone Letteren of De Muziek der Sferen in de Middeleeuwen dat ze voor die prijs in
| |
| |
aanmerking komen. Krijgen doen ze hem inderdaad. Maar ach, wie krijgt er niet graag een prijs? Ik ook dus. Het enige probleem met een prijs lijkt me dat enkel één persoon hem kan krijgen. Aangezien iedereen hem gaarne had gekregen maakt een prijs één gelukkige en talrijke ongelukkigen. Welbeschouwd is dàt het enige humanitaire bezwaar dat men tegen prijzen kan aanvoeren. Wie het egalitarisme werkelijk in zijn hart sluit moet consequent zijn en prijzen afschaffen.
De vraag of een prijstoekenning terecht is gebeurd roept eindeloze discussies op. Vrijwel alle onbekroonde kandidaten voor een prijs vinden dat de toekenning onrechtvaardig is geschied. Veel redelijker zou het zijn indien niemand zichzelf als kandidaat zag. Dan kon de toekenning altijd als een geschenk worden beschouwd - wat ze ook is. Helaas aanziet vrijwel iedereen zich, stiekem of niet, als kandidaat (heeft men niet in elk boek dat men schrijft het beste van zichzelf gelegd?). Zodat prijzen altijd in termen als rechtvaardig/onrechtvaardig worden bekeken.
Wat het standpunt van de prijstoekenner betreft, zit de zaak wat ingewikkelder in elkaar. De gezworene ontsnapt er inderdaad niet aan, argumenten voor de uitverkiezing te bedenken. Maar omdat een prijs, ook voor een jurylid, vaak een emotionele kwestie is en omdat dwingende argumenten in de kunstbeschouwing niet bestaan, staat hij voor een dilemma. Ofwel geeft hij eerlijk toe dat het ‘beste/slechtste’ boek ‘van de afgelopen twee jaar’ enkel bij benadering kan worden gevonden. Daarmee onderstreept hij, impliciet of expliciet, het eigendunkelijke van de toekenning. Ofwel identificeert hij het boek, dat hem (uiteraard om emotionele redenen) het felst heeft aangegrepen, met het ‘beste boek van de afgelopen twee jaar’ tout court. Vervolgens zoekt hij redelijke argumenten om zijn persoonlijke ontroering zoveel mogelijk te universaliseren.
In weerwil van wat voorafgaat: het valt mij telkens weer op hoe groot de consensus over aanwijsbare kwaliteit is. Ook ten aanzien van onzin en rommel hoeft er in jury's niet urenlang te
| |
| |
worden geëmmerd. Het probleem biedt de middelmaat. In iedere jury zit wel een koppel lieden dat het grauwe gemiddelde een warm hart toedraagt. Dat verklaart de bekroning van, bijvoorbeeld, Brigitte Raskin door een AKO-jury. Toen ik zelf, het jaar daarvoor, deel van die jury mocht uitmaken bestond er, van bij het begin, unanimiteit over de hoge kwaliteit van Geerten Meijsings boek. Toch probeerden twee leden, tot het einde toe, de mediocre ster van Willem van Toorn als evenwaardig te verdedigen. Onbegrijpelijk, tenzij men beseft dat affecten bij zulke onmogelijke vragen als die naar het ‘beste/slechtste’ boek een grote rol spelen.
|
|