| |
| |
| |
Boekbespreking
Arbeiten aus dem Bibliothekar-Lehrinstitut des Landes Nordrhein-Westfalen. Köln, Greven Verlag.
Heft 21. Christel Rubach. Die Volksbücherei als Bildungsbücherei in der Theorie der deutschen Bücherhallenbewegung. 1962. X, 250 S.
Heft 23. Hermann Schüling. Die Drucke der Kölner Offizin von Johannes Prael (1530-1537). 1963. VI, 131 S.
Heft 24. Ralph Lansky. Der Schutz der öffentlichen Bibliotheken nach deutschem Verwaltungs- und Strafrecht. 1963. X. 151 S.
Heft 25. Manfred Kleiss. Die Vervielfältigung von Katalogkarten. 1963, 42 S.
Heft 26. Gerhard Stebner. Abbruch, Neuaufbau und Umarbeitung alphabetischer Kataloge. Ergebnisse und Folgerungen aus einer Umfrage bei deutschen wissenschaftlichen Bibliotheken. 1964, VI, 99 S.
Zoals wij dit in ons tijdschrift al eerder hebben gedaan (Dl. XXVI, blz. 252 e.v.) bespreken wij een aantal nummers van deze reeks tezamen, omdat zij opnieuw in hoofdzaak praktische of bibliotheektechnische onderwerpen behandelen.
1. Het boek van Christel Rubach behandelt een afgesloten tijdperk in de geschiedenis van de Duitse Openbare Bibliotheek. De ‘Bücherhallenbewegung’ vangt in het begin van de 90er jaren aan om zijn einde te vinden met 1933, toen de ideologie van het Derde Rijk de Openbare Bibliotheek een volkomen ander karakter gaf. In het tweede decennium van de 20e eeuw was er trouwens van een echte beweging niet veel sprake meer. Vóór 1910 was het vooral Noerrenberg, die de praktische opbouw en uitbreiding van de Volksbücherei bevorderde, daarna begint de theoretische bezinning, waaraan de namen van Walter Hofmann en Erwin Ackerknecht verbonden zijn. Deze namen betekenen tegelijkertijd twee stromingen of scholen, die elkaar fel bevochten hebben en het is vooral aan deze twee gedachtenwerelden, dat het boek van Christel Rubach is gewijd. Hofmann's denk- | |
| |
beelden hebben in ons land ook wel enige invloed gehad, meer dan die van Ackerknecht, en wanneer men zich van de ideologische groei van de leeszaalgedachte nader op de hoogte wil stellen kan kennisneming van dit geschrift zijn waarde hebben. Als men zich tenminste tegen de wel zéér Duitse taal en stijl opgewassen gevoelt. Een uitgebreide bibliografie is nuttig voor verdere studie.
2. De monografie over de Keulse drukker Johannes Prael is de vrucht van een onderzoek, waarmee de schrijver Hermann Schüling alle eer inlegt. Na zich verantwoord te hebben omtrent de opsporing van de 30 drukken geeft hij daarvan een zeer volledige bibliografie om vervolgens de ten onrechte aan Prael toegeschreven drukken en de door onjuiste titelbeschrijvingen ontstane verwarringen te bespreken. Van Prael's leven is bijzonder weinig bekend en de auteur heeft maar enkele, en dan nog dubieuze gegevens uit de archieven kunnen opdiepen. Hij weet ons echter toch aan de hand van Prael's uitgaven een beeld van diens handelsrelaties te geven. Daarna krijgen wij een zeer volledig overzicht van de door deze drukker gebruikte typen, waarbij natuurlijk de nodige aandacht gegeven wordt aan de kleine formaten en kleine typen, die deze man vooral bekendheid gegeven hebben. Dit alles toegelicht met goede afbeeldingen van typen, drukkersmerk, houtsneden en initialen. Een uitstekende monografie, die onze nog zo onvoldoende kennis van de drukkers uit deze tijd op welkome wijze aanvult.
3. Het werkje van Ralph Lansky is blijkens de titel alleen van direct belang voor Duitse bibliotheken, omdat het zich grondt op het Duitse recht. Toch kan door de systematische behandeling van alle overtredingen en vergrijpen, waarmede openbare bibliotheken te maken kunnen hebben, dit boekje ook wel van enig nut zijn voor bibliotheken buiten Duitsland; praktisch belang heeft het daarvoor echter niet.
4. Over de publikatie van Manfred Kleiss kan ik niet bijster geestdriftig zijn. Hetgeen hier omtrent de verschillende reproduktiesystemen is meegedeeld, is zeer elementair en eigenlijk alleen voor een allereerste introductie - en dan nog met voorbehoud - bruikbaar. Het onderzoek is quasi-methodisch opgezet en men begint dus met de schrijfmachine, waarbij de opmerking, dat deze alleen gebruikt moet worden, wanneer een enkele cataloguskaart nodig is! Nergens wordt er verder op gewezen, dat het rendement van de verschillende systemen afhangt van het aantal kaarten, dat men nodig heeft. De inlichtingen over de methoden zijn zeer oppervlakkig en soms onjuist. De opgegeven literatuur is met twee uitzonderingen uitsluitend Duits. Het nut van dit boekje is problematisch.
5. Gerhard Stebner heeft met zijn studie over de herziening van de alfabetische catalogi een aanvulling gegeven op het vroeger in deze serie verschenen boekje van Dietrich Poggendorf. Terwijl de laatste echter berekeningen van de benodigde tijden maakte, geeft Stebner empirische resultaten, die hij in een uitvoerige enquête verzamelde. Het doel van dit onderzoek was vooral na te gaan, wat de mogelijkheden bij de bestaande catalogi zouden zijn voor de toepassing van de op de conferentie van 1961 aangenomen beginselen. Stebner heeft daartoe onderzocht, bij welke bibliotheken sinds 1892 een herziening van belang van de alfabetische catalogus
| |
| |
heeft plaats gevonden, hetzij door afsluiting van een bestaande catalogus, hetzij door algehele omwerking. Allerlei problemen komen daarbij aan de orde: splitsing naar verschijningsjaar, de afzonderlijke catalogi van periodieken, dissertaties en ambtelijke publikaties met als het meest extreme geval het systeem-Gülich. Uit het onderzoek blijkt wel, dat heel wat bibliotheken op een of andere wijze hun catalogus in de laatste halve eeuw hebben herzien, vooral natuurlijk na de Tweede Wereldoorlog, toen heropbouw van de catalogi voor vele bibliotheken noodzakelijk was. Bij een gehele omwerking bepaalde men zich meestal niet tot de vorm, maar paste men ook nieuwe regels toe en bleek de mechanische ordening, vooral bij anoniemen, steeds meer veld te winnen. De uitkomst van het onderzoek is dan ook, dat over het algemeen de bibliotheken zich niet tegen internationale afspraken verzetten en dat het van de grootte van de catalogus en het beschikbare personeel afhangt, of men tot een algehele omwerking dan wel tot afsluiting op een bepaald tijdstip en opbouw van een daarop aansluitende nieuwe catalogus zou overgaan.
L.B.
| |
Devoto, Andrea. Bibliografia dell' oppressione nazista fino al 1962 Firenze, Leo S. Olschki Editore 1964.
In deze wat nader te waarderen bibliografie over de nationaal-socialistische onderdrukking van Europa van 1933 tot 1945 werden uit de zeer omvangrijke litteratuur ongeveer 1500 titels van boeken en tijdschriftartikelen in een aantal rubrieken bijeengebracht en gerangschikt. De titel is echter met betrekking tot de rubricering en de keuze van de litteratuur misleidend, omdat voornamelijk materiaal werd opgenomen over de onderdrukking in de concentratiekampen. De samensteller, Andrea Devoto, een Italiaans psycholoog, heeft klaarblijkelijk datgene gerubriceerd, wat hem voor het schrijven van enkele boeken en artikelen over de psychologische aspecten van die onderdrukking in de kampen van dienst is geweest èn wat hem daarbij aan titels toevallig méér onder ogen is gekomen. Deze bibliografie vestigt dan ook veeleer de indruk een toevallig en tevens slecht afgewerkt bijproduct te zijn van die studies, wier betekenis en verdiensten hier onbesproken dienen te blijven, dan een weloverwogen en systematisch ingedeelde catalogus van publicaties, die gegevens verschaffen over allerlei aspecten van het verschijnsel van de concentratiekampen. Het door de samensteller gehanteerde criterium van ‘nationaal-socialistische onderdrukking’ is voor een bruikbare en zinvolle nadere rubricering feitelijk veel te vaag.
De lijst van publicaties is gesplitst in twee hoofdrubrieken, waarvan de eerste ‘Opere Generali’ bevat en de tweede de litteratuur over de kampen afzonderlijk rangschikt. De eerste hoofdrubriek (426 titels) werd als volgt onderverdeeld: 1. Aspetti generali del Lager, 2. Atrocità, 3. Persecuzioni antiebraiche, 4. SS., 5. Resistenza, 6. Nazismo e mentalità nazista, 7. Aspetti medici, 8. Aspetti psicologia, psichiatrici, sociologici. In de rubrieken onder de nummers, 2, 3, 4, 5 en 6 werden veel boeken en artikelen opgenomen, die wel bijzonderheden over (onderdrukking in) de kampen
| |
| |
bevatten, maar toch geen uitsluitende litteratuur zijn over de onder de titel der rubriekjes aangegeven onderwerpen voorzover deze algemene aspecten van de onderdrukking in de kampen suggereren. En wat de nationaal-socialistische onderdrukking buiten de kampen betreft, is juist deze lijst zeer onvolledig. De vervolging van de Joden buiten de kampen is het onderwerp van talloos vele publicaties geweest, welke dan ook in deze rubriek een plaats zouden moeten hebben. Hetzelfde geldt voor die over de SS. En wat het verzet van de onderdrukten in de kampen aangaat laten zich een aantal publicaties over de ‘Deutsche Widerstand’ tegen Hitler feitelijk helemaal niet in een bibliografie van deze strekking plaatsen tenzij in een aparte rubriek buiten het eigenlijke onderwerp. Het systeem van de verwijzingen heeft binnen een zo grove hantering eigenlijk geen betekenis meer. Het doet vreemd aan een bundel gedichten onder de Aspetti generali del Lager gerubriceerd te zien; hetzelfde geldt voor bibliografieën. Waarom juist daar geen aparte rubrieken van gemaakt gezien de aard van deze publicaties. Deze eerste rubriek is een vergaarbak geworden van allerlei, wat de samensteller elders niet kwijt kon.
De kampen afzonderlijk zijn ingedeeld in drie hoofdrubrieken: (II) I principali campi di concentramento (463-1371), (III) Campi di concentramento secondari o meno noti (1372-1431) - beide rubrieken werden ingedeeld volgens bezette landen van West- naar Oost-Europa en binnen de landen alfabetisch - (IV) Altri KZ (1432-1503), opgedeeld in: 1. KZ non individuabili, 2. KZ Su cui si hanno notizie poco attendibili, 3. KZ ‘Selvaggi’ del 1933-1934. Uitgaande van het criterium van de samensteller, nl. dat der onderdrukking in de kampen, is het dwaas om de kampen naar de mate van hun vroegere of tegenwoordige bekendheid in te delen. Het doet er immers weinig toe, dat men in een meer of minder bekend kamp doodgeslagen of vergast werd; in een meer of minder bekend kamp mishandeld; in een Aussenkommando van een KL of een Arbeitslager gedwongen werd voor de vijand te werken; in een Judendurchgangslager of een Vernichtungslager op de nabije of directe gang naar de gaskamer moest wachten. De samensteller had slechts één criterium bij de rubricering van de litteratuur over de afzonderlijke kampen mogen hanteren: nl. dat van de bestemming der kampen door de Nazis, waarmede dan tevens in de bibliografie een overzicht van de organisatie der onderdrukking enigermate zou zijn aangegeven. De kampen zouden dan naar hun bestemming landsgewijs in telkens weerkerende rubrieken - deze bepaald door de geheel eigen aard van dit soort publicaties - alfabetisch of chronologisch ingedeeld kunnen worden of chronologisch volgens deze rubrieken zonder acht te slaan op de volgorde van de bezette landen. Het systeem van de noodzakelijke verwijzingen zou hierdoor dan tevens aan duidelijkheid en betekenis winnen.
Een niet gering bezwaar is ook het ontbreken van aanduidingen over de aard der gerubriceerde litteratuur. De aard van de litteratuur zou de samensteller zelfs een geschikte manier verschaft hebben om de aspecten van het verschijnsel van de concentratiekampen in het algemeen en afzonderlijk aan te geven. Er zijn enkele bibliografieën verschenen; bronnen-publicaties, rapporten, verslagen over bv. medische experimenten, over de
| |
| |
tewerkstelling der gevangenen, fotoboeken, herinneringen, verhalen, gedichten, propagandageschriften, etc. Zo'n indeling zou het voordeel met zich meegebracht hebben van een duidelijk onderscheid in de nog bijna volslagen leemte van wetenschappelijke publicaties en het vele, zeer vele, maar ook in waarde zo geheel verschillende materiaal voor verdere bestudering van dit onderwerp.
Het zou de samensteller er misschien toe gebracht hebben om zoals zo dikwijls nu niet het geval is de oorspronkelijke uitgave vóór een vertaalde titel te geven; om vervolgens nauwgezet de titels over te nemen en niet van de nauwelijks 30 titels tellende Nederlandse publicaties vijftien min of meer incorrecte opgaven te doen; om van die Nederlandse werken niet tot drie keer toe hetzelfde boek voor een ander (69 en 651; 678 en 679; 1344 en 1346) te houden; om tenslotte niet een Nederlandse auteur (H. Wielek, 221) een boek te laten schrijven, dat hij nooit geschreven heeft.
Het is jammer, dat de oprechte bedoelingen van de samensteller ten spijt deze bibliografie aan toekomstige gebruikers niet zulke goede diensten als gids en wegwijzer in de doolhof van dit materiaal zal kunnen bewijzen als hij ervan durft hopen.
C. Stuldreher
| |
Short-title Catalogue of books printed in the Netherlands and Belgium and of Dutch and Flemish books printed in other countries from 1470 to 1600 now in the British Museum. London, 1965. Printed at the University Press, Oxford. 8o. viii + 274 blz. - Prijs geb.: £2.10.0 d.-.
Een uitgave, waarmee de bibliografen van de British Museum Library zowel Belgen als Nederlanders ten zeerste aan zich verplicht hebben. Het werk bevat alle titels van hetgeen de bibliotheek bezit aan boeken van 1470-1600, in onze landen gedrukt. Ruw geschat bestaat die collectie uit een 5000 stuks. Uiteraard is ze heel wat minder omvangrijk dan die van de voorganger over de Duitse edities (hier besproken dl. 37. 107), doch daardoor werd de catalogus gelukkig ook veel hanteerbaarder. Van belang zijn vooral de zestiende-eeuwse boeken. Immers reeds was men ten dele door Proctor's Index en nog beter door de vrij recente BMC. deel IX op de hoogte van wat het British Museum aan incunabelen van groot-Nederlandse oorsprong heeft. Het wekt vertrouwen dat ook al correcties op dit laatste werk zijn aangebracht (zie Preface, p. vi).
Van hypernauwkeurigheid getuigt op p. 129 de titel ‘Onser lieer vrouwē mantel’ (uitgave Jan Seversz. 1518; NK. 1489), met drukfout en al, zonder ‘sic’, overgenomen. Wel krijgt daar de volgende uitgave van Doen Pietersz., 1520 achter het adres ‘Tamtelredam’ een sic. Correct? De beschrijvingen bij Moes 29 evenals in onze Nederlandsche Bibliographie 1490, beide naar het Londense exemplaar gemaakt, lezen hier heel gewoon: Tamstelredam. Bij T. 1717 (1) op p. 139 Placcaete, enz., met toevoeging [Delft? 1529.] (NK. 1725) valt te wijzen op mijn correctie in NK. II, p. LV. Daaruit blijkt dat dit plakkaat is gedrukt door Simon Jansz. te Delft, na 18 Dec. 1544. Er is eveneens een ex. te 's-Gravenhage in de Kon. Bibliotheek. Zo
| |
| |
zou ik ook correcties willen aanbrengen in de datering bij IA. 47840 op p. 123 en bij IA. 48195 op p. 187, resp. i.v. Combined offices en Severus, beide evenals in BMC. IX nog tot de incunabelen gerekend, maar gelijk ik reeds in mijn bespreking van dat werk heb opgemerkt (hier in dl. 36.61), alle twee kennelijk tot de 16e eeuw te rekenen en beschreven als NK. 1081 en 1961.
Het zijn aanmerkingen van weinig belang, vergeleken bij de rijke gegevens, hier geboden. Waar men het boek opslaat, telkens treffen interessante titels. Zo al wat op p. 139-160 onder het hoofd Netherlands is samengevat.
Enige twijfel rijst bij mij op, als C. 62 h 15 op p. 125, een Spaanse Lucanusuitgave, op naam van [J. Crinitus, Antwerpen, 1540?] is gezet. Indertijd heb ik het exemplaar zelf in Londen gezien en mijn oordeel was toen: ‘Vermoedelijk geen Nederlandsche druk; bovendien naar mijn meening zeker na 1540’ (zie NK. 0824). In de recente Bibliographie des impressions espagnoles, etc. van J. Peeters-Fontainas wordt op p. 391 v. bij no. 728 mijn twijfel aan de Nederlandse oorsprong vermeld.
Boeiende materie is ook te vinden onder de hoofden Antwerp, Erasmus, Mary, Rome, om er nog enkele te noemen. Het is een hoogst verdienstelijk werk, dat men warm kan aanbevelen.
's-Gravenhage, September 1965.
M.E.K.
| |
Fund og Forskning i det Kongelige Biblioteks Samlinger XI. 1964. With summaries. København, udgivet af det Kongelige Bibliotek, 1964. 4o. 189 blz. met vele afbeeldingen. - Prijs: 24 Kr.
De verzorgde jaarlijkse publicatie van de Kopenhaagse bibliotheek bevat uit de aard van de zaak grotendeels opstellen, die vooral in de Skandinavische landen belangstelling zullen trekken. Meer algemeen georiënteerd is de doorwerkte studie van de graficus Bent Rohde, Lodovico Vicentino som bogtrykker. Bidrag til kursivens historie. Het uitvoerigste artikel, van Erik Fischer over Melchior Lorck. En Dansk vagants levnedsløb i det 16. aarhundrede, reikt eveneens tot ver over de landsgrenzen. Geboren te Flensborg in 1526/27 is Lorck, een zeer veelzijdig kunstenaar, die graficus, goudsmit, architect, schilder en schrijver was, vooral beroemd geworden door gravures eh houtsneden met Turkse onderwerpen. Naar Turkije werd hij van uit Wenen gezonden met de missie het geschil met Sultan Soliman bij te leggen. Hij heeft er verscheiden jaren vertoefd. Onder veel meer is het gezicht op Constantinopel, 9 Meter lang, dat de Leidse Univ. Bibliotheek bezit, er een herinnering aan. Ook in Antwerpen is hij geweest. Uitstekende reprodukties van merendeels Turkse onderwerpen illustreren dit opstel van kunsthistorische betekenis.
Van de overige opstellen noem ik nog Et convivium i Odense 1573. Absalon Pederssøn blant Danske kolleger door Solveig Tunold. Uitgangspunt is een exemplaar van het Libellus de coniugio, repudio et divortio van Niels Hemmingsen, thans in de bibliotheek te Kopenhagen, dat eens heeft toebehoord aan
| |
| |
de Noorweegse humanist Absalon Pederssøn en verscheiden opdrachten uit diens kring van geleerde vrienden bevat. Over het werk De charlataneria eruditorum van Mencke geeft E. Spang-Hanssen in Johann Burkhard Mencke og hans bog om de laerdes humbug veel bijzonderheden. In 1715 te Leipzig verschenen is het reeds in hetzelfde jaar in Amsterdam herdrukt. Veel vertalingen bestaan ervan, onder meer een Franse (La Haye 1721) en een Nederlandse (Amsterdam 1738).
Zowel H.P. Rohde als Povl Eller schrijven over Praest Grundtvig. Bij het eerste artikel onder meer de reproduktie van diens conterfeitsel in 1841 door Skovgaard. Het vertoont een massieve, zeer sprekende kop, met een lichtelijk sceptische uitdrukking.
Summaries der opstellen, in het Duits of in het Engels, en een Person-register besluiten de bundel, waarop de bibliotheek trots mag zijn.
's-Gravenhage, Juli 1964.
M.E.K.
| |
Gérard E. Weil, ‘Elie Lévita. Humaniste et Masorète (1469-1549). Leiden, Brill, 1963, 428 pp. fl. 44.-
Weil heeft ons, in een door de firma Brill in Leiden uitmuntend typografisch verzorgde en rijk geïllustreerde studie, het eerste samenvattende werk over de zo boeiende Joodse ‘uomo universale’ Elia Levita gegeven. Wij bezaten tot nu toe slechts détailstudies over hem, die ieder een bepaald facet van zijn persoonlijkheid en oeuvre belichtten.
Zonder één van de vele kanten van Levita's werkzaamheden te verwaarlozen - Levita was nl. Hebreeuws grammaticus van grote faam, leraar Hebreeuws van vele beroemde humanisten, waaronder kardinaal Egidio Viterbo en door zijn werken indirect ook van Reuchlin, Sebastiaan Munster sr. en van onze landgenoot Jan van Kampen, lexicograaf, oud-testamenticus en laatste troubadour van de oud-Jiddische epische dichtkunst - gaat Weil toch het diepste in op de verdienste van Levita als de grondlegger van de wetenschappelijke beoefening van de Massora, de kennis van de vocalisatie en kantilatie van de Bijbelse teksten. Weil volgt Levita op zijn levenspad van zijn Duitse geboorteland en omgeving en op zijn omzwervingen in het humanistische Italie. Zeer veel gegevens bevat het werk ook op bibliografisch terrein. Levita onderhield immers zeer nauwe betrekkingen met Daniel Bomberg in Venetie, bij wie hij ook als corrector werkzaam is geweest, evenals met zijn leerling Paulus Fagius, de geleerde drukker en uitgever van vele fraaie Hebreeuwse werken in Isni vanaf 1541.
De schrijver heeft, gebruik makende van de detailstudies en aangevuld met nieuwe gegevens, inderdaad op zeer boeiende wijze Levita's aktiviteiten opgetekend en zijn werken geanalyseerd. Jammer is alleen dat ondanks de titel en zijn definitie van ‘humanist’, de schrijver toch niet gekomen is tot het zoeken van de sleutel tot deze zo veelzijdige en door zijn genialiteit zo boeiende figuur, tot het zich afvragen en misschien beantwoorden van de vraag, wat de bepalende faktoren waren, die de man maakten, zoals hij geworden is. De definitie dat een humanist alleen een kenner en beoefenaar van de drie klassieke talen zou zijn, of iemand die de
| |
| |
klassieken tot hun recht laat komen, vinden wij iets te beperkt. Wij zouden de definitie kunnen uitbreiden door te stellen, dat het humanisme, door de kennis van de klassieke talen en literatuur, streefde naar een hogere mensvorming.
Weil had m.i. inderdaad het humanisme als de bezielende faktor in Levita's leven en handelingen duidelijker kunnen onderkennen, het humanisme, dat hem gemaakt heeft tot de kritische man van de wetenschap, tot Jiddisch dichter en bovendien tot de onbevooroordeelde vriend van geleerde gelijkgezinden, onafhankelijk van hun geloof, in zijn tijd even zeldzaam bij Christenen als bij Joden. Trouwens, Weil zelf (pp. 202) haalt Levita aan uit de ‘Massoret Hamassoret’ een passage, die een bevestiging levert voor onze gedachtengang: ‘Tous les Gentils que je connais’, zegt Levita, ‘auxquels d'autres et moi avons enseigné, étaient tous des hommes bons et loyaux et ils firent tout ce qui était en leur pouvoir pour Israël. La découverte de la langue hébraïque par les Gentils fut tout à notre avantage...’.
Deze onbevooroordeeldheid komt ook prachtig tot uiting in Levita's inleiding tot Sefer Hatišbî, een verklarend leksikon van verschillende Hebreeuwse woorden en begrippen, die in Bijbel, Talmoed en Midrasj voorkomen. Hierin prijst hij zijn vriend Paulus Fagius, die het werk in het Latijn vertaald heeft, met de woorden: ‘Hij (Fagius) is waarlijk waardig, dat zijn landgenoten van hem zeggen “van Paulus tot Paulus is er geen geweest als Paulus” zoals wij (Joden) zeggen van Rabbi Mozes ben Maimon (Maimonides) “van Mozes tot Mozes is er geen geweest als Mozes.”’
Weil's gedachtengang in constateringen als: ‘C'est que, Juifs, ils étaient humanistes par nature...’ (pp. 214), of: ‘Il ne devenait pas un humaniste, il était humaniste’, is zeer moeilijk te volgen. Waarom zijn dan op Duitse of Oost-europese bodem geen humanisten à la Levita gegroeid?
Het niet duidelijk onderkennen van de overheersende en bepalende invloed die het humanisme op karakter en levensloop van Levita heeft uitgeoefend, heeft Weil ertoe gebracht, op p. 214 e.v. van zijn studie tot een paar m.i. onjuiste konklusies te komen. Hij behandelt daar nl. de houding van de Rabbijnen jegens het leren van het Hebreuws aan niet-Joden, dat zij sterk afkeurden uit angst dat deze kennis tegen de Joden gebruikt zou worden. Deze houding wordt door Weil gebillijkt. Levita daarentegen heeft zich aan de rabbinale opinie niet gestoord. En heeft hij niet juist door zijn lessen en werken kennis en liefde voor de Joodse geschriften gezaaid? Zou niet zonder Reuchlin's verdediging van de Talmoed tegen de aantijgingen van Pfefferkorn een Talmoedverbranding in Frankfort aan de Main hebben plaatsgevonden?
Wat verder te zeggen over een uitspraak als: ‘Les plus grands théologiens de la Synagogue furent aussi ses plus grands poètes.’? (pp. 214) Een enigszins ingewijde in de geschiedenis van de Hebreeuwse letterkunde kan hierover alleen de schouders ophalen.
Uiteraard geeft een werk, dat zovele moeilijke gebieden bestrijkt, altijd aanleiding tot bepaalde détailkritiek. Deze hier aan te geven zou onrecht doen aan de waarde van het werk als geheel, dat een grote aanwinst vormt voor onze nog zeer schaarse kennis omtrent het Joodse aandeel in het humanisme en de Joodse invloed in de wereld van het boek in die tijd.
L. Fuks
|
|