| |
| |
| |
Nikolaj Chajtov
Het gefluit van de locomotief
Vertaling Mon Detrez
Een gat heeft mijn hele leven te gronde gericht - een vervloekte spelonk in de grond van mijn geboortedorp. Ik was nog een kind, ik weidde de ossen en hing vaak rond om dat gat. Oude mensen vertelden dat er geweren van chajdoeken in verborgen zaten en ik, die mijn zinnen op zo'n geweer gezet had, besloot om in die spelonk te kruipen om er zo'n geweer uit te halen. De spelonk bleek verder binnen erg nauw, ik wilde terug maar mijn kleren bleven ergens aan vasthaken en ik zat gekneld in het donker. Ik zette het op een schreeuwen, maar wie kan je op zo'n afgelegen plek horen?
Ik bleef van 's middags tot 's avonds in dat gat steken en omdat ik mijn tasje met brood aan een den in de buurt van de spelonk had opgehangen, snapten de andere herders dat ik daar binnen zat, ze riepen om hulp, de mensen kwamen aangesneld, ze bonden een touw om mijn voeten en trokken me eruit. Ik kon geen woord uitbrengen van de kou en de angst. Sindsdien heeft de angst voor het donker en het nauw mij mijn hele leven achtervolgd. In alles ben ik een normaal en gezond man, maar beland ik in het donker en op een nauwe plek, dan geraak ik in paniek. Noem het een ‘fobie’, een manie, zoals je wilt, het blijft mijn zwakke plek - het donker en het nauw!
Helaas is mijn hele verdere leven in het donker en het nauw verlopen; van de ene kelder in de andere, van de ene cel in de andere. Als zestienjarige stalknecht kende ik al de brochure ‘Wie leeft op wiens rug’ van buiten en ik droeg ze voor voor de arbeiders in het Arapovski-klooster. Maar ze brachten de abt op de hoogte van die voordrachten en ik belandde bij de miraculeuze bron, twee en een halve meter onder de grond. Gelukkig was er een raampje; ik keek de hele tijd alleen maar naar de hemel en dat heeft me gered.
| |
| |
In de tijd van de staking van de arbeiders van de waterleiding werd ik samen met Georgi Najdenov opgepakt en opgesloten in het kruitmagazijn - een holte met een deur, uit de rots gehouwen, waar het buskruit werd bewaard. Het was er donker en nauw, maar ik bewaarde mijn zelfbeheersing, omdat ik met Georgi Najdenov was. Tijdens die gevangenschap kregen we geen slagen, maar ze joegen ons wel de duivel op het lijf met een of andere stomme, een idioot. De opzichter van de compagnie had die stomme geleerd naar de deur van het kruitmagazijn te sluipen als er niemand in de buurt was en door de spleten van de deur brandende dennespaanders naar binnen te gooien... Binnen stonden twaalf kisten buskruit en Najdenov en ik trapten met onze blote voeten de brandende spaanders uit om niet met buskruit en al in de lucht te vliegen.
Die idioot speelde met ons leven. Het was verschrikkelijk, maar zo verschrikkelijk is nog uit te houden, het is nog niet zo verschrikkelijk als donker en nauw. Onze benen zaten tot aan onze knieën onder de blaren, maar we hebben de agitatoren niet verraden.
Als soldaat van het 9de regiment werd ik door luitenant Gagov betrapt met De Arbeiderskrant onder mijn vest. Hij wilde van mijn horen langs welke kanalen de krant de kazerne was binnengesmokkeld. Hij sloeg me met de botte kant van zijn sabel en met een zweep. Maar ik zweeg. Daarna vouwde hij de krant als een sjaaltje om mijn nek en stak hem in brand - nog verklapte ik niet hoe de krant de kazerne was ingekomen - hier is het lidteken van De Arbeiderskrant. Gagov werd toen razend en beval me naar de voorraadkamer te brengen - daar stond een grote lege ton, die was overgebleven van de tentoonstelling in Plovdiv, een ton met een deksel, groot genoeg voor één man. Hij beval de wacht mij in die ton te stoppen. Dat was me te veel. Ik bekende dat ik de krant van de kandidaat-officier Krustjo Krustev had gekregen. Krustev werd als blijk van genade gedegradeerd tot kandidaat-onderofficier en ik kreeg voor het aangezicht van het hele regiment vijfentwintig slagen op mijn bloot vlees.
| |
| |
Dat was in het jaar twaalf, in augustus. De Balkanoorlog was nog niet begonnen, maar er werd wel al openlijk over gesproken en ik wachtte erop met groot ongeduld, want ik was vast besloten om zodra het schieten begon stiekem mijn batal-jonscommandant koud te maken. Maar kort voor de oorlog werd dat ondier overgeplaatst en mijn geheime plan viel in duigen. Als ik geweten had welke rol die Gagov nog in mijn leven zou spelen, dan had ik hem zelfs onder de grond nog gevonden om een kogel door zijn lijf te jagen, maar hoe kon ik weten dat ik elf jaar later weer het pad van dat walgelijk sujet zou kruisen en dat hij dan definitief mijn leven te gronde zou richten!
In het jaar twaalf kon je de communisten in ons district nog op de vingers van je ene hand tellen, maar na de oorlog toen iedereen zo arm als de mieren was, werd de partij een macht en in de tijd van de opstand van drieëntwintig bracht de cel in de stad zesenzeventig gewapende mannen op de been, twee met mitrailleurs, zeven met handgranaten en de rest met hakbijlen... Vier dagen hielden we de stad in handen en dwongen het respect af van de infanterie-eenheid, maar toen ze de zware artillerie in het veld brachten, moesten we wijken. We geraakten verspreid in het gebergte en langzamerhand werden onze gelederen uitgedund: een groepje van twaalf man bleef over, de harde kern. We waren van plan de strijd voort te zetten als represaille-eenheid.
Toen heb ik begrepen wat het betekent geen zout te hebben. Een dag of tien leefden we van groene maïs, maar door het gebrek aan zout namen onze krachten zienderogen af. We pisten op heetgeblakerde stenen en likten ze af, om zo een beetje zout binnen te krijgen, maar ook uit onze urine leek het zout verdwenen. Pissen kon ons niet meer redden. Toen besloten ze dat ik en nog vier man van onze eenheid naar mijn dorp zouden gaan om zout te halen. Hoewel ik al verhuisd was naar de stad, had ik in het dorp mijn mannetjes, bij wie ik kon aankloppen en die zeker wat zout zouden geven. Maar je zult zien, we liepen in een hinderlaag, ze gooiden een granaat en doodden mijn
| |
| |
kameraad, ik verloor het bewustzijn en werd gevangen genomen en belandde in Plovdiv in ‘Tasjkapija’ - als je daar van gehoord hebt!
Honderden mensen hadden ze daar binnengestouwd, maar voor mij als provinciale raadgever en interessante vogel hadden ze een speciale cel. Nog dezelfde nacht werd ik opgeleid. Ze brachten me naar een kamer, voor de deur stonden soldaten op wacht. Zodra ik binnenkwam, zag ik de epauletten - van een kolonel. De kolonel zat in papieren te bladeren, zijn gezicht kon ik niet zien, alleen zijn oren - van die flaporen, net afgesneden en daarna terug aangeplakt, met van binnen van die zwarte haren, ik wist het meteen - dat is Gagov! Hij richtte zijn hoofd op en staarde me aan, daarna stond hij op van zijn stoel en liep naar me toe om me van dichtbij te bekijken:
- Maar ben jij dat niet - vraagt-ie - die daar zo te keer ging in die ton. In de voorraadkamer van het negende regiment?
Ik kon niet ontkennen en zei ja.
Hij verzocht me te gaan zitten en gaf me een sigaret:
- Van jou - zegt-ie - wil ik maar één ding: dat je me precies vertelt waar die bandieten van jou zitten. Ik hoop dat je als goede verstaander maar een half woord nodig hebt.
Ik probeerde nog te liegen en me eruit te draaien, maar verklikkers hadden van naaldje tot draadje beschreven wie we waren, met hoeveel en in welke richting we ons ongeveer verplaatsten.
- Spreek de waarheid! - dreigde Gagov - anders prop ik je weer in een ton en deze keer - in naam van God en van de tsaar - zal ik je echt verdrinken!
Als hij me alleen maar verdronken had, tot daar aan toe, maar hij kende mijn zwakke plek, hij verdronk me niet maar liet me een dag of drie-vier in de ton zitten, tot mijn haar begon uit te vallen en de angst me zo kapot gemaakt had dat ik tegen de wacht zei dat hij de kolonel moest melden dat ik bereid was alles te doen wat hij zei.
De operatie werd zorgvuldig voorbereid door de kolonel persoonlijk. Ik moest alleen maar langs de top van de berg
| |
| |
lopen, met de handen vrij, maar met mijn voeten in de boeien, die in watte gewikkeld waren, zodat ze niet zouden rinkelen, en die zo afgesteld waren dat ik normaal kon lopen, maar niet vluchten. Op hetzelfde ogenblik zouden in de richting van het kamp door de twee valleitjes aan weerszijden van de heuvelrug twee colonnes soldaten optrekken, om het kamp met een schaarbeweging in te sluiten. De kolonel veronderstelde dat de mannen misschien niet in het kamp zouden zijn en daarom had hij mij nodig: door zo door het gebergte te lopen zou ik dienen als lokaas voor mijn kameraden. Hij hoopte dat ze op mij zouden wachten. Na mijn arrestatie had de commandant alle wegen vanuit het dorp naar het gebergte laten afsluiten, zodat mijn kameraden niet zouden vernemen wat er gebeurd was. Bovendien liep er nog een onderofficier met mij mee, vermomd als opstandeling, in de kleren van een gesneuvelde kameraad, want ik mankte zogezegd en hij deed van tijd tot tijd of hij mij ondersteunde, om de hele situatie nog echter te doen lijken én om mij als ik mijn kameraden zou waarschuwen ter plekke neer te schieten, zoals de kolonel had bevolen.
Eén ding kon de kolonel niet weten of voorzien: dat ik voor mijn vertrek met de commandant van de eenheid had afgesproken dat als ik de volgende avond niet teruggekeerd was, hij er maar vanuit moest gaan dat er iets gebeurd was en de nodige voorzorgsmaatregelen moest nemen. Ik dacht dus dat hij de stallen, waar we bivakkeerden, al verlaten had en daarom liep ik zonder veel gewetenswroeging naar die plek.
Dat dacht ik, maar er gebeurde iets anders dan wat ik verwacht had. Ik loop daar dus met de onderofficier in de richting van de stallen. Een dicht eikenbos, je ziet niets, maar ik heb een scherpe neus - ik ruik iets verbrands. Het was de geur van verschroeide huid - kalfshuid. We hadden een kalf opgegeten, zijn huid bewaarden we om er schoeisel van te maken, maar omdat we niets te eten hadden, begonnen we stukken van de kalfshuid te snijden en te roosteren op houtskool en erop te kauwen om onze honger te stillen. Mijn kameraden waren er dus nog en op dat moment roosterden ze net stukken van de
| |
| |
kalfshuid! Met hoevelen ze ook nog waren - ik kreeg het warm en koud wanneer ik dacht aan wat er ging gebeuren en ik begon prompt te roepen:
- Loop weg, jullie worden omsingeld, loop we-e-e-eg!
Ik wist dat de onderofficier me zou neerschieten, maar ik was in paniek en het kon me niets meer schelen. Ik wist niet dat de kolonel een heel ander bevel gegeven had: om me in elk geval, in alle omstandigheden levend terug te brengen! Daarom schoot de onderofficier niet, maar wierp hij zich op me om me de mond te snoeren. Hij gooide me op de grond en we begonnen te knokken, maar ik bleef maar roepen, of beter - gillen. De onderofficier probeerde me met zijn pistool op mijn kop te slaan, opdat ik zou zwijgen, maar ik duwde zijn hand weg en het pistool ging af. Hij greep me bij de strot en begon me te wurgen. Er viel een rood gordijn voor mijn ogen en ik verloor het bewustzijn.
Toen ik weer bij mijn positieven kwam, bevond ik mij in ‘Tasjkapija’. Gagov wilde me levend begraven, me laten fusilleren, me levend laten villen, omdat onze eenheid hem ontglipt was en op de koop toe naar Servië was gevlucht. Ik werd tegen de muur gezet, de geweren werden geladen, maar er waren ook goeie soldaten in het peloton, ze schoten niet allemaal in het levend vlees en ik lag onder een aantal lijken - met alleen een schram aan mijn dij. Ik deed of ik dood was en toen ze ons in de Maritsa plonsden, liet ik me afdrijven, kroop stilletjes in een tuin en wist me zo te redden.
Toen de storm geluwd was, ging ik terug in de legaliteit en herleefde, maar mijn gezondheid had onder alles zo geleden dat ik toen ze me in het jaar drieëndertig voor sabotage kwamen opzoeken, weigerde.
- Hoe kan dat nou dat je weigert, jij, iemand die in de Septemberopstand heeft gevochten, een strijder en communist? - vroegen mijn vrienden verontwaardigd.
- Het is waar, ik ben een communist - zei ik toen aan mijn kameraden - in hart en nieren, maar ik moet jullie eerlijk bekennen: ik ben iemand met defecten, met een fobie en
| |
| |
trachoom in allebei zijn ogen, ik weeg nog maar tweeënvijftig kilo, alles aan mijn lijf is al in drieëntwintig naar de bliksem gegaan. Morgen leggen ze me op het bureau de duimschroeven aan en jullie zijn allemaal de sigaar.
In plaats van daar wat begrip voor op te brengen, noemden ze me een capitulant!
In drieënveertig gaf ik meel aan de partizanen, na de bevrijding zette ik als iedereen mijn beste beentje voor, maar ik bleef een ‘capitulant’. De vorige zondag komt mijn kleinzoon wenend uit de school:
- Opa - vraagt-ie - is het waar dat jij een capitulant bent?
- Waarom dan, wie zegt dat?
Toen vertelde het kind me dat op een ontmoeting van de pioniers met antifascisten uit de stad er één, toen hij vertelde van zijn heldendaden in drieëndertig, gezegd had dat ik er zo één was die in de strijd bezweken was en capitulant geworden.
- Niet alleen mijn kleinzoon, maar ook zijn vader was daar ondersteboven van.
- Het zijn nu van die tijden - zegt-ie, dat ik en mijn kinderen nog de dupe zullen worden van jouw capitulatie!
- Waarom? - vraag ik - wat heb jij daarvan dan te lijden gehad?
En hij begint me daar een hele kudde ouwe koeien uit de gracht te halen: dat als ik een actief strijder was geweest hij dan niet opzichter van het stapelhuis zou geweest zijn, maar directeur, dat zijn oudste zoon dan nu aan de universiteit zou studeren en geen soldaat had hoeven te worden!
- Is het dan soms ook mijn schuld - zeg ik - dat hij zijn diploma heeft toegetakeld met zoveel onvoldoendes?
Dat voeg ik hem even toe, maar hij houdt vol dat ik de schuld ben van alles en blijft maar drammen: ‘Als ze jou zouden erkennen als actief strijder, dan zou ik nu directeur zijn en mijn zoon zou aan de universiteit studeren!’
En sinds gisteren heb ik er nog een schuld bij: ze hebben zijn vrouw overgeplaatst van het derde naar het vijfde progymna- | |
| |
sium! Was ik een actieve geweest, dan hadden ze haar die loer niet gedraaid. Ik wist al niet waarom mijn schoondochter als we elkaar passeren naar de grond kijkt en voorbijloopt alsof ik lucht ben. Dat is het dus!
Een paar dagen geleden weer gekrakeel, dit keer met mijn schoonzoon. Hij is chauffeur van een bestelwagen en verdient goed zijn brood, maar hij had gehoord dat zijn collega's van ‘International transport’ uit het buitenland Mercedessen meebrachten en hij komt me vragen of ik ‘boven’ geen kruiwagen had om zijn ‘Internationaal transport’ binnen te rijden.
- Ze zijn allemaal dood en begraven - zeg ik - mijn vrienden van September. Ik heb er geen meer.
- Allemaal praat voor de vaak dus - zegt hij - dat jij je uitgeeft voor antifascist! Zelfs zo'n zaakje van niks kun je niet regelen!
Ik kreeg het op mijn heupen en draaide hem door de snijmolen:
- Dat ik jou niet aan een Mercedes kan helpen betekent nog niet dat mijn antifascistische activiteiten ‘voor niks’ zijn geweest. Ik heb niet gevochten voor een Mercedes en kruiwagens, maar ik heb gevochten, vriendje, opdat er geen leeglopers meer zouden zijn!
Daarmee brak ik hem de bek open:
- Jij gevochten! - zegt-ie - Gecapituleerd heb je, en daarom vertel je nu die flauwe kul dat het je niet om een Mercedes te doen was. Jij telt gewoon niet mee, dat is het!
- Eruit! - zeg ik - Jij brutale aap! Jullie hele bende rachitislijders proberen hier alleen maar op mijn rug te leven!
Sindsdien is hij niet meer bij ons thuis geweest en hij laat ook zijn vrouw en de kleinkinderen niet meer op bezoek komen. Omdat ik ze ‘rachitislijders’ genoemd had, de rest kon hem eigenlijk niet schelen.
Door hun schuld kwam ik ook nog overhoop te liggen met mijn vrouw:
- Met zo'n scherpe woorden - zegt ze - jaag je ze nog
| |
| |
allemaal de deur uit. Je kunt beter zwijgen en doen alsof je niets gehoord hebt! - raadt ze me aan - want het komt hen ook allemaal allang de strot uit.
- Wat komt hen dan wel de strot uit? - vraag ik mijn vrouw. - Wat? De een komt het de strot uit dat hij geen directeur is geworden, de ander dat hij niet met een Mercedes rijdt! Hij is beschaamd over zijn Trabant, hij is namelijk de enige in de stad die nog met een Trabant rijdt! Dat komt hem de strot uit! Ik zou voor die jongens van mij eens willen dat voor een maand of twee, meer niet, de tijd van de dagloners terugkwam, dat ze met een schopje voor Manolkjoöloe moesten spitten, terwijl hij de voren telt vanonder een parasol! Dat ze eens een winter moesten doorbrengen zonder brandhout, in een kale kamer, zonder bed, zoals wij gedaan hebben! Dat ze geen vijf centiem op zak hadden voor een postzegel op een medisch attest. Zo'n leven zou ik hun eens willen laten proeven, het zal hun dan de strot niet meer uitkomen, ze zouden er niet genoeg van kunnen krijgen!
Ik gaf ze eens flink hun saus, maar mijn bloeddruk schoot de hoogte in - tweeëntwintig - en in mijn oren ging er een locomotief fluiten - je hebt er geen idee van. Die fluit gaat sinds de vorige woensdag en ze wil maar niet stoppen.
Ik zeg tegen grootmoeder:
- De trein gaat vertrekken, grootmoeder!
- Welke trein? Waar naartoe? - vraagt ze.
- De trein fluit - zeg ik - de trein naar de hemel. Hou de lijkwade maar klaar.
- We laten een dokter komen - zegt grootmoeder. - Die haalt je bloeddruk weer naar beneden.
- Dat is niet nodig - zeg ik - dat ze hem naar beneden halen. Laat hem maar stijgen, dan ben ik op tijd vertrokken!
- Waarom? - Grootmoeder kijkt me verbaasd aan.
- Omdat de partij - zeg ik - mijn vergiffenis heeft geschonken en me mijn rode boekje heeft laten houden, maar mijn jongens vergeven mij nooit, omdat ik niet als ‘actieve’ erkend ben! Mijn schuld zal alleen maar nog groter worden, niet
| |
| |
Haricot
| |
| |
kleiner. Hoe meer het nageslacht zich uitbreidt, hoe groter mijn schuld wordt, want de ene wil directeur worden, de ander diplomaat, een derde wil in de buitenlandse handel. Hoe moet dat verder? Hoe zullen we elkaar nog recht in de ogen kijken? Waar moet ik me verstoppen?
- Laat daar je leven toch niet door vergallen! - zegt mijn vrouw. - Denk er gewoon niet aan...
- Waar moet ik dan aan denken?
- Denk aan prettige dingen van vroeger. Waarom denk je alleen aan nu?
De dokter had me hetzelfde aangeraden, hij had het ook tegen haar gezegd, en zij, de goeie ziel, gaf me natuurlijk hetzelfde recept. Ze maakt zich zorgen, ik mag haar gemoedsrust niet verstoren.
- Goed! - zeg ik - laat ik eens aan prettige dingen van vroeger denken! Waarmee zal ik beginnen?
- Met je jeugd natuurlijk...
Wat moet ik me van mijn jeugd herinneren? De luizen die mijn bloed gedronken hebben? De drie jaar dat ik hulpje was in de kroeg van Najdjo Nikolov, de twee jaar dat ik boerenknecht was in Kroemovo? Eén jaar in Kozloek en nog twee bij Georgi Slavov in Kozanovo. We kregen alleen brood en ui en wij, de drie boerenknechts, gingen in staking. Onze leuzen waren: ‘Spek in plaats van ui’ en ‘Geen werk op zondag!’ Eén week hielpen we bij de oogst, dan gooiden we de sikkel neer en hij moest willens-nillens toegeven. Van al die jaren is dat de enige mooie herinnering! Daarna gaf hij de boerenknecht Dimitur geld om mij met een houweel de kop in te slaan, terwijl we de akker stonden te spitten, maar Dimitur had vooraf flink ingenomen om moed te vergaren en in plaats van mijn kop raakte hij mijn schouder en ik bracht het er levend af... En daarna zat de pope van Kozanovo me te paard achterna met een dolk omdat ‘sjosjalisten’ en godloochenaars als ik er de oorzaak van waren dat het gehageld had en er droogte heerste...
- Vergeet die dingen - zegt mijn vrouw - laten we 't over de toekomst hebben!
| |
| |
Asperge
| |
| |
- Waarover?
- Over dingen die je interesseren.
- Laten we dan over machines praten. Wat zal er gebeuren met de mensen, wanneer de machines hùn werk beginnen te doen? De mensen hebben zich ontwikkeld door de arbeid en zijn door de arbeid mens geworden, maar de machine, die ze zelf ontworpen hebben, vervangt ze niet enkel bij fysieke, maar ook bij geestelijke arbeid. Zoniet alle mensen, dan toch de meeste... Wat zullen de mensen doen zonder arbeid? Hoe zullen ze zich zonder arbeid ontwikkelen?
Zal de mens menselijker worden?
Over die vraag zitten grootmoeder en ik nu te prakkezeren. Ik kan niet zo lang praten, daarom rusten we af en toe en daarna beginnen we opnieuw. Zij is sluw en kent mijn karakter en daarom gaat zij altijd in de oppositie. En omdat ik soms een beroep doe op citaten van Loenatsjarski en Lenin is ook zij, om in vorm te blijven, dingen gaan opzoeken, ze gaat naar de bibliotheek, leest De zaak van de arbeiders en Wetenschap en techniek, ze zet de ene bril af en de andere op en bewapent zich met tegencitaten, om de discussie op niveau te houden. En dat doet ze enkel en alleen om mij af te leiden van mijn zorgen met de familiale en met mezelf, om mij nog een maand of een jaar overeind te houden...
Lieve vrouw! Als iets of iemand nog de moeite loont om voor in leven te blijven, dan is het omdat ik maar niet genoeg krijg van haar schoonheid! Spijtig dat zij van de oude generatie is, anders zou ze een prachtig argument vormen voor de vermenselijking van de mens!
Dank zij haar zorgen en de schapeyoghurt die mijn buurman maakt, is mijn bloeddruk, dunkt me, gedaald. Ik hoor de locomotief nog steeds fluiten, maar niet meer zo luid, als door een deur nu, alsof hij is blijven stilstaan achter de heuvel en wacht tot grootmoeder en ik onze discussie hebben beëindigd over hoe de mens zich zal ontwikkelen ver van de natuur.
|
|