De Boomgaard. Jaargang 1
(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 757]
| |
In margine van Karel van de Woestijne's werkGa naar voetnoot(1).Ik ben Karel van de Woestijne gaan kennen toen hij zoo wat 15-16 jaar oud was. En gedurende enkele jaren mochten wij ons verheugen in bijzonder druk briefverkeer. Hij was toen al, onder zijn vrienden en makkers, een, ja wel, rèeds beroemd dichter...
* * *
Wat hen, die van de Woestijne zeer vroeg hebben mogen kennen, het meest verbazen moet of moest (nl. bij 't eerste verschijnen van zijn verzen in Van Nu en Straks) is: de gewrongen- | |
[pagina 758]
| |
heid van den stijl en 't soms duistere van den zin, vergeleken (want alles is toch maar relatief) bij de klaarheid en den eerder artistieken dan eenvoudig-fijnen stijl, die (voor den tijd en de plaats, want we zijn in Vlaanderen), reeds als buitengewone hoedanigheden van zijn vroegste literaire praestaties moesten gelden.
* * *
De eerste verzenen prozastukjes van K. van de Woestijne vindt men in ‘Land en Volk’, ‘De Jonge Vlaming’, ‘Jong Vlaanderen’, de bundels van de studentenkringen ‘Help V Zelf’ en ‘Heremans zonen’, en in ‘Vlaamsch en Vrij’ Il avait la rage du pseudonyme. Hij veranderde vaak. Eerst in ‘Van Nu en Straks’ teekende hij met eigen naam.
* * *
Of de bijdragen van Van de Woestijne in ‘Van Nu en Straks’ gewild waren, weet ik niet te zeggen. Van ‘geduld-zijn’ kan natuurlijk niet worden gesproken. Maar tusschen ‘gewild’ en ‘geduld’ ligt misschien een weg, die wel 't lastig-te-begane pad der waarheid zou kunnen zijn. Toen was van de Woestijne nog erg-jong: aar dadelijk sprak uit hem een zeer sterke vroeg-rijpheid, die vreemd aandeed, en 't vreemde der verzen als het ware wettigde. Deze vroeg-rijpheid - als natuurlijk is - ging gepaard met een verbazende belezenheid niet alleen van literaire werken, maar ook van letterkundige geschied- en theorieboeken. En van deze werken en theoriën kon hij fantastisch-komisch vertellen, gul en vondsten-rijk. Daarbij ging dat van de Woestijne even als nu - 't altijd had over zijn wispelturige gezondheid, die hem, gelukkig, niet belette buitengewoon werkzaam en op zeer voldoende wijze produktief te zijn, maar die, bovendien, schoon de ‘zieke’ dit natuurlijk niet beoogde, dezen een eigenaardige | |
[pagina 759]
| |
sympathie bezorgde. Men zou kunnen denken (mutatis mutandis en dit is niet weinig!) aan de verschijning van den dichter van ‘Le Bateau Ivre’ onder de Parnassiens. Kortom, dit alles te samen, jeugd, vroegrijpheid, ziekte-met-werkkracht-gepaard en aardige verzen - had voor gevolg dat van de Woestijne ook bij de medewerkers aan Van Nu en Straks indruk maakte. Toch had een der redakteurs van dat tijdschrift voor zijn verzen een beslist-oorsponkelijke kenschetsing bedacht of liever gevonden (want niets doet aangenamer aan dan een goede vondst): hij noemde inderdaad van de Woestijne's verzen (nl. die welke in Van Nu en Straks zijn verschenen) taenia-verzen. Hoe zich deze redakteur noemt? Het komt er terdege niet op aan! Niet wie iets heeft uitgevonden, moet gelijk-schouwd worden: 't voornaamste is, dat de uitvinding in al haar breedte en diepte, of in deelen en onderdeelen, ten toon en ter studie worde gesteld. En 't gezegde van X, - voor wie, als de bejaarde aap der fabel, de vrucht te ontbolsteren weet, - bevat een kern van juistheid, die scherpe kritiek is. Om dezen kern welft een zure bolster van gesapige overdrijving en saprijke scherts. Maar, om het op raadsel-wijze verder bloot te leggen ‘mon tout est’: vriendelijke satyre...
* * *
Wie de verzen van de Woestijne leest wordt soms, in den klank van het vers, een ruwheid gewaar die den Gentenaar verraadt; - wie 't proza leest soms een ruwheid van gevoelen, die bijzonder vreemd aandoet omdat men deze in de verzen niet heeft ontmoet. Daarentegen is de klanken-ruwheid in 't proza niet zoo in 't oog vallend, indien ze er in aanwezig is.
* * *
Sensualisme en mysticisme zijn de twee polen waardoor van | |
[pagina 760]
| |
de Woestijne zich altoos aangetrokken heeft gevoeld. Voeg daarbij een even-natuurlijken hang om het komische in personen en feiten nauwkeurig waar te nemen, en om dat komische, - met de schakeeringen tusschen 't groteske en de humor - in gebaar en woord overal tot zijn recht te laten komen. Vooral in zijn proza. De aanleiding tot ‘De zwijnen van Kirkê’, tot ‘Blauwbaard’ en tot ‘de Vrouw van Kandaules’ b.v., zal wel geweest zijn: een komische visie van een op zich zelf genomen banaal feit, of een komische inval omtrent een banale idee, door een gewoon mensch of gewone gebeurtenis ingegeven. Het plezier, bij die visie of plotsen inval ondervonden, verruimde't oorspronkelijk gevoel tot een zinnelijke voorstelling van de ideëele of feitelijke gebeurtenis - waarop zich dan de mystische beteekenis van die nieuwe, verruimde voorstelling van het gebeurtenis-geworden-feit kwam griffelen: een soort niet gecondenseerd symbool, die de hoogere beteekenis in klaardere of onklare wijze dan aangaf. Men mag denken aan een water, dat tot een breeden stroom gedijt, waarop dan langzaam een stille boot vaart. Alles saâmgenomen vormt dit ('t water met de boot erop) een zuiver en volledig zicht. Het vergeten waterloopje is de diepere, ongekende, feitelijke oorsprong, en de varende boot: 't menschelijk durven, 't psychisch verbeelden dat aan alle ding zijn waarde geeft en zijn lichtvolle richting weet aan te wijzen. Het vaartuig is 't latere symbool, en 't vergeten waterloopje: Van de Woestijne's smaak-vinden in het komische...
* * *
Er is een mysticisme dat geenszins God voor doelwit heeft - maar een onbestemde oneindigheids-idee. Dit mysticisme is bij van de Woestijne aanwezig. Het religieuse komt nergens uit zijn | |
[pagina 761]
| |
werk ons te gemoet; maar vaak dat on-godsdienstig mysticisme, dat een enkele maal héel puur is, en dan ons denken doet aan metaphysiek - maar vaker zich voordoet in onzuiveren staat, onder den vorm van een symbool. Er zijn er die zeggen zouden: onder den - minder gewenschten - vorm van hernieuwde allegorie.
* * *
En ook in van de Woestijne's verzen, - wijl ik waarlijk aan de neiging niet kan weêrstaan, die me dwingt te denken dat hetzelfde verschijnsel zich in zijn geest en in zijn voelen voordoet - ook in van de Woestijne's verzen, zeg ik, voert voortdurend Ahriman en Ormuzd strijd: het sensualisme en het mysticisme. Maar is het sensualisme Ahriman, het booze beginsel, te noemen - en wordt, daarentegen, het mysticisme het best door Ormuzd, het goede èn reine, verbeeld? Of is het omgekeerde niet eerder aan te nemen? - Men kan er over twijfelen... en twisten. Want wij gaan uit van het standpunt der schoonheid. Gesteld dat het sensualisme van een minderwaardig levens-begrip zou getuigen, daarmeê is nog niet gezegd dat de beelden van schoonheid, waarin het zich als veruiterlijkt, (juist en alléen om den roerenden grond waarop ze staan), onderdoen zouden voor die schoonheids-verschijnselen welke in 't mystisch schouwen en de ideële bestrevingen van den maker hun oorsprong zouden vinden. De schoonheids-gehalte in een werk van schoonheid hangt geenszins af van het al dan niet in het werk beleden levensbegrip of van de al dan niet daarin gehuldigde zedekundige wijsheid.
* * *
De maatschappij, in haar tegenwoordig stadium van ontwikkeling, kenmerkt zich door zulk schraapzuchtig arrivisme, dat | |
[pagina 762]
| |
huichelarij geen mom meer is, maar de eenig-juiste gelaatsexpressie. En men kan 't dan ook niet genoeg herhalen, dat kunst en moraal - hoe eerbiedwaardig de moraal ook zij - niets met elkander hebben te maken.
* * *
Gedurende vele tientallen van jaren - haast éene eeuw lang - bestond onze literatuur bijna uitsluitend uit poezie en proza met religieuzen ondergrond. Daarin is werk, dat in waarheid méer verdient dan alleen de belangstelling der heeren professoren in de Nederlandsche literatuurgeschiedenis. Het beste echter draagt een mystisch karakter. Toch haalt het niet bij sommige boerten, waar een sterk, hoe ook grof, sensualisme uit spreekt. En ten andere: Veel hooger dan Corneille's berijming der ‘Psalmen’ staan bijvoorbeeld de ‘Priapées’ van François de Mainard! Een waarde-bepalend bestanddeel der schoonheid is echter de levens intensiteit - wat niet wil zeggen de levens-bewogenheid - waar een kunstwerk innerlijk van getuigt. Onder de grootste gemoedsrust kan de grootste levens-intensiteit schuilen, als een schrijn de klaarste en schitterendste diamant kan bergen. Met dezen verstande dat schrijn en edelsteen twee gescheiden zaken zijn, terwijl levens-intensiteit en gemoedsrust bijeen kunnen behooren, en vaak bijeen behooren, als bij de vrucht, 't vleesch en de schel.
* * *
Bij van de Woestijne zijn die verzen, waar zijn zinnelijkheid zich uitspreekt, mooier en verhevener dan die welke zijn ingegeven door zijn mystisch strevend gevoel. Dat komt doordat zijn zinnelijk leven zich al tot volle rijpheid heeft ontwikkeld. Zijn | |
[pagina 763]
| |
psychisch leven - dat zich nu schijnt te bewegen in het teeken der mystiek - vertoont facetten die reeds àl hun licht uitstralen; maar andere zijn nog bruut en donker. Waar des dichters sensualisme 't geglitter van een dezer lichtvolle facetten ontmoet en de samenkomst - of eigenlijk samensmelting - zich uiten gaat in het vers, daar is van de Woestijne's poezie het heerlijkst: d.i. in intensen graad schóon.
* * *
In een bekend intervieuw heeft van de Woestijne verklaard dat naar eigen oordeel, Laforgue méer invloed op hem had geöefend, dan de andere Fransche schrijvers die gewoonlijk worden genoemd. De invloed van Henri de Régnier kan echter niet geloochend worden - en van de Woestijne zal zeker wel de laatste zijn om dezen te ontkennen. Maar die invloed is grooter geweest dan hij zelf misschien bevroed. In zijn eerste verzen is hij goed duidelijk zichtbaar - en ik wensch er hier niet verder op aan te drukken; ik bedoel, ik wensch het bewijs van deze constatatie niet bij te brengen, daar er toch al elders op gewezen werd, - maar toch is deze invloed nog beter merkbaar, want dieper en inniger, in van de Woestijne 's proza-stijl. Het zal aardig zijn, later eens na te gaan hoe groot de invloed der Fransche symbolisten en na-symbolisten op de herboren Vlaamsche letteren is geweest. Op de lijst der invloed-rijken zal voorzeker de naam van Henri de Régnier een eereplaats bekleeden. Onder de door hem beïnvloedden zullen ongetwijfeld K. van de Woestijne en Herman Teirlinck in eersten rang genoemd worden. Het is vooral de eerste Henri de Régnier - die van ‘L'Art | |
[pagina 764]
| |
Indépendant’ - die op van de Woestijne 's proza-stijl invloed heeft gehad; het is met den lateren de Régnier dat Teirlinck's werk daarentegen overeenkomst vertoont. Want in ‘Janus met het dubbele Voorhoofd’ biedt de stijl vele kenmerken aan, die ook in b.v. ‘Les contes à soi même’ zijn terug te vinden. Ik spreek van stijl en niet van geest. Het is van de Woestijne's denk-wijze of gedachten-richting niet die aan de Régnier's denkwijze en gedachten-richting doen denken, maar zijn stijl (die toch eeniger mate denkwijze en gedachten-richting aanwijst en soms aan hen vooruit-gaat), die aan den eersten stijl (indien ik me zóo uitdrukken mag) van den voortreffelijken Franschen auteur herinnert. Het assimilatie-vermogen van Herman Teirlinck is veel geringer, en 't diepe gemoed, het vermogen om meê te leven, meê te genieten en meê te voelen, bij hem lang niet zoo rijk als bij Karel van de Woestijne. Maar Herman Teirlinck is gracelijker, levendiger: of liever, bij hem is stijl sierlijke zeggingskunst. Ook is de invloed van de Regnier op hem niet zoó diep kunnen zijn; hij is meer de surface omdat Teirlinck - en dus zijn stijl ook - koeler en precieser is. Hij bepaalt zich bij het ontleenen van fraaie trekjes en maniertjes die, mooi uitgedrukt en weêrgegeven, aan den stijl zijn opperste gratie kunnen schenken. Dieper dan dit decor, kan geen invloed zich op Teirlinck doen gelden. Wel op van de Woestijne: en De Regnier's invloed omvat ook héel zijn stijl. Maar die invloed verwordt ten slotte, en verruimt, en verrijkt den beïnvloedde. Bij Teirlinck ligt hij er op, houdt spoedig op - maar verrijkt daarentegen den schrijver niet. Elke nieuwe invloed - gesteld dat er meer zouden zijn - op van de Woestijne, is als een nieuw waterloop die de stroom verdiept en uitbreidt. Elke nieuwe in- | |
[pagina 765]
| |
vloed op Teirlinck zou kunnen vergeleken worden bij een bladje, dat een stonde aardig met het vlietend waterken meê vloeit, en dan weêr spoorloos verdwijnt. Teirlinck, alles dus saâmgenomen, blijft dunner en schraler; van de Woestijne wordt steeds veier, en breeder. Van de Woestijne ‘prend son bien où il Je trouve - (door het historische hier in te brengen, verruim ik misschien mijn kritiek tot een soort epische schrijfkunstleer), - terwijl Teirlinck niets méer ontleent, want het in den grond niet kunnend, dan wat oppervlakkigs dat niet lang bij blijft; en dus zeggen kan: Mon verre n'est pas grand, mais je bois dans mon verre. En, recht-uit gesproken, ik weet niet wie ik gelijk zou geven. Objektief houd ik het met van de Woestijne, omdat het kunstwerk boven den kunstenaar van belang is; subjektief met Teirlinck, omdat het wellicht menschelijk-interessanter is.
* * *
Maar van een invloed van Laforgue heb ik, om waarheid te spreken, maar weinig kunnen merken. Laforgue is heelemaal anders dan van de Woestijne, en bij een enkele overeenkomst - het mystieke - is alles verschillend. Ik spreek alleen van het proza van den Vlaming dat, in den grond, niet zoo oorspronkelijk is als de gedichten wel zijn - en ook laat ik onvermeld, als zijnde weinig tot de zaak dienende, wijl niet tot de essentie van 't kunstwerk behoorende, de overeenkomst die bestaat in de gelijkheid der verwerkte stof. Maar bij Laforgue is het mystieke van een geheel anderen aard als bij van de Woestijne. Bij Laforgue, om me zóo duidelijk mogelijk uit te spreken, gaat het mystieke naar het absolute heên, steunt het op geen dogma's. Om 't met één woord uit te drukken: zijn diep-in bewegende mystiek is metaphysisch. | |
[pagina 766]
| |
Bij van de Woestijne is deze mystische richting tegenstrijdig; zij stuit tegen vele contingenties; ze is relatief; ze bereikt maar bij vlagen een zekere hoogte en geheel-zuiver is ze niet zóo vaak als wij 't wenschen zouden. Zijn mysticisme is sensorieel. Laforgue kon zich van het dagelijksche leven abstraheeren; en was hij niet bijzonder op de hoogte der Duitsche philosophie? Van de Woestijne's sensualisme is te sterk, te bedrijdig, te dwingend, om hem dezen sprong in 't blauwe oneindige toe te laten. Dit verschil is essentieel. Het laat zich ook in den stijl gelden - die, zooals ik al zei, wat den Vlaming betreft, meer overeenkomst vertoont met den vroegeren stijl van Henri de Régnier. Laforgue's stijl is acuut en, in den grond, van klare zuiverheid. Hij doet aan, als een vroege lente-wind, wel-doende, met iet zuurs dat u doorpriemt, maar dat tevens aan de warmere gedeelten gelegenheid geeft onbelemmerd in u binnen te dringen. Van de Woestijne's stijl is niet vrij van een zekere loomheid - maar vooral is hij zwoel. Hij golft aardig om u heên gelijk al te warme baren. Men wordt er door meêgenomen; wij vreezen van den grond te worden gelicht - zullen wij wel weêr uit deze drukke beklemming geraken? Tot onze verwondering gebeurt dit. We staan weêr op zekere voeten: maar toch kunnen wij niet nalaten, er ons even over te vergewissen: of vrij ademen niet gelukkiger maakt! Nooit scheen de eenvoudige - zóo lijkt het ons - de eenvoudige lucht weldadiger. - Maar toch, weldra voelen we ons geneigd, weêr te gaan bukken naar een naderenden golf: de beklemming die ons vastpakt, dat zwoele dringen en vloeien, geeft genot; - vooral toch omdat we nu weten, dat zoodra de golf voorbij is, wij 't hoofd rechten kunnen en vrij ademen. Echter ondervinden wij - en bij Laforgue is dit nooit het geval - dat bij van de Woestijne soms de woorden eerder de | |
[pagina 767]
| |
gedachte bemantelen dan dat zij ze scherper doen uitschijnen; soms ook dat de gedachte, die de periode ten grondslag ligt, niet zóo bijzonder is dan om eene, naar ons dán dunkt, zóo moeilijke, zoó ingewikkelde, zoó ons heên en weêr schommelende uitdrukkings-wijze te billijken. Ik zeg: ‘soms’. Ik zeg niet ‘vaak’, en nog veel minder zeg ik ‘altijd’. Ik vind van de Woestijne's proza eigenlijk niet duister; er zijn ingewikkelde passages in. Onder deze ingewikkelde passages zijn enkele plaatsen waar het ingewikkeld-zijn zich niet laat begrijpen. Dat is al wat ik zeg.
* * *
Onder de ‘Pensées et Paradoxes’ van Laforgue (Mélanges Posthumes) vindt men deze ‘Rêve d'écriture’: Ecrire une prose très claire, très simple (mais gardant toutes ses richesses), contournée non péniblement mais naïvement, du français de Christ. (blz. 23) Karel van de Woestijne zal zeker niet wenschen deze regelen te onderschrijven, - ten zij dat ook hij denkt dat een droom altijd averechts uitkomt!...
* * *
Men zou kunnen twijfelen aan de echtheid van dezen prozastijl, vooral bij vergelijking met des schrijvers journalistiek werk. Wie van de Woestijne zelf zijn verhalen heeft hooren vertellen, twijfelt aan deze stijl-echtheid niet. Maar, als hij denkt aan van de Woestijne, die vertelt, gaat hij 't gemis voelen van 't rijke gebaren-spel, dat den gesproken tekst wel niet verduidelijkt, maar zóo verscherpt, dat niets in de schaduw blijft.
* * *
Vele, zooniet de meeste gedachten en theoriën, door van de Woestijne in zijn kritiek bloot-gelegd, zijn terug te vinden - | |
[pagina 768]
| |
in essentie althans, maar niet altijd met dezelfde gevolgtrekkingen - in de werken van Jules de Gaultier.
* * *
Wat heeft van de Woestijne nu al bereikt? Zeker niet datgene wat hij bereiken móet. Aan zijn kunst ontbreekt nog bezonkenheid. Maar toch heeft hij, o zoo ruim!, datgene bereikt wat hij, in zijn eerste jeugd, als een hoogte-punt beschouwde: de weergà te worden genoemd van Pol de Mont. Onder een kritiek, niet zwaarder zelfs dan de bovenstaande fragmentarische (ik overschat ze niet!), zou Pol de Mont bezwijken. Ik stel Pol de Mont hoog noch laag; - ik lees hem gaarne, maar altijd met dit besef dat de Mont's naam vooral hoog zal klinken in de geschiedenis der vlaamsche literatuur. En het is zelfs te vreezen dat zijn waarde, als inluider en baanbreker eener hernieuwde periode, niet hoog-genoeg geschat zal worden. Maar over van de Woestijne mag men vrijelijk en on-omwonden spreken. Men kan zelf zonder vermoeienis, lang en in zelf genoegzaamheid spreken van zijn literairen arbeid. Maar ook is hij, in onze Vlaamsche letterkunde, onder vele opzichten, de belangrijkste kunstenaars-figuur. Hij is zich zelf, en, des ondanks, toch een wereld - als aggregratie bedoeld, - van nemen en geven; belangrijk en belangwekkend, als dichter eerst en vooral: want wie hem volgt speciaal in zijn verzen merk dat hij langzamerhand wel is waar, maar zeker naar zijn oorsprong terugkeert; dat hij al, die men wel eens een Zuiderling heeft genoemd, meer en meer Vlaamsch wordt: echt-en-zuiver Vlaamsch als Gezelle... Hoort men niet, nu en dan, in ‘De Gulden Schaduw’ iets als Gezelle's stem achter de vaak mooiste gedichten?...
F.V. Toussaint van Boelaere. |
|