| |
| |
| |
Jose Planckaert
Askardamukti
De Amazonen deden gewoonlijk tegen de middag het volgende: ze gingen alleen of met zijn tweeën wandelen en verspreidden zich dan tamelijk ver van elkaar om hun natuurlijke behoeften te doen. Toen de Scythen dat hadden bemerkt, deden ze hetzelfde.
Herodotos, Historiën, IV, 113.
| |
1 Symposium
Yorgos' huis lag in de Scamboniedenwijk. Dat was een geluk voor hem, anders zouden we er nooit gaan eten zijn. Maar dat begrijp je later wel. En het feit dat hij een rijke barnsteen-koopman was, was dan weer een voordeel voor ons, anders zouden we er nooit...
We lagen aan. Ik bij Yorgos op de bank, links van ons deelden Nikos en Kostis een bank, wat verder lag Yannis bij Dimitri en rechts van ons had je Dionysios en Gregorias. Ik was, dat begrijp je wel, Yorgos' beste vriendje.
Wat op tafel kwam, was heel gewoon. Een aperitiefwijn met een kaneelsmaakje. Zwarte soep, gemaakt van varkensvlees, bloed, azijn en zout (een Spartaanse lekkernij!). Rijstrissoles met uien in een deegje. In boter gestoofde wijnbladeren. Kippefilets die in melk en boter tot een puree gekookt waren. Op een spitje geroosterde blokjes schapevet. Aubergines. Granaatappelen...
Tussendoor was er een orkestje van aulos- en citherspeelsters. Er kwam een potsenmaker en ook een acrobatische slavin. Die kon met twaalf hoepels om haar lendenen jongleren. Ze demonstreerde ook die heel gevaarlijke truc met die ene met dolken bezette hoepel. Het werd nog pikanter toen ze het volledig naakt deed.
| |
| |
Ik geef toe, allemaal een beetje ordinair, misschien zelfs wat ondermaats voor een barnsteenkoopman. Maar toen we na de wijnbladeren scaloppine al limone kregen en tussen de spitjes en de aubergines scarpaccia met pruimedant ging ons toch een licht op. En bij de finishing touch van een gevarieerd scala scampi's waren we helemaal zeker: Askardamukti zou komen, de gekende, peperdure mimekunstenaar.
Toen alles van de aanzettafeltjes weggenomen was, verstomde de muziek en verdwenen de artiesten. Tijd voor een toost op Bacchus: ieder dronk op zijn beurt een slok Thasos en sprenkelde enkele druppels over zijn disgenoot terwijl hij ingetogen scandeerde: ‘Drink, drink op deze blijde dag.’ Daarna zongen we samen ‘Ego sum abbas Cucaniensis’.
Dan kwam het leukste: het kiezen van een ceremoniemeester die het tweede deel, het gelag, mocht leiden. De dobbelstenen gingen enkele keren rond, beperkten zich toen tot Nikos, Yannis en Dimitri en maakten uiteindelijk de mooiste ogen voor Yannis.
We zagen het al gebeuren: als hij mocht bepalen hoeveel water er in de wijn moest zou hij het natuurlijk ‘op zijn Scytisch’ willen en als hij het aantal leeg te drinken schalen mocht vaststellen dan zou hij natuurlijk ‘ad libitum’ kiezen. En met de gedachte aan de komende Askardamukti waren Scytisch en zonder beperking hier natuurlijk op zijn plaats. Yorgos liet dan ook snel, zonder dat de ceremoniemeester er iets van merkte, enkele amforen uit de abacussen verwijderen. Het gevaar was te groot. ‘Op zijn Scytisch’, onvermengd dus, kon je gek maken. Zo was het ooit die Spartaan Kleomenès gevaren: hij had zich de huid opengesneden, eerst aan de scheenbenen, toen over de dijen en de heupen en de lendenen tot aan zijn buik. Toen was hij gestorven.
Wat verder in de avond hadden we ons best gedaan de protocolleider ongehoorzaam te zijn zodat hij ons zijn stereotiepe boetes kon opleggen. Dat ging van driemaal rond de zaal lopen met een aulosspeelster over het zingen van een schunnig
| |
| |
matrozenlied tot een naaktdansje in aanwezigheid van alle vrouwen in huis. Maar toen kreeg Yannis de pest in. Nou ja, al die schalen Thasos ‘grand cru’. Hij begon te zaniken en te meieren om Askardamukti.
Yorgos gaf zich, na wat gemaakt tegengestribbel, gewonnen en liet een slaaf om Askardamukti naar de mimeschool sturen. Ondertussen speelde we kottabos. We mikten de in onze schalen gebleven restjes wijn in een metalen schotel die op de grond stond en daarbij dienden we de naam van onze minnares uit te spreken.
Natuurlijk kwam er geen druppel van Yannis' plas in de kom terecht. Het mooiste en volste geluid maakte het kwakje van Dionysios: terwijl hij ‘Wafna’ riep kwam er een blazend geluid als van een bronstige pad uit het bekken.
Askardamukti kwam. Hoewel hij een Scyth was, had hij toch - door zijn verdiensten voor de stad - het stemrecht verkregen. Hij was zo'n behendig grimassentrekker dat we niet eens konden zien dat hij slaapdronken was.
Hij kon zonder blikken of blozen alle poses aannemen die je hem oplegde. Vooral in het imiteren van woorden die met een ‘sc’ begonnen was hij een aas. Maar dat had hem al heel wat last bezorgd met zijn stamgenoten die zijn vindingrijkheid een smet op het blazoen van hun volk vonden.
Yannis wou Askardamukti net het bevel tot het spelletje geven toen een slaaf Yorgos iets in het oor kwam fluisteren. ‘Vrienden’, zei Yorgos met iets rouwends in de stem, ‘de nachtwacht’.
Alles verstomde, ook Yannis' basstem. We hoorden zompige laarzen door de modder komen aanstappen, begeleid door een bijna scabreus gezongen vakbondslied uit de achterbuurten, ‘In the neighbourhood’. De Scytische boogschutters kwamen langs!
We keken allen naar Askardamukti. Zijn hele lichaam tot onder zijn kin huiverde. De arme drommels. De staat had die lui aangekocht omdat het zo'n kwieke schutters waren. Ze moesten
| |
| |
orde houden op straten en pleinen. Hun tenten stonden op de Areopaag: vandaar konden ze gemakkelijk de hele stad bewaken. Ze droegen lange broeken met pijpen tot op de enkels en op het achterhoofd een hoge muts die tot in hun nek viel.
Kwestie van herkenning.
Toen ze voorbijgetrokken waren, klapte Yorgos in de handen. Yannis richtte zich opnieuw tot de mimespeler die nog altijd niet verpinkt had. Zijn leden leken verstijfd.
‘We willen scr...scrab...scrabbelen’, bazelde Yannis, maar Askardamukti had dat al een hele tijd begrepen en stond ongeduldig te wachten op Yorgos' teken om te beginnen.
Yorgos liet naast elk van zijn gasten een weegschaal zetten. Wie kon raden wat Askardamukti uitbeeldde kreeg voor een scrupel goud in zijn schaal. En wie de meeste greinen verzameld had, kon met al het uitgedeelde goud naar huis.
Askardamukti begon.
Hij ging op een bankje liggen, sloeg met armen en benen terwijl zijn haar zich steil neerlegde en zijn ogen troebel werden, alsof ze prikten. Blijkbaar zwom hij een afstand onder water, maar zijn kleren werden niet nat. We begrepen wel dat het om een zwemvest ging, maar Gregorias was de eerste om ‘skafander’ te roepen en kreeg zijn eerste scrupel.
Toen boog Askardamukti door de knieën, stak zijn achterste in de lucht, trok zijn buik in en hield zijn neus op. Yannis riep al ‘p..pee...petomaan’ maar dat was natuurlijk mis. Kostis haastte zich ‘scatologisch’ te roepen en won zo zijn eerste goud.
De verbeeldingskracht van de mimekunstenaar was onuitputtelijk. Gregorias raadde nog enkele malen juist toen we ‘scaramouche’ en ‘skiër’ en ‘scapulier’ uit de gebarendoos getoverd zagen. Ikzelf vond ‘Scipio’ en het iets moeilijker ‘skiff’ en daarvoor kreeg ik stiekem enkele kneepjes van Yorgos in mijn billen.
Iemand, Dimitri geloof ik, vond nog ‘skelet’ maar het begon hoe langer hoe moeilijker te worden, vooral door de Thasos ‘op zijn Scytisch’.
| |
| |
We wrongen onze hersenen in alle bochten om toch maar te kunnen uitvinden wat het was dat hij ons toonde dat net op een zak of een kruik leek maar ook harig bleek te zijn en twee niervormige attributen bevatte. Bovendien zat er zoiets als een slurf aan vast, maar het kon evengoed een stinkzwam zijn.
We hadden het nog steeds niet gevonden toen er luid op de deur gebonkt werd en Yorgos met veel misbaar een slaaf liet openmaken.
Toen stond hij er, de koerier. We kenden hem allemaal. Heel de stad kende hem. Hij kwam ook uit die Scytische stal. Het was een gewezen loper, een man met een spraakgebrek, een lange broek en laarzen en hij kon een zin niet uitspreken zonder die te beginnen met een woord dat als eerste twee letters de ‘s’ en de ‘c’ had. We noemden het ‘scotteren’.
Askardamukti was blijkbaar de enige die de heraut niet opgemerkt had. Hij bleef zijn raadselachtige korf uitbeelden, zelfs doen de nieuwkomer het woord nam.
‘Skuzeer, heren’, zei de Scyth. We hielden al onze buik vast voor wat er nog zou volgen.
Yorgos vroeg hem wat er scheelde.
‘Scervengericht geweest, meneer’, scotterde hij. Askardamukti deed ondertussen ongestoord verder. ‘Scorbuut’, riep Yannis en rolde van zijn bank. Nikos kreeg de hik.
Yorgos werd duidelijk nerveus. We werden toch wel wat ongerust: wat had die volksvergadering buiten ons medeweten beslist? Yorgos zette de koerier tot spoed aan.
‘Scijnt iemand van U wordt verbannen’, vervolgde de Scyth.
We proestten het uit. Askardamukti was nog steeds in zijn spel aan het opgaan en Yannis riep ‘scrofuleus’.
Yorgos maakte een luchtverplaatsend gebaar om onze kreten te stelpen. De Scyth sprak, schutterig bijna:
‘Scoon genoeg hadden ze ervan, meneer, van die 'scene taal die hier beoefend wordt’. De mimekunstenaar deed maar altijd voort en Yannis riep ‘scandaleus’. Toen konden we het echt niet meer houden. Gregorias viel achterover en Dionysios ging
| |
| |
schrijlings op zijn bank zitten terwijl hij hinnikte als een Circassische hengst. Ikzelf goot me een schaal Thasos over het hoofd. Kortom, we werden hondsdol.
Yorgos, die nu echt verontwaardigd werd, legde ons het zwijgen op. Hij dreunde: ‘O ja, en van wie van ons komt dan die obscene taal, mijn beste?’
Toen antwoordde de heraut, meer scotterend dan ooit: ‘Sk...Sk...Skardamukti, meneer, met zijn scimmentaal...’
Askardamukti versteende. Er trokken onweders over zijn gelaat. Wervelstormen en cataclysmen raasden door zijn ogen.
Uit zijn neusgaten kwamen wolkjes stoom. Toen kwam er een door de lucht klievend gebaar en even later lag hij bovenop de koerier die hij bij zijn strot gegrepen had. We moesten hem met zijn drieën vastgrijpen vooraleer hij losliet.
‘Zak’, spuwde hij de heraut in het gezicht.
‘Scrotum’, riep Yannis, vanachter zijn bank. Hij kreeg zijn eerste scrupel goud.
| |
2 Vergaloppeerd
Wanneer we door de nacht stappen, van de areopaag over de agora naar de keramiekwijk en dan terug, over de pnyx en de muzenheuvel de akropolis rondend, en dan terug, naar de uitgaansbuurt en van daar naar de lykabettos en dan terug, over
| |
| |
de scamboniedenwijk en dan terug.
Denk ik soms, als ik mezelf probeer te zien lopen, met die lange broek en die muts in mijn nek en mijn pijlenetui en die sabel en die bijl en dat stomme nachtwakerslied in mijn mond. En die stomme boog.
Aan die tijd, toen we nog echt waren, echt Scythen bedoel ik, centauren bijna, die in volle vlucht voltreffers maakten. En nu, als we nog iets hebben van een paard. Dan is het in onze kop, niet meer in de poten.
Eens, eens kwam Xerxes. Nam ons mee over de Dardanellen met die zesenveertig andere volken om de Grieken mores te leren. Maar dat viel tegen. Het was precies omgekeerd. En we moesten toen wel indruk gemaakt hebben op die lui. Ze kochten ons om politiemannetje te spelen in hun stad.
In Athene. Maar ze konden niet velen dat we er te paard zouden rondhossen. Dus te voet en dat is het precies: we zijn gedegenereerd. Hoe zeg je dat? Ze hebben ons de poten van onder het lijf afgesneden. En we kregen allerlei afwijkingen: in het hoofd, in de spraak, in gedrag. Ook aan de poten zelf.
Vandaar die lange broeken.
Er is zelfs een deel van onze moederstam verloren gelopen. Naar het noorden en dan over de Rijn, westwaarts. 't Schijnt dat ze heus de naam van ons volk besmeurd hebben. Ze gaven die aan die laagbijdegrondse bezigheid waarvoor je je een tijdje achter een struik moet afzonderen.
Die Grieken. In die tijd telde alleen het lopen. Je had er van alle soorten. Meelopers, estafettelopers, klap- en hardlopers, steltlopers en leeglopers, naakt- en veldlopers, rode en diagonale lopers, uitlopers, voorlopers, overlopers, strand- en trap- en hordenlopers en dievenlopers en dag- en marathonlopers en zandlopers en lopers. Lopers.
Eén van ons is het hem toen zelfs in zijn bol geslagen. Zijn naam weet ik niet meer, misschien Skarmoesso. Of iets in die aard. Wat belang?
| |
| |
Die zei, neem van me aan dat ik een goed loper ben, ik ben een paard. Zo zei hij het, laat me hollen, ik ben de beste van heel die horde lopers, en eerst nam Alexander hem.
Als voorloper. Loop maar voor, zei hij, en zeg overal waar je komt dat ze daar de rode loper moeten leggen want de Grote Iskander volgt. Hij was dus zomaar geen piot, geen pion, wel een loper.
En zo liep hij Alexanders roem vooruit. Hij stak de Hellespont over naar Klein-Azië en hij maakte ze allemaal bang. Die Perzen. Die klaplopers.
En Alexander behaalde net zijn schitterende overwinning bij de Granicos toen Skardanummi Gordium binnenholde. Die oude Phrygische hoofdstad. Ze hadden er nog een ouwe koningskar staan. Die was beroemd door een orakeluitspraak. Geen paard dat die kar kon trekken: de disselboom zat met een heel ingewikkelde knoop vast. Dat hij die de knoop los kon maken, heerser over Azië zou worden. Dat had Orakel gezegd. Het was wat anders dan de juiste loper voor een gesloten deur te vinden. Niets voor hollende paarden dus, maar Skarnukti die meende dat hij Bucephalos zelf was, met zijn paardeverstand, dacht dat hij iets moest.
Roepen. En toen riep hij zonder verpinken ‘Thalassa, thalassa’ en natuurlijk had hij alles verknoeid, de hele geschiedenis raakte opnieuw in de knoop en Alexander zei word jij maar gewoon meeloper, jong. En zo kwam hij terecht.
Bij Xenofoon, die nam hem mee, als estafetteloper. Ze waren met zijn Tienduizend, er moest dus nogal wat afgelopen worden met die Cyrus.
Tegen Artaxerxes, want ze waren broers en de Grieken wonnen en toch waren ze verloren omdat Cyrus stierf en ze moesten terug. Dwars door Cappadocië en Armenië, echt iets voor zand- en steltlopers. Ze zagen zwarte sneeuw en luchtkastelen. Op de lange duur liepen ze nog diagonaal ook. Maar de fakkel. De fakkel moest doorgegeven blijven, van Cyrus aan Cheirisoforos, en van die aan Proxenios en die aan Xenofoon.
| |
| |
En Xenofoon toch zeker wel aan Skamussoo die ermee op een uitloper van een berg in Skuthenië liep, de omgeving verlichtte en terwijl hij nog steeds dacht dat hij die Olympische merrie Aura was, met zijn paardehersenen, dacht hij weer iets te moeten.
Roepen. En toen riep hij, zonder blikken of blozen ‘De overwinning, de overwinning!’ en dat was natuurlijk alles weer op zijn kop gezet en Xenofoon zei, ga jij maar, jong, je wordt beter overloper. Dus liep hij maar.
Met de Perzen, nu naar Marathon, daar waren ze geland terwijl Darius aan de overzijde in zijn gouden troon zat toe te kijken hoe zijn kudde leeg- en veld- en traplopers uiteengeslagen werd door dat zootje Griekse naaktlopers, en toen wist Skarmoukko het, ik word marathonloper, dacht hij, en hij liep, hard en een dag lang, toen hij het gezien had, liep hij.
Naar Athene. En toen hij er aan kwam, hij had nog net de tijd om iets te bedenken, met zijn paardenreflex, hij dacht dat hij Pegasos zelf was, hij dacht, ik moet zonodig, hij dacht iets te moeten.
Roepen. En toen riep hij, zonder met de ogen te knipperen, ‘De knoop is doorgehakt!’ en dat strookte niet met de Atheense kronieken. Dus zei men hem daar loop maar even door jong, maar dat kon hij niet meer.
Hij aarzelde even, kreeg toen een trap van een hengst, een Scytische geloof ik, en stierf toen.
| |
3 Scytische spelen
Luister, Scythen
Als er een van jullie koningen sterft, handel dan als volgt: Hou spelen. Trek je niet aan wie er mee doet, de nieuwe koning wordt toch uit het publiek gekozen.
De spelen moeten altijd in Gerros plaats vinden, het land tot waar de Djnepr bevaarbaar is.
Begin eerst met het vérspringen: wie het verst kan mag een
| |
| |
kuil graven, in het vierkant, met als zijde de afstand die hij gesprongen heeft. Als ie daarmee klaar is nemen jullie het lijk - dat van de koning uiteraard - en geven het de volgende behandeling: de buikholte opensnijden, de ingewanden verwijderen en er in de plaats een ragoût van blokjes schapevet, aubergines, kippefilets, rijstrissoles en granaatappelen instoppen. De buik weer dichtnaaien en het hele lijk met was bestrijken.
Breng het daarna op een wagen naar de meest naburige stam. En dat, dat is nou het tweede deel van de spelen: de wagenraces. Begin eerst met vierspannen. Op iedere wagen een menner en een zwaargewapende krijger. Die moet proberen het lijk tot aan de grens te brengen. De anderen proberen het lijk op hun wagen te sleuren en er zelf mee over de grens te komen. Men mag niet afstappen of van de wagen vallen.
De stam die het gebrachte lijk overneemt, begint het derde deel van de spelen: ze houden pankrationwedstrijden, die mengelmoes van worstelen en boksen. De mannen moeten in leeftijdscategorieën ingedeeld worden, zodat er meerdere winnaars zijn. Die mogen zich een stukje van het oor afsnijden, hun hoofdhaar afscheren, een snede rond hun arm maken, zich het voorhoofd en de neus openkrabben en een pijl door de linkerhand steken.
De verliezers dan weer houden een hardloopwedstrijd met het lijk dat ze op dezelfde manier naar de meest naburige stam moeten brengen als de wagenmenners.
Zo wordt het lijk het hele rijk rondgebracht, tot het weer bij de kuil aankomt. Alle plaatselijke wedstrijden moeten afgewisseld worden: worstelen, boksen of pankration. De wedstrijden mét het lijk zijn ofwel wagenraces, paardenrennen of hardloopwedstrijden. Men kan kiezen uit vier- of tweespannen, hengsten, merries, veulens of muilezels.
Uiteindelijk moet het lijk dus weer in Gerros terecht komen, bij het graf, waarin het op een met wijnbladeren gevulde matras gelegd moet worden.
| |
| |
Hou dan een wedstrijd in speerwerpen; de lansen moeten zo geworpen worden dat ze aan weerszijden van het lijk op één lijn in de grond terecht komen zodat er houten balken kunnen op gelegd worden. Daarboven moet dan een dam van wilgetenen komen.
In de grote, opengebleven ruimte van het graf wurgen en begraven jullie een van de Skipetaarse bijvrouwen van de koning, een wijnschenker met sclerodermie, een scotistische priester, een scrofuleuze koerier, een skunk, een scabieuze hond, een scorpioen en zijn script-girl.
Tevens leggen jullie er een scepter bij, een scarabee, een scalp, een scraper en een scintillatieteller.
Na dit gedaan te hebben moeten jullie de laatste wedstrijd houden: de discusproef. Bedoeling is het aanleggen van een heuvel bovenop het graf en die zo groot mogelijk te maken. Alle discussen moeten boven het graf op een hoop geworpen worden. Wie er in slaagt als laatste zijn discus nog boven op de heuvel te krijgen is de winnaar.
| |
| |
Na verloop van een jaar moeten jullie dan het volgende doen. Van al de overige dienaren van de overleden koning nemen jullie de meest geschikte - dat zijn zij die zonder haperen het woord ‘scrimmagescenariosciopticon’ kunnen uitspreken - en wanneer jullie er vijftig hebben gewurgd en verder de vijftig mooiste paarden, dan nemen jullie de ingewanden weg, reinigen de buikholte en vullen die met zwarte soep, waarna jullie de huid weer dichtnaaien.
Daarna zullen jullie een velg nemen en die middendoor delen. Bevestig de ene helft, met de holte naar boven, op twee houten palen en de andere helft identiek op twee andere houten palen. Als jullie op die manier vijftig velgen gedeeld hebben en ze aan tweehonderd palen bevestigd hebben dan steken jullie dikke houten stangen in de lengte door de paarden heen, tot aan de hals. Til ze dan omhoog op de velgen. De voorste velg steunt de schouders van het paard, de achterste de buik langs de flanken terwijl de poten aan weerszijden in de lucht zweven. Doe daarna de paarden bit en teugels aan. Trek de teugels strak naar voren en bevestig die aan een pin.
De vijftig gewurgde jongemannen komen dan stuk voor stuk op een paard door hen langs de anus en de ruggegraat een rechte staak tot aan de hals door het lichaam te trekken en die staak in een gat van de andere stang die door het paard loop te bevestigen.
Nadat jullie deze ruiters rondom de grafheuvel opgesteld hebben, rijden jullie naar huis terug.
En dan, hoor ik jullie zeggen, dan hebben we toch nog geen nieuwe koning?
Neen, dat zei ik toch, die zullen jullie uit het publiek moeten kiezen.
Dus als alles gebeurd is rijden jullie terug naar huis. Maar even later komen jullie terug, met enkele kandidaten voor het nieuwe koningschap: die hebben jullie dus uit het publiek gekozen.
Die kandidaten moeten, 's nachts, op en rond de grafheuvel,
| |
| |
tussen de gespietste ruiters en bij het schaarse licht van enkele fakkels sketches, spiegelgevechten, opvoeren: we noemen dat een sciamachie.
Dat dit niet altijd zal meevallen is niet alleen te wijten aan de lugubere omgeving, maar vooral aan het feit dat de kandidaten meestal tégen hun zin gekozen zijn: de échte enthousiastelingen namen ofwel deel aan de spelen of steken op de staken.
En natuurlijk vragen jullie mij, Scythen, hoe ik dat alles zo goed weet, ik een Griekse balling die bij jullie door een schervengericht zo'n jaar of tien terug, verzeild geraakt ben? Wel, ik spreek uit ervaring, van die tijd toen we nog bijna centauren waren, toen ik, zonder blikken noch blozen, zonder met mijn ogen te knipperen, zonder te verpinken, tussen die ruiters kroop, van het ene op het andere paard sprong terwijl ik oorlogskreten slaakte en nadat ik ze allemaal bereden had - de paarden uiteraard - mij voor het graf wierp van de dode koning en die historische reden uitsprak: ‘Wat gescyth, is is gescyth!’
Ik, Askardamukti. Zegt mijn naam het immers zelf niet?
|
|