mannen die naast me zaten, zet zich tegenover me. Het meisje dat bij hem is, hurkt haastig voor de ingang. De spleet in haar broekje schuift vanzelf open en haar water stroomt tot voor de houtskachel waar het de gloeiende asse sissend dooft. Wanneer haar vader, of is hij een nonkel, ziet dat ik toekijk hoe water en vuur op mekaar reageren, doet hij teken dat ze dringend moest vanwege de koude. De kok maakt een opmerking waarop ze haar hoofd schuw in de wachtende arm legt. We eten onze maaltijd in stilte. Alleen het geslurp van noedels is hoorbaar. Wanneer hij gegeten heeft, haalt de man een bamboepijp uit zijn tas, giet er water in en vult de kop met tabak. Hij reikt ze aan. Nog steeds geen woorden en toch verbreekt zijn gebaar de beklemmende stilte en wachttijd. Het meisje kijkt gespannen toe. Ik zet mijn mond op de open bamboestam, wacht tot de brandende lucifer de kop verlicht en trek diep. Naargelang het gelurk in de pijp aanzwelt, stijgt haar enthousiasme. Ze klapt in haar handjes. In één trek zuig ik de smeulende tabak door het bodemgaatje van de kop de verdwijning in. De rechtstreeks ingehaalde nicotine vindt langs mijn longen een weg naar mijn bloed en hoofd. Ik laat me op mijn stoel vallen en voel de kortstondige verdoving door me heen gaan. ‘Hao’, zegt de man - zijn eerste woord - en rookt dan zelf. Ik bestel rijstwijn. Na de stilte verdwijnt nu ook de verkleuming. Op een ogenblik dat de koude, de vreemdheid en het gebrek aan communicatie een dieptepunt veroorzaken, doet dit banale voorval deugd en lijkt alles inderdaad weer ‘goed’. We houden de fles bij ons en met elke kop giet ik een dosis warmte naar binnen. Ik voel niet langer de banaliteit, maar wel een vreugde die zo groot is dat ik me nadien afvraag of ik manisch ben.
De conducteur laat me niet eens gaan zitten. Ik moet hem volgen nog voor de trein begint te rijden. Hij brengt me naar de slaapwagen. ‘Mei you’, zeg ik enkele keren, een woord dat ik heel goed ken omdat het me voortdurend wordt toegesmeten. Het is de ultieme negatie, goed voor al wat niet mag, kan, moet of voorhanden is. Het wordt een korte nacht, en ik kan hem net zo goed pijprokend doorbrengen op een houten bank als hier in