Boontje komt om zijn loontje(ca. 1890-1900)–Anoniem Boontje komt om zijn loontje– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] Marie de snoepster. Moeder had dikwijls reeds ontdekt, Dat er van de melk werd gelikt; Zeker, dacht ze, doet het Mies de kat, Foei, poes! hoe leelijk staat je dat. Op zekeren dag, wat merkt Moe daar? Dat ze ook suiker mist zoo waar; Dit heeft poes natuurlijk niet gedaan, Want zoet staat Miesje gansch niet aan. Op 'n veilige plaats, in de provisiekast Zet Moeder een taart, nu opgepast! Jawel, ook daar slaat de dief zijn slag En neemt een stukje den volgenden dag. Wie denkt ge nu, kinderen, was de dief? Wel zus Marie, Moeders hartedief. Wat had die arme vrouw 'n verdriet, Dit dacht zij van haar Marietje niet. En hoe kwam men toch den dief op't spoor? Dit ga ik u nu vertellen hoor! [pagina 2] [p. 2] Gods Wijsheid. God is wijs, die malsche regen Houdt nu op: het dorre gras Heeft weêr zoo veel vocht gekregen Als voor 't groeijen noodig was. Viel er al te zware regen, Zag men nimmer zonneschijn. Dan zou 't langer niet tot zegen, Maar tot schade voor ons zijn. God is wijs, die malsche regen Houdt weer op: de dorre grond Heeft nu zooveel vocht gekregen, Als Gods wijsheid noodig vond. [pagina 3] [p. 3] Eens was Marie in den kelder geslopen, (De lust tot snoepen was haar weer bekropen) En zie, twee lekkere broodjes liggen daar, Marietje denkt, dat tref ik voorwaar. De snoepster vraagt niet: ‘zijn ze voor mij?’ Wel neen, zij neemt ze zoo maar vrij, En eet ze beide op het stoute kind, Hopende, dat zij er nog een vindt. Maar terwijl zij zoekende loopt in't rond, Of ze nog iets van haar gading vond, Wordt zij op eens zoo vreeselijk naar En schreit: ‘och kwam toch Moeder maar!’ Op haar schreien loopt deze haastig aan En heeft al gauw de zaak verstaan. Wat was er gebeurd? Die twee broodjes daar, Die lagen voor de muizen klaar; Ze waren vergiftig en niet goed voor de maag Van onze kleine Marie snoep-graag. Het arme kind werd ernstig krank, De dokter gaf menige bittere drank; Die moest zij slikken, of ze wilde of niet, Bij al haar pijn; och, och, wat verdriet. ‘Marietje, gij hebt uw verdiende loon, Hoor 'k u zeggen op ernstigen toon. Ja, 't is zoo, dus kinderen denkt hier aan, En wilt toch nimmer snoepen gaan. [pagina 4] [p. 4] Het verhoorde gebed. Mijn zusje is gezond. God hoorde mijn gebed, En heeft tot onze vreugd mijn zusje-lief gered. Wat zal mijn dankbaar hart dien goede God vergelden. Zoo groot een God wil die gedankt zijn van een kind? Ja! vader zegt, dat God daarin behagen vind: Dies zal ik Zijnen lof, al ben ik jong vermelden. Vorige Volgende