De Boomgaard. Jaargang 1(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 439] [p. 439] Het ontwaken ‘Het armlijk morgenlicht drong traagzaam door de reten Der geurge kamer waar wij in den duren rust Nu droomloos sluimerden in 't eindlijk niet-meer-weten Van zwoel-doorwoelde vreugde en weeldrig-zatten lust. ‘Verslenste zangen wáren nog... Als bloemen die vergeten Ten laten disch - wellicht in dartel spel gekust Door lach-bezonde vrouwen - nu een klamme keten Van treurnis hingen om het heugen van den lust. ‘Toen waakten wij gelijk... zij vroeg op-nieuw een Lied... Ik had mijn moede snaartuig aan den wand gehangen. Zij bleef mij bidde' om vreugde en om dezelfde zangen Van dezen nacht... ik vond de speelsche tonen niet... Maar zij lag daar in 't schemeren om 't bed zóó naakt, Als had die naaktheid voor der lusten dood gewaakt.’ Jan Greshoff. Vorige Volgende