| |
| |
| |
Boekbespreking
Anneliese Dühmert, Buchpflege. Eine Bibliographie. Stuttgart, Max Hettler Verlag, 1963. 209 S. - Prijs D.M. 26.-.
‘Buchpflege setzt die Kenntnis aller zur Entstehung und Erhaltung des Buches gehörigen Arbeiten voraus. Nur mit ihr ist es den Bibliotheken möglich, die Bestände benutzungsfähig zu erhalten und für spätere Generationen zu bewahren’.
Met deze inleidende zinnen van het voorwoord is de definitie van Buchpflege en de zin en toepassing gekenschetst. De samenstelling van de bibliografie kwam tot stand op instigatie van de Einbandkommission des Vereins Deutscher Bibliothekare als hulpmiddel voor de bibliothecarissen, waarbij voor het bibliotheekgedeelte naar volledigheid gestreeft werd, terwijl voor het technische deel een ruime keuze gemaakt werd, alles over de periode 1910 tot en met 1960.
Het bibliotheekgedeelte is in vier afdelingen verdeeld: A. Fachwörterbücher (77 nrs.), waarbij zowaar mijn bijdrage in ‘Het Boek’ dl. 33 (1959) over ‘Vakwoordenboeken inzonderheid sedert 1940’ vermeld wordt; B. Bibliothek und Buchbinder (460 nrs.); C. Bibliothek und das Bibliotheksgut (491 nrs.) en D. Bibliothek und Buchpflege (923 nrs.). De volgorde van de titels per afdeling blijkt chronologisch te zijn, zodat nieuwe uitgaven of vertalingen niet op elkaar volgen. Bij het werk van H.M. Lydenberg en John Archer wordt eerst de Duitse vertaling vermeld van 1953 (nr. D 153) en later alleen de 4e uitgave van ‘The care and repair of books’ van 1960 (nr. D 196), terwijl dus de oudere drukken ontbreken. Verder mis ik na 1958 de artikelen uit het Bollettino dell'Istituto di patologia del libro. Toch krijg ik de indruk dat zeer veel, ook Nederlandse, literatuur opgenomen is. Ook het technische gedeelte: Buchbinderei-Arbeitsmethoden en -Material vermeldt veel (2043) titels, zodat de gehele bibliografie van 4000 titels wel een bijzonder uitvoerig overzicht geeft van de Buchpflege-literatuur. Een personen- en een zaakregister completeren het werk.
A.J. de Mooy
| |
| |
| |
Short-title Catalogue of books printed in the German-speaking countries and German books printed in other countries from 1455-1600 now in the British Museum. London 1962. Printed at the University Press, Aberdeen. 8o. 1224 blz. - Prijs geb.: £6.6. od.-
Wat kan of durft de recensent zeggen over een dergelijk voortreffelijk werk? Juichtonen immers worden gauw vervelend. Maar dan toch een uiting van grote vreugde over het verschijnen ervan en een grenzenloos respect voor de beide veteranen van het British, Dr. Victor Scholderer en Mr. A.F. Johnson, die het hebben samengesteld. Bij de Hebreeuwse titels verleenden wijlen Dr. C. Moss en Dr. J. Rosenwasser hun hulp.
Enkele getallen kunnen een kleine indruk geven van de stof, die de heren Scholderer en Johnson verwerkt hebben. Ruw geschat bevat de catalogus een 26.000 titels, waartussen bovendien de nodige verwijzingen zijn ingelast. Dan volgt nog een groep van ± 436 ‘Books destroyed during the war 1939-45’. Hoe destroyed? Door bommen? En daarna ruim 100 Additions. Een Index of printers and publishers besluit het werk.
Tussen de vele buitenlandse drukkers is voor ons, Nederlanders, een vertrouwde figuur de Antwerpenaar Joh. Hochstraaten, (lees liever: Hoochstraten), wiens Souter van 1526 van wege het schuiladres Adam Anonymus, Basel werd opgenomen (zie p. 99 en vgl. NK. 508). Wie belang stelt in Emdense drukkers en hun voor een deel Nederlandse uitgaven zal er hier verscheidene vinden. Nog wordt Urbaen van Collen (p. 1199) voor de jaren 1560-4 als drukker van twee Nederlandse bijbels genoemd. De jongste onderzoekingen van Mr. H.F. Wijnman hebben evenwel bewezen, dat deze Urbaen het nooit verder heeft gebracht dan drukkersknecht en als zelfstandig drukker niet voorkomt. Bovendien woonde hij in de jaren 1560-64 geenszins te Emden, maar in Londen, vanwaar hij later, weer als drukkersknecht, naar Plantijn in Antwerpen is vertrokken. Over dat alles uitvoerig Wijnman in dit tijdschrift XXXVI. 157-160.
Terwijl het aantal Nederlandse boeken, in Duitsland gedrukt, vrij groot is, speciaal tijdens de Hervorming, treft het me steeds opnieuw, hoe weinig Duitse er in de Nederlanden zijn verschenen. Reeds heb ik daarop voor ‘mijn’ tijdvak 1500-1540 gewezen (zie dit tijdschrift XXXI. 299 en ook XXXIV. 83 v.). De huidige Short-title Catalogue, die een langere reeks van jaren omvat, bevestigt het feit slechts. Het werk van Nicolas de Nicolay. Vier Bucher von die Raisz vnd Schiffart in die Turckey, gedrukt door Willem Silvius te Antwerpen in 1576 en daar herdrukt in 1577, is het enige, dat ik tot nu toe opmerkte. Wel een groot verschil met de talloze Franse boeken, ten allen tijde in de Nederlanden verschenen.
Dankbaarheid vervult mij, en zeker vele anderen, bij de publicatie van dit onovertroffen werk, waarvan men bij geregeld gebruik de waarde steeds voelt stijgen. Slechts één bezwaar heb ik er tegen. Dat zijn omvang het moeilijk te hanteren maakt. Was het niet wenselijk geweest het in twee delen te splitsen? Of zou de prijs, dan natuurlijk wat hoger, daar een beletsel voor zijn geworden?
's-Gravenhage, Juni 1964.
M.E.K.
| |
| |
| |
Festschrift für Josef Benzing zum sechzigsten Geburtstag 4. Februar 1964. Wiesbaden, Guido Pressler, 1964. 8o. 498 blz. en vele afbeeldingen. - Prijs geb.: DM. 180.-
Onder de kenners der zestiende-eeuwse en latere producten van de Duitse drukkunst neemt heden ten dage Dr. Jos. Benzing een voorname plaats in. Terecht is hem dan ook op zijn 60ste verjaardag door collega's en anderen een feestbundel met tal van opstellen aangeboden. Het is een genoegen op zichzelf de inleidende lijst zijner publicaties, opgesteld door Elisabeth Geck, te doorlopen. Het zijn geen omvangrijke werken, die hij tot nu toe heeft geleverd. Maar welk een belangrijke collectie tijdschriftartikelen, boekbesprekingen, bijdragen voor de Neue Deutsche Biographie is er in de jaren 1928-63 door hem geproduceerd.
Uit het vele goede, dat dit Festschrift bevat, noem ik: Thomas Kees Wesaliensis. Aus der Werkstatt eines Weseler Druckers in Paris 1507-1515/16 van Elsbet Colmi, die bij afbeeldingen een lijst met de beschrijvingen van 33 zijner drukken geeft. Daaronder no. 25, Le Psautier de David van 30 Juli 1513, als no. 2502 in de Nederlandsche Bibliographie opgenomen, wegens de verkoop in Doornik. Met grote waarschijnlijkheid vermoedt Schrijfster, dat Anthoine du Rieu de door ons niet geïdentificeerde Doornikse boekhandelaar is geweest. Behalve de hier genoemde exemplaren is er ook nog een in de Brusselse Kon. Bibl. te vinden.
P. Geissler schrijft bij een reproduktie over Ein unbekannter Reuchlin-Wiegendruck, een plano-blad met een Carmen theologicum. De druk wordt toegeschreven aan Schott te Straatsburg, c. 1495/99. R. Goes behandelt Ein unfirmierter Lutherdruck aus Köln vom Jahre 1526. Het is een uitgave van De servo arbitrio; het titelblad noemt als drukplaats ‘Wittembergae’, doch dit blijkt een schijnadres te zijn. Aangetoond wordt dat het een druk van Hero Fuchs (Alopecius) in Keulen is. Terloops wordt van diens drukken ook het Nederlandse N. Testament genoemd met in noot 16 een verwijzing naar hetgeen Doedes daarover ao 1882 in de Bibliographische Adversaria deel 4 heeft geschreven. Hoewel prêcher pour sa paroisse vervelend is, toch zou ik Schrijver als wat jongere bron willen wijzen op no. 2459 van onze Nederlandsche Bibliographie.
Nadat men vele zwaarwichtige Duitse zinnen heeft verwerkt - voor ons, Nederlanders, vaak een kleine worsteling - is het boeiende opstel van R. Juchhoff een ware verkwikking. Glashelder van stijl en vorm behandelt het Die Universität Köln und die frühen Typographen. Onze landgenoot A. Horodisch schreef een omvangrijke studie over Die Anfänge des Buchdrucks in Moskau. De uitvoerige eolophon van het eerste gesigneerde Russische boek, een geschiedenis der apostelen van 1564, is door hem vertaald. Vijf afbeeldingen zijn bij het opstel gevoegd. Op het gebied van de folklore brengt ons een aardige, geïllustreerde bijdrage van H. Rosenfeld, Die Titelholzschnitte der Bauernpraktik von 1508-1600 als soziologische Selbstinterpretation.
Drie artikelen leverden Engelse collega's; D.E. Rhodes, die enige gegevens heeft gevonden over Konrad Stepeck of Nuremberg (c. 1424-c. 1495). With notes on some of his contemporaries. Dit schijnt de eerste handelaar te zijn van wie bekend is, dat hij uit Duitsland naar Venetië trok om er manuscripten
| |
| |
te verkopen. V. Scholderer beschrijft in Hans Ringer zu Wimbschpach, bij de afbeelding van het curieuse titelblad, een zeldzaam Duits pamflet, 4 bladen groot en bewaard in het British Museum, de Warhaffte vnd Erschroeckliche Newe Zeittung von dem grausamlichen Waetter, etc.; het handelt over noodweer op 12 Mei 1582. Geen wonder, dat dit klaarblijkelijke unicum weinig bekend is geworden, sinds de General Catalogue van de Londense bibliotheek het verborgen houdt in voce ‘Bavaria, Upper’. Van A.F. Johnson zijn Notes on some German types used in the Reformation period, met reproducties.
Nog trof mij het opstel van A. Kimmenauer, Colmarer Beriana. Zu Ludwig Ber's Bibliothek und Papieren. Het biedt al veel, maar doet de wens opkomen naar een reconstructie van deze belangrijke bibliotheek. Heel wat ervan is nog aanwezig in Freiburg i. Br. en in Colmar.
Dit alles is slechts een kleine greep uit de 31 bijdragen van de belangrijke bundel. Tot slot een aanmerking. Nederlandse titels, ik heb het vaak opgemerkt, schijnen voor de Duitse corrector moeilijkheden op te leveren. Is het nu heus zo lastig een titel goed over te nemen? Mij is het niet mogelijk een monstrum als no. 58 op p. 18, met vijf fouten in twee regels, te aanvaarden zonder critiek. Daar staat te lezen:... R. Pennink, Catalogus der nietnederlandse druckken: 1500 bis 1540... s'Gravenhage...
's-Gravenhage, Juni 1964.
M.E.K.
| |
Die Histori oder Legend von den Heilligen Dryen Koeningen. Faksimileausgabe eines Pilgerbuches von 1520 mit einem Verzeichnis der Drucke des Servatius Kruffter in Köln.-Bibliophilen-Gesellschaft Köln. Druckerei J.P. Bachem, Köln, (1964). 8o.84 blz.
Niet onvermeld mag deze aardige publicatie hier blijven, waarvan me - zeer tot mijn genoegen - een exemplaar werd aangeboden. Het boekje is uitgegeven ‘zur 800-Jahrfeier der Überführung der Gebeine der Heiligen Drei Könige nach Köln am 23. Juli 1964’. In 800 exemplaren, dus een voor ieder herdenkingsjaar. De kern ervan vormt een facsimile der vertaling van Joh. van Heisterbach's Latijnse Historia trium regum. De drukker is Servaes Kruffter te Keulen. Het dialect komt mij voor Nederduits te zijn, al zal men de uitgave tevergeefs zoeken bij Borchling-Claussen.
Verscheiden edities in het Duits en Nederduits zijn er aan voorafgegaan. Deze heeft echter de bijzonderheid, dat aan het verhaal een lijst is toegevoegd van ‘alle kirchen cloister und gotz heuser’ der heilige stad Keulen. Blijkbaar een soort Baedeker voor de pelgrims, die er kwamen bidden bij het gebeente der drie koningen, daar eindelijk rustende, nadat men er mee had gesold naar Constantinopel en Milaan.
Van Kruffter's editie is tot nu toe slechts één exemplaar bekend; het berust in de collectie Schmitz-Otto te Keulen. Dr. Elisabeth Christiern (in Dec. 1963 overleden) heeft behalve een goede inleiding tot het werk tevens een verdienstelijk overbrengen van de tekst in hedendaags Duits verzorgd. De rest van de inhoud is aan Dr. Rud. Juchhoff te danken. Eerst een verhandeling over Servaes Kruffter, dan een overzicht van zijn typen, randen
| |
| |
en initialen, met reproducties. Tot slot een beschrijving van de 51 tot nu toe bekende drukken van Kruffter. Kostelijke gegevens, met de grootste nauwkeurigheid verwerkt. Mij trof, dat de Nederduitse uitgave van Dat begyngen van Parijsz, indertijd door Pellechet (2019) aan Joh. Schäffler, Ulm toegeschreven en later door GW. III, kol. 593 en Borchling-Claussen 479 onttroond als incunabel en op naam van Heinr. von Neuss gezet, hier door Juchhoff (p. 81) als een druk van Kruffter is gedetermineerd.
Een voortreffelijke publicatie van de Keulse Bibliophielen.
's-Gravenhage, Oct. 1964.
M.E.K.
| |
Gutenberg-Jahrbuch 1964. Herausgegeben von A. Ruppel. Verlag der Gutenberg-Gesellschaft in Mainz. 4o. 405 blz. en vele afbeeldingen in de tekst. - Prijs geb.: DM. 45.-
Als ieder jaar bekruipt mij een gevoel van onmacht, genoodzaakt als ik ben bij de bespreking van het Jahrbuch slechts een kleine keuze te maken uit de zeer rijke inhoud. Het gebruikelijke Vorwort van Dr. Ruppel roemt over de medewerking van 65 auteurs uit 17 landen. Van de drie daar genoemde Nederlanders kan ik er maar twee vinden. Het zijn L. en Dr. W. Hellinga, die ook dit jaar weer een uitstekend, scherpzinnig opstel, The earliest date of printing at the press of the printer of ‘Teghen die strael der minnen’ hebben bijgedragen. Het loopt over de anonieme Goudse drukker van CA. 952, een ongedateerde editie van de Historie van die seven wise mannen van Romen. Vergelijking der houtsneden met die uit CA. 947, de Latijnse uitgave van Ger. Leeu, heeft uitgewezen, dat Conway's bewering over de prioriteit der Nederlandse, overgenomen in BMC. IX. I, onjuist is. Resultaat van het nieuwe onderzoek is, dat CA. 952 omtrent dezelfde tijd zal zijn verschenen als de enige gedateerde editie van deze pers, CA. 693, van 23 Juni 1484.
Verrassend is, gelijk te lezen valt in een opstel van Dr. H. Widmann, Die beweglichen Lettern bei Cicero, dat reeds door Cicero in De natura deorum de mogelijkheid van reproductie met losse letters is aangestipt. Maar hoeveel eeuwen moesten er nog verlopen tussen zijn opwellende gedachte en de practische uitvoering van de drukkunst. Dr. V. Scholderer behandelt in Grammatica rhytmica de beide edities van dit werk (GW. 5591-92) en hun mogelijke auteur.
Nog altijd duiken er onbekende exemplaren op van beschreven en onbeschreven incunabelen. Zo knoopt H.D. Saffrey beschouwingen vast aan een gevonden exemplaar in Un nouvel essai de localisation et de datation de l'incunable GW. 644, dat is pseudo-Albertus Magnus, Liber aggregationis. Hij localiseert deze druk ergens in Z.O. Frankrijk, te Lyon of in Savoye. Dr. Elisabeth Soltész behandelt bij afbeeldingen Eine bisher nicht registrierte, seltene Inkunabel. Het is een Missale Gnesnense-Cracoviense, aanwezig in de Univ. Bibliotheek te Budapest, bestemd voor Pools gebruik en door haar gedetermineerd als een Straatsburgse druk van Joh. Prüss voor Peter Drach te Spiers van c. 1490. Fred. R. Goff vertelt uitvoerig over An undescribed
| |
| |
Spanish incunabulum, te weten een Spaanse editie van pseudo-Bonaventura's Meditationes vitae christi, gedrukt door Pere Miquel te Barcelona, 16 Juli 1493. Een ex. bevindt zich te Washington in The Library of Congress. Dat het Inhaltsverzeichnis de heer Goff Chief of Rare Book Division van het Londense British Museum noemt is een curieuse vergissing. Ook Dr. Jos. Benzing heeft een onbekende incunabel opgedolven in de SB. te Bamberg, Eine unbekannte Ausgabe des ‘Sigenot’ vom Ende des 15. Jahrhunderts. Het is een fragment, vermoedelijk toe te schrijven aan Joh. Schäffler te Ulm. Als product van deze drukkerij noemt Schr. hier nog, op gezag van Pellechet 2019, Dat begyngen van Parijsz. Ten onrechte. In GW. III, kol. 593 en ook bij Borchling-Claussen 479 wordt de druk toegeschreven aan Heinr. von Neuss te Keulen (c. 1510). Een recent onderzoek van Dr. R. Juchhoff heeft echter uitgewezen dat deze afkomstig is uit de drukkerij van Serv. Kruffter, Keulen (zie facs. uitgave van Die Hystori oder Legend von den H. Dryen Koeningen, 1964, p. 81).
Het is verblijdend, dat de belangstelling voor 16e eeuwse drukken in Duitsland nog steeds stijgende is. Helmut Claus schrijft over Zur Tätigkeit der Presse Johann Rhau-Grunenbergs in den Jahren 1524-25. Daarbij een lijst van 17 zijner drukken. Met lichte verbazing leest men in De quelques exemplaires uniques de l'Internelle Consolation van Jean Vial, dat de Imitatio Christi wordt... ‘généralement attribué à Jean Gerson’. Boeiend is wat Carlo de Frede behandelt in Per la storia della stampa nel cinquecento in rapporto con la riforma in Italia. Ook daar te lande het wat naïeve middel der vernietiging van hervormde boeken op brandstapels. Officiële verboden van 1544 af, straffen wegens het bezit der bewuste boeken, die vaak in Bazel waren gedrukt en op listige wijze het land werden binnengesmokkeld. Dr. Eugénie Droz geeft in L'Imprimerie à La Rochelle. Premier Complément een aanvulling op een vroegere studie. Weer een bewijs, dat bibliografische studies zelden geheel voltooid zijn. Dr. M. van Durme publiceert in Plantiniana een Lettre inédite de Gilles Beys (schoonzoon van Christ. Plantin) au secrétaire (van Philips II) Pedro de Aguilón. De Franse brief, van 29 April 1573, loopt over boekenzendingen, speciaal van brevieren en missalen. Het was een hele collectie, die 7700 ponden woog. Voor het transport waren 6 man en 18 paarden nodig. Giuseppe Aliprandi geeft in Edizioni Elzeviriane in Italia voorbeelden van invloed der Elzevier-drukken in zijn land.
De goede afbeeldingen bij het artikel van Dr. Hedwig Gollob, Johann Winterburgers Missale-Initialen spreken voor mij duidelijker taal dan haar ingewikkelde stijl en woordenkeus. Een verkwikking is het daarna glashelder Frans te lezen in het opstel van Alb. Labarre over La marque de l'imprimeur parisien Félix Baligault comme élément de datation. Met zijn conclusies ben ik het echter niet altijd eens.
Als gewoonlijk handelen vele opstellen over boekbanden. Uit het tiental noem ik dat van onze Zuiderbuur Dr. Luc Indestege, Aus der Binderei der ehemaligen Kartause in Scheut bei Brüssel. Goed en beknopt, bij een afbeelding. Uitvoerig, maar ook van veel belang, is de bijdrage van Dr. Otto Mazal over Die Einbände für die Könige Mattheus I. Corvinus und Wladislaw II. von Ungarn in der Österreichischen Nationalbibliothek. Vier mooie reproducties zijn er aan toegevoegd. Van een ongewoon type uit de 16e eeuw is de Ligatura artistica
| |
| |
fatta per Renata di Francia Duchessa de Ferrara, die Tammaro de Marinis bij een afbeelding beschrijft. Tot slot vermeld ik nog het artikel van Dr. Ernst Kyriss over Ausländische Einbände des 17. und 18. Jahrhunderts. Daaronder een mooie z.g. ‘Holländischer’ Einband, die beschreven en afgebeeld wordt, en te Antwerpen in 1660 is gemaakt.
's-Gravenhage, Oct. 1964.
M.E.K.
| |
Een Gelders geschiedschrijver. Mr. Isaac Anne Nijhoff (1795-1863) herdacht te Arnhem op 20 juni 1963. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964. 30 blz. Prijs f. 2,90.
Door de Culturele Raad van Gelderland is op 20 juni 1963 in een plechtige zitting het feit herdacht, dat de archivaris van Gelderland Isaac Anne Nijhoff een eeuw geleden in Arnhem overleed. Er zijn bij deze gelegenheid enige redevoeringen gehouden: een inleiding door Bernard Verhoeven, een herdenking van de archivaris door P.J. Mey en een schets van de verdere historische werkzaamheid van Nijhoff door W. Jappe Alberts. Deze redevoeringen zijn uitgegeven in een kleine publicatie, die, hoewel zij naar inhoud enigszins buiten het door dit tijdschrift bestreden terrein valt, toch vermelding verdient door de persoon van Isaac Anne Nijhoff, de stamvader van de roemruchte Haagse tak van dit geslacht, waarvan de bibliograaf Wouter Nijhoff, de stichter van dit tijdschrift is geweest. Deze publicatie vervult ons met ontzag voor de enorme werkkracht van deze bijzondere man, die zoveel wetenschappelijke initiatieven heeft genomen en werken het licht heeft doen zien naast zijn toch ook niet geringe arbeid als uitgever en boekhandelaar. Wij behoeven ons nu nog te minder te verwonderen over hetgeen op soortgelijke wijze zijn zoon en kleinzoon in Den Haag tot stand gebracht hebben. Een aardig gedenkboekje!
L.B.
| |
A.N.L. Munby, Cambridge College Libraries. Aids for research students. Second edition revised and enlarged. Cambridge, W. Heffer and Sons Ltd. 1962. 8o XV, 56 blz. Prijs: 8s. 6d.
Dit boekje is in zijn eerste druk gunstig besproken in dit tijdschrift, (Derde Reeks, dl. xxxiv, blz. 49). Thans is de bibliotheek van Cheshunt College nog toegevoegd en op tal van plaatsen ontdekt men bij het vergelijken van de twee edities kleine aanvullingen en verbeteringen. Deze nuttige gids zal in zijn nieuwe druk ook zijn weg wel vinden.
L.B.
| |
| |
| |
Aus der Arbeit des Bibliothekars. Aufsätze und Abhandlungen Fritz Redenbacher zum 60. Geburtstag dargebracht. Unter Mitarbeit von Hannelore Petz-Gebauer herausgegeben von Bernhard Sinogowitz (Schriften der Universitätsbibliothek Erlangen, 4). Erlangen, Universitäts-Bibliothek, 1960. 207 S.
Professor Redenbacher is in de bibliotheekwereld, nationaal en internationaal, een bekende figuur. Misschien is dat wel in de eerste plaats als auteur van het hoofdstuk ‘Die Erwerbung’ in de laatste druk van het Handbuch der Bibliothekswissenschaft, Bd. 2. In deze uitvoerige bijdrage van 128 bladzijden toont de schrijver zich een bibliothecaris van een zeer persoonlijk karakter, wiens uitgebreide kennis zowel op een grote belezenheid als op een langjarige ervaring berust. Hetgeen dit stuk nog een bijzondere waarde geeft is de typisch wetenschappelijke wijze, waarop het onderwerp benaderd wordt. Dat Redenbacher een veelzijdig man van wetenschap is, blijkt wel uit de aan deze feestbundel toegevoegde bibliografie, door Hannelore Petz-Gebauer samengesteld; na zijn dissertatie over de Franse Renaissance houdt hij zich eerst vooral met literatuur bezig, waarbij zijn Platen-Bibliographie de omvang van een boek krijgt, om daarna zich tot de bibliotheken te wenden en zich als speciaal studieterrein de geschiedenis van de verluchte handschriften en boeken te kiezen. Het is begrijpelijk, dat de bijdragen tot deze bundel zich ook niet tot de bibliotheekorganisatie beperken.
Geen wonder, dat drie artikelen zich met de aanschaffing bezighouden. Het diepst graaft daarvan het stuk van de Hamburgse universiteitsbibliothecaris Hermann Tiemann over de becijfering van wat aan nieuwe aanwinsten, personeel en bindkosten nodig is bij de wetenschappelijke bibliotheken en in welke verhouding dit bedrag staat tegenover de andere uitgaven. Deze ‘Bedarfsberechnung’ is voor vele bibliotheken nog onontgonnen terrein. Ook hetgeen Eberhard Semrau in zijn artikel ‘Die Erwerbung moderner bibliophiler Werke’ zegt, is de moeite waard, vooral misschien voor nationale bibliotheken, die daar eerder dan universiteitsbibliotheken een taak vinden. Ook de ons te vroeg ontvallen Walter Bauhuis heeft over ‘Arbeitsmethoden der Erwerbungsabteilung’ een bijdrage gegeven.
Bijzonder interessant is het artikel van Wieland Schmidt over de middeleeuwse gebruiksband, die naar het latijnse woord coopertorium in het Duits ‘Kopert’ genoemd wordt. Aan deze soort banden is te weinig aandacht geschonken, omdat auteurs als Loubier en Husung zich allereerst met de versierde band bezig hielden. Er zijn verder verschillende bijdragen aan onderwerpen uit de Beierse bibliotheekgeschiedenis gewijd: aan Schrettinger, aan de bestrijding, die het beleid van Karl Halm als directeur van de Hof- und Staatsbibliothek gevonden heeft, aan de systematische catalogus van de universiteitsbibliotheek te Erlangen. Een ander belangrijk artikel uit de geschiedenis van de systematiek is dat van Detlev Rasmussen over ‘Andreas Schleiermacher und das Prinzip der Schlüsselung’, waarin Schleiermacher als een voorganger van Eppelsheimer wordt geschilderd.
Zonder aan de andere niet genoemde bijdragen te kort te willen doen meen ik met bovenstaand overzicht wel een indruk gegeven te hebben van het belang en de veelzijdigheid van deze feestbundel, een waardige weerspiegeling van de vele facetten van de man, die hier gehuldigd werd.
L.B.
| |
| |
| |
Catalogo dei periodici posseduti dall' università, dalla Biblioteca Laurenziana, dalle accademie e da altre istituzioni di Firenze. Firenze, Università degli studi di Firenze, [in debiet bij Leo S. Olschki], 1963. 8o XIV, 630 blz.
Aan deze catalogus was grote behoefte, omdat een soortgelijke lijst, daterend van 1934 en beperkter van omvang uitverkocht was. De Catalogo delle pubblicazioni periodiche esistenti in varie biblioteche di Roma e Firenze, die in 1955 verscheen, vermeldde naast de inhoud van 24 bibliotheken van Rome slechts die van twee Florentijnse, terwijl hij bovendien zich maar tot de humaniora beperkte. Men heeft bij het verzamelen van het materiaal al spoedig begrepen zich niet tot een kaartcatalogus te moeten beperken, maar een gedrukte lijst te moeten uitgeven, waarbij de kaartcatalogus dan altijd zou kunnen dienen voor een herdruk of voor de publicatie van supplementen.
Bijgewerkt tot 1960 bevat de catalogus nu 11.000 titels van ongeveer 34.000 exemplaren, die uit 83 bibliotheken afkomstig zijn. Uitgezonderd zijn de Biblioteca Nazionale, de Marucelliana en de Riccardiana, waarvan ons een afzonderlijke lijst in het vooruitzicht wordt gesteld. Men heeft er zich vooral op toegelegd nauwkeurige opgaven te geven van oudere tijdschriften, ook van kleinere verspreide stukken van reeksen. Bij de gevolgde methode van verzamelen en beschrijven heeft men zich nauw aangesloten bij de hiervoor genoemde catalogus van de Vaticana.
De wijze van beschrijven is in grote trekken, zoals wij dat van dergelijke lijsten gewend zijn. Bij titelveranderingen - zo lezen wij in het voorbericht - heeft men de laatste titel vermeld met verwijzing naar vroegere titels. Op de gewone wijze is met punten of strepen aangegeven of een tijdschrift opgehouden heeft te bestaan dan wel nog steeds verschijnt.
Wij mogen natuurlijk dankbaar zijn voor het vele werk, dat aan deze catalogus, die stellig een lacune vult, ten koste is gelegd. Ieder, die met dergelijke arbeid vertrouwd is, weet hoeveel moeizame arbeid en organisatie daarvoor nodig is. Vooral komt het daarbij aan op de coördinerende arbeid, die in de centrale verricht wordt en die eenheid brengen moet in de van de verschillende bibliotheken ontvangen gegevens.
Naar mijn mening heeft het daaraan al te veel ontbroken. Men heeft blijkbaar het ontvangen materiaal te weinig gecontroleerd, zodat men de ene keer bij de titels vermeld vindt, hoe een bepaald tijdschrift vroeger heette, maar ook vele keren het zonder deze verwijzingen moet doen en foutieve inlichtingen krijgt. Er kan natuurlijk geen sprake van zijn deze gevallen te signaleren en ik wil volstaan met het noemen van enkele voorbeelden. Op blz. 380 treffen wij enige titels van de Mémoires couronnés van de Belgische Academie aan, die een volkomen ontoereikend beeld geven van de vele titelveranderingen, die deze serie heeft gehad in eeuw tijds. Op dezelfde bladzijde vinden wij de Mémoires de l'Académie de Stanislas, waarbij de mededeling: Per i precedenti v.: Précis des travaux de l'Académie. Echter: deze laatste titel ontbreekt en wij missen ook een vermelding van de titelverandering: Mémoires de la société royale des sciences et belles lettres de Nancy. Andermaal op dezelfde bladzijde wordt vermeld: Mémoires de
| |
| |
l'Academie des Sciences, Belles Lettres et Arts de Lyon. Classe des lettres, waarbij de titelverandering sinds 1893 in Classe des sciences et des lettres ontbreekt. Men vraagt zich, gezien dit alles, af, of de op dezelfde bladzijde vermelde Section de Médecine en Section des Lettres van de Académie de Montpellier niet op een of andere wijze de ook bestaande Section des sciences verdonkeremanen. Wij geven gaarne toe, dat het hier nu eenmaal ingewikkelde series geldt, maar het zijn juist lijsten als deze, die ons bij het oplossen van de problemen moeten helpen. Bij onze eigen Akademie in Amsterdam weten wij daarvan mee te praten, maar hier laat deze catalogus ons dan ook volkomen in de steek. Het Verslag van de gewone vergadering der Afd. Natuurkunde laat men beginnen in 1893 inplaats van in 1896, de voorganger hiervan: Verslagen der zittingen van de wis- en natuurkundige Afdeling, die van 1893-'96 heeft bestaan, wordt hier opgegeven als lopende tot 1944. De Verslagen en Mededelingen van deze afdeling, die hieraan weer voorafgingen (1853-1892) vindt men hier zonder opgave van jaren. Het onderling verband van deze titels ontgaat de argeloze gebruiker te enen male. Dat men dan ook op blz. 376 met de Mededelingen van de Afdeling Letterkunde andermaal gestrand is, wekt geen verwondering.
Trouwens, aan de nauwkeurigheid en correctie schort het ook. Wat te zeggen van de op dezelfde bladzijde 376 voorkomende titel: Mededeelingen van de Landbouwhoogeschool en van de Daaraan verbonden instituten onder van den senaat dezer inrichting? Dat moeilijke Nederlands ook, zal men tegenwerpen. Hier is dan een Amerikaanse titel (blz. 344): Journal (The) of American Association J.A.M.A. Alleen door deze afkorting weet de ingewijde, dat hier het Journal of the American Medical Association bedoeld is. Bij wijze van rebus eindig ik nu maar met een duitse titel (blz. 360): Landwirtschaftlichen Versuchs-Stationen.
Ik zal het hierbij laten. Het is genoeg om het ‘dankbaar, maar niet voldaan’ te rechtvaardigen. Deze catalogus zal voor de Florentijnse studenten wel waarde hebben bij het opsporen van de verblijfplaats van bepaalde periodieken. Een voorzichtig gebruik is echter geraden en voor bibliografische nasporingen is gebruik zelfs te ontraden.
L.B.
| |
Deutsche Bibliographie. Verzeichnis amtlicher Druckschriften 1957-1958. Veröffentlichungen der Behörden, Körperschaften, Anstalten und Stiftungen des öffentlichen Rechts sowie der wichtigsten halbamtlichen Institutionen in der Bundesrepublik Deutschland und West-Berlin. Bearbeitet von der Deutschen Bibliothek, Frankfurt a.M., Buchhändler-Vereinigung, 1963. 8o XIV blz. 611 kol., 288 blz.
Sinds 1928 bestond in het voor-oorlogse Duitsland een door de Deutsche Bücherei te Leipzig bewerkt maandelijks Verzeichnis der Reichsdeutschen amtlichen Druckschriften. Deze nuttige publicatie heeft in sommige opzichten de opzet van Nederlandsche Overheidsuitgaven, waarvan het eerste nummer een jaar later verscheen, beïnvloed. In 1944 is de Duitse bibliografie het
| |
| |
slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog geworden en het heeft tot 1963 geduurd, voordat opnieuw een dergelijke uitgave het licht kon zien.
Het spreekt vanzelf, dat deze nieuwe bibliografie in vele opzichten van haar voorgangster afwijkt. In de eerste plaats is zij geografisch veel minder omvangrijk, daar slechts de publicaties van de Bundesrepublik en van West-Berlijn vermeld konden worden. Chronologisch omvat zij twee jaren, wat misschien, wanneer de beschreven periode en de publicatiedatum dichter bijeen komen te liggen dan thans, door een deel, dat één jaar omvat, zal gevolgd worden. Van maandelijks verschijnende afleveringen kan om verschillende redenen geen sprake zijn. Het zal dus in het beste geval wel ongeveer een jaar duren, voordat men door deze bibliografie over ambtelijke publicaties ingelicht wordt, hetgeen - wij weten het in Nederland maar al te goed - stellig zijn bezwaren heeft. Wij mogen echter al blij zijn, dat dit Verzeichnis, waarnaar zo lang was uitgezien, verschenen is.
Dat, terwijl de Deutsche Bibliothek in Frankfurt a.M. in 1957 al met de voorbereidende werkzaamheden begonnen was, het toch nog tot 1963 moest duren, voordat men de publicatie kon doen verschijnen, heeft begrijpelijke oorzaken. Een noodzakelijke voorwaarde voor de bewerking van een dergelijke bibliografie is een wettelijke regeling voor de inlevering van de ambtelijke publicaties aan de daarvoor in aanmerking komende bibliotheken. Hoewel een desbetreffend besluit van de Bondsregering al van 1958 dateert, zijn de verordeningen van de verschillende landen eerst in het voorjaar van 1963 tot stand gekomen. Men heeft dus in de Deutsche Bibliothek, die voor de Bondsrepubliek dezelfde centrale verzamelende en bibliografische functie heeft als vroeger de Deutsche Bücherei te Leipzig voor heel Duitsland, met veel moeilijkheden te kampen gehad, die, naar wij hopen mogen, in de toekomst niet meer zullen bestaan.
Men heeft het begrip ambtelijke publicatie in de bibliografie ruim opgevat, zoals te verwachten was: uitgegaan is van de publicerende instantie en niet van de inhoud van de desbetreffende publicatie. Wel zijn echter bepaalde groepen van publicaties uitgesloten, als die van gemeenten van minder dan 100.000 inwoners. Ook zijn niet opgenomen de geschriften van akademies, universiteiten en hogescholen, die al op andere wijze bibliografisch toegankelijk worden gemaakt.
In dit opzicht wijkt het Verzeichnis dus af van de Nederlandse bibliografie. Er zijn nog meer en belangrijker verschillen, doordat men hier wel de grotere steden opneemt en verder de kerken als publiekrechtelijke lichamen. Hetgeen echter vooral opvalt is, dat men onder de halfambtelijke instellingen opneemt: ‘Die meist als eingetragene Vereine auftretenden Spitzenverbände öffentlich-rechtlicher Körperschaften bzw. deren Arbeitsgemeinschaften, also Zusammenschlüsse, deren Mitglieder oder Teilnehmer ausschliesslich oder zumindest zum überwiegenden Teil juristische Personen des öffentlichen Rechts sind’. Het moet wel op grond van deze beslissing zijn, dat men een grote menigte van publicaties van vakverenigingen tegenkomt met alles, wat daarmede weer verband houdt als ziekenfondsen e.d.
Men heeft bij de zuiver ambtelijke publicaties trouwens de grenzen zeer ruim getrokken, niet alleen bij de opname, maar ook bij de beschrij- | |
| |
ving. Aan de normbladen van het Bundesamt für Wehrtechnik und Beschaffung worden niet minder dan 18 kolommen besteed en aan dergelijke publicaties van het Bundesministerium für Verteidigung nog eens bijna 10 kolommen. (kol. 21 vv., 107 vv.) De Merkblätter van het Bundesamt für Auswanderung krijgen alle een afzonderlijke soms uitvoerige beschrijving, ook al betreft het slechts enkele bladzijden. Het verwondert bij een dergelijke opvatting dus ook niet, dat men zeer uitvoerige titels vindt van telefoongidsen, postauto-dienstregelingen e.d. Het is altijd een moeilijke beslissing, waar in zulke gevallen de grens te trekken is. Ik kan alleen maar zeggen, dat men in Nederland heel wat minder ver gaat.
Het is in deze bibliografie niet altijd zo gemakkelijk voor de niet-ingewijden in de Duitse ambtenarij een bepaalde instantie te vinden. Lagere instanties zijn ondergebracht bij hogere, regionale instanties dikwijls niet bij de landen, maar bij de Bond, wanneer die er op een of andere wijze zeggenschap over heeft. Daardoor zijn de registers zeer uitvoerig: zij vallen in afzonderlijke registers van instanties, plaatsen, titels en trefwoorden en personen uiteen, zodat men dikwijls dezelfde publicaties op vier plaatsen vinden kan.
De beschrijving van officiële publicaties is dikwijls alles behalve eenvoudig. Wanneer men ziet met hoeveel zorg en nauwkeurigheid dit hier geschied is, wanneer men de uitstekende en uitvoerige registers raadpleegt, dan kan men alleen maar dankbaar zijn, dat wij thans weer over een zo voortreffelijke bibliografie van de Westduitse ambtelijke publicaties beschikken.
L.B.
| |
Il libro illustrato dal XIV al XVIII secolo nella Biblioteca Estense di Modena. Catalogo a cura di Pietro Puliatti. Modena, Bassi e Nipoti, 1961.
Enige jaren geleden is een bijzonder verzorgde uitgave verschenen over de beroemde bibliotheek van Modena, waarin een overzicht wordt gegeven van de illustratiekunst in de handschriften en boeken van de 14de tot de 18de eeuw. Deze heeft de vorm van een beknopte catalogus van 107 der belangrijkste werken met een beschrijving van 40 handschriften, 18 incunabelen en 49 geïllustreerde boeken uit de 16de, 17de en 18de eeuw, gevolgd door 26 zeer fraaie afbeeldingen op kunstdrukpapier, waarbij 6 gekleurde reproducties van miniaturen. Het aantal werken, dat hier is beschreven is betrekkelijk klein. Het boek uit 1925 door Domenico Fava, de toenmalige Directeur, La Biblioteca Estense nel suo sviluppo storico. Con il catalogo della mostra permanente, bevat behalve de geschiedenis van de bibliotheek een eveneens beknopte catalogus van de permanente tentoonstelling met 366 nummers van handschriften en boeken, gevolgd door de beschrijving van 75 oude boekbanden.
Een keuze uit de kostbaarste stukken is nu opgenomen in de catalogus van Dr. Puliatti, Directeur van de Biblioteca Estense.
De beschrijving van de handschriften is kort, evenals de opgave van de herkomst van de manuscripten. Hierop volgt een beschrijving van de
| |
| |
verluchting met enige bijzonderheden over de miniaturisten, of over het ontstaan van de miniaturen. Wetenschappelijke literatuur is niet vermeld en daarom is het grote werk van Domenico Fava en Mario Salmi, I manoscritti miniati della Biblioteca Estense di Modena. Firenze, 1950, niet geciteerd. Enkele van de merkwaardigste handschriften zijn de Bijbel van Borso d'Este met miniaturen van Taddeo Crivelli en Franco de' Russi, waarvan in 1961 een grote facsimile uitgave is verschenen, en het Breviarium van Ercole I d'Este met miniaturen van Tommaso da Modena en Matteo da Milano.
De beschrijving van de incunabelen is eveneens zeer beknopt en alle opgaven van literatuur zijn achterwege gelaten. De catalogus van de incunabelen in de bibliotheek van Domenico Fava uit 1928 is hier dus niet vermeld. Bij de werken in deze afdeling zijn 2 blokboeken, een Biblia Pauperum en een Apocalypsis Johannis en tevens een paar zeer kostbare uitgaven van Dante's Divina Commedia, verschenen in Florence in 1481 en te Brescia in 1487.
Op dezelfde wijze zijn de 16de, 17de en 18de eeuwse geïllustreerde boeken beschreven met nauwkeurige opgave van tekenaars en van graveurs. Er is een uitgave van Petrarca bij, Venetie, 1503, met het beroemde portret van de dichter, verder edities van Ariosto, Tasso en Piranesi en ook enkele Leidse en Amsterdamse uitgaven. In Nr 84, Divers ouvrages de belles figures peints... Leida, moet Pierre Vander ongetwijfeld als Van der Aa worden gelezen.
Uit het voorgaande blijkt wel, dat dit boek geen wetenschappelijke pretentie heeft; het zal echter van groot nut zijn voor de belangstellende toeristen, die de Biblioteca Estense komen bezoeken. Misschien zou voor sommigen van hen een korte inleiding van enkele bladzijden over de opzet van deze uitgave niet overbodig zijn geweest. De bedoeling blijkt echter in het algemeen uit de toelichting bij de verschillende handschriften en boeken. Dit overzicht van de illustratiekunst in de bibliotheek van Modena is zeer instructief. Ook in onze grote bibliotheken en in het Museum van het Boek zou een dergelijke uitgave, zij het in meer bescheiden vorm, voor de lezers en bezoekers van belang kunnen zijn.
E. de la Fontaine Verwey.
| |
Tysk og hollandsk skønlitteratur. Redigeret af Helge Kjaergaard. Århus, Statsbiblioteket, 1961. Katalog over udenlandsk skønlitteratur IV.
In deze catalogus van Duitse en Nederlandse literatuur zijn van bladzijde 229 tot 252 een aantal Nederlandse, Vlaamse en Zuid-Afrikaanse literaire werken opgenomen. De catalogus van Nederlandse werken begint met enige belangrijke bloemlezingen en seriewerken. Hierna volgen werken uit de Middeleeuwen, uit het tijdperk van 1500 tot 1800, uit de 19de en 20ste eeuw. Deze laatste afdeling vormt ongeveer de helft van het bezit van de bibliotheek van Århus op dit gebied. Het is duidelijk, dat deze kleine collectie gemakkelijk zou kunnen worden aangevuld, maar wanneer men de catalogus doorleest, blijkt toch, dat deze bibliotheek de lezers
| |
| |
ongetwijfeld een globaal overzicht van de Nederlandse letteren kan verschaffen. In een aparte rubriek zijn Neo-Latijnse gedichten van Erasmus, Janus Secundus e.a. opgenomen.
Het is verheugend, dat de stedelijke bibliotheek van Århus is begonnen een afdeling Nederlandse letteren op te bouwen en hiervan een catalogus te publiceren.
Ik besluit deze aankondiging met mijn beste wensen voor deze onderneming!
E. de la Fontaine Verwey.
| |
Hans Foerster. Abriss der lateinischen Paläographie. Zweite, neu bearbeitete und vermehrte Auflage. Mit 39 Abbildungen auf 24 Tafeln. Stuttgart, Anton Hiersemann, 1963. 322 blz. (incl. afb.). - Prijs DM. 56.
De eerste uitgave van dit werk, verschenen in 1949, werd zeer goed ontvangen. De huidige tweede druk is sterk uitgebreid, vooral in het gedeelte ‘Schriftgeschichte’. Aan de door recensenten van de eerste druk geuite wensen is in zoverre tegemoet gekomen, dat thans een index van personen en plaatsen, en facsimiles met transcripties zijn opgenomen.
In de tussen eerste en tweede uitgave verlopen veertien jaren is veel gebeurd op paleografisch terrein (vooral studies over ontwikkeling van schriftsoorten en nomenclatuur), zodat een tot de huidige stand van zaken bijgewerkt overzicht als het onderhavige, zeer welkom is.
De Abriss is kennelijk mede, zo niet in de eerste plaats, bedoeld als inleiding in het vak ten behoeve van beginners. In dit opzicht moet helaas geconstateerd worden dat het werk te kort schiet. Vooral de beginner, zeker hij die zich door zelfstudie wil bekwamen, heeft behoefte aan duidelijke begripsbepalingen en heldere uiteenzetting van methodologische kwesties, en deze treft hij hier niet in voldoende mate aan. Voorzover Foerster deze zaken ter sprake heeft gebracht, heeft hij ze niet apart behandeld, maar ze opgenomen in zijn ‘Überblick über die Geschichte der Disziplin’. Daartegen behoeft op zichzelf geen bezwaar te bestaan - ofschoon het de overzichtelijkheid niet ten goede komt - maar bijvoorbeeld wel tegen het feit dat, terwijl de verhouding van paleografie tot diplomatiek wordt genoemd en besproken, de relatie met de handschriftenkunde (de term codicologie wordt niet genoemd) in het inleidend hoofdstuk nauwelijks wordt aangestipt, en ook later niet geheel duidelijk wordt. - Het facsimile - gedeelte, dat een praktisch en instructief hulpmiddel had kunnen zijn, maakt de indruk, als een ‘afterthought’ te zijn toegevoegd. Het is niet organisch met de tekst verbonden. Als de afgebeelde handschriften en andere voorwerpen in het boek genoemd worden (dit is lang niet altijd het geval), ontbreekt in de tekst een verwijzing naar de afbeelding en omgekeerd. De facsimiles zijn alle uit andere (in een ‘Verzeichnis der Abbildungen’ verantwoorde) vakliteratuur overgenomen; dit had aan de bruikbaarheid niet behoeven af te doen: het gaat hier niet om originaliteit maar om instructiviteit. Men krijgt echter de indruk, dat niet de originelen zijn gefotografeerd, maar de
| |
| |
afbeeldingen uit andere werken, waardoor de kwaliteit van Foerster's afbeeldingen sterk geleden heeft: men vergelijke bijvoorbeeld zijn afbeelding 15 met het facsimile in J. Kirchner's Scriptura latina libraria, Tafel 17 (niet: 24); daaruit blijkt hoe bij Foerster vooral de bovenste helft van de tweede kolom vervaagd is. De structuur van de beschreven materie komt niet tot haar recht, waardoor het geheel een levenloze indruk maakt. De meeste facsimiles zijn verkleind, hetgeen het schriftbeeld vervalst; de afmetingen van de originelen zijn niet vermeld. De transcripties zijn tamelijk primitief (o.a. is oplossing van afkortingen niet aangeduid). Abb. 33 transcriptie regel 8 hyndar moet zijn: hyn dar; Abb. 34 transcriptie regel 11-12 loi-ssen moet zijn: lai-ssen (het afbreekstreepje van het origineel is in het facsimile verdwenen).
Na deze noodzakelijke negatieve opmerkingen is het een genoegen te kunnen wijzen op de grote positieve verdienste van het boek: het refereert op bijzonder volledige en onderhoudende wijze het overgrote gedeelte van wat op het terrein van de Latijnse paleografie bekend is geworden; de literatuuropgaven zijn uitermate rijk. Het voorziet daarmee in een tot nu toe niet vervulde behoefte. Wie Foerster's boek doorwerkt en zich van de nieuwste literatuur op de hoogte blijft houden door het volgen van het Bulletin codicologique in Scriptorium en van P.J.H. Vermeeren's uitvoerige Kroniek der handschriftenkunde (waarvan nog geen buitenlandse pendants bestaan) in dit tijdschrift, verwerft zich een goed beeld van de stand der Latijnse paleografie. - In het algemeen kiest de auteur in strijdvragen geen partij; door zijn referaat stelt hij de lezer in staat, zich zelf de weg tot een oordeel te banen; dat bij deze opzet wel eens als verouderd te beschouwen zienswijzen vermeld blijven, is een inconveniënt dat niet te zwaar geteld mag worden; dit geldt ook voor de plaatsen waar een eigen mening van de auteur niet voldoende wordt geadstrueerd (hetgeen bijvoorbeeld op blz. 37-39 over de verhouding paleografie-epigrafiek gezegd wordt, is aanvechtbaar). Men zou in het referaat wel gaarne meer aandacht besteed hebben gezien aan principiële kwesties: niet vermeld zijn Mallon's pleidooi voor het betrekken van epigrafiek in de studie van de ontwikkeling van schriftsoorten (J. Mallon, Paléographie romaine, Madrid 1952, Avantpropos) en naar aanleiding daarvan het belangrijke artikel van F. Masai, La paléographie gréco-latine, ses tâches et ses méthodes, in: Scriptorium X 1956 blz. 281-302.
Conclusie: het werk is onontbeerlijk als naslagwerk voor de vakman (een zaakregister in de volgende druk zou de bruikbaarheid nog verhogen) en nuttig voor de beginner die van tevoren in de paleografie is ingeleid hetzij door goed mondeling onderricht, hetzij door een modern systematisch ingericht werk als G. Battelli's Lezioni di paleografia (terza edizione, Città del Vaticano, 1949).
Annie F. Dekker.
|
|