Het Boek. Serie 3. Jaargang 37
(1965-1966)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |||||||||
P.J.H. Vermeeren
| |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
probleem van het humanistisch schrift geheel anders ligt dan dat der Gotische schriftsoorten. Het humanistisch schrift blijkt namelijk niet de resultante van een geleidelijke ontwikkeling; het is een vernieuwing, geïnspireerd door het schrift der Latijnse klassieke teksten, gecopieerd in het Karolingische schrift. Het werd naast en in concurrentie met het Gotische schrift gebruikt, en kreeg uiteindelijk de overhand. Het humanistisch schrift bezit daarbij reeds een persoonlijk karakter, dat bij onderzoek vrij gemakkelijk kan worden vastgesteld. Dit individuele is het aantrekkelijkst bij de studie van humanistische schriften. Tegenover de middeleeuwse magister anonymus - om Kristellers naamgeving te gebruiken (Festschrift für Fritz Schalk, blz. 7) - staan in de Renaissance tal van individuen die wij bij naam en toenaam kennen. De anderhalve eeuw tussen Petrarcas overlijden (1374) en de Sacco di Roma (1527) is van hen vervuld. Zij hebben in schrift en druk de letters (zowel romein als cursief) ontworpen waarmede wij dagelijks verkeren; met hun periode zet de moderne tijd van het schrift in. Nimmer mag daarbij vergeten worden dat de toen ontwikkelde schriften even zo vele aspecten van het humanisme zijn. Noch dat de ingewikkelde verhoudingen en wisselwerkingen tussen schrijf- en drukkunst zo veelvuldig en intens zijn, dat ook gewezen moet worden op beïnvloeding van schrift door typografie.
Voor dit alles wordt nu aandacht gevraagd in de volgende vier, chronologisch gerangschikte publikaties.
*** | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
Uit deze publikaties blijkt bovenal hoe ook in de humanistische schriften het tekstniveau beslist. Geen humanist zou enig bezwaar gekoesterd hebben tegen het gebruik van Gotisch schrift voor teksten in volkstalen. Maar zij waren er tevens van overtuigd, dat bij Latijnse teksten andere, hogere eisen golden. Onder dit licht moet hun bewondering voor de oude inscripties bezien worden. Een houding welke overigens de van oudsher bestaande hiërarchie der schriftsoorten weerspiegelt, waarover reeds E.A. Lowe - bijna veertig jaar geleden - enkele belangrijke opmerkingen heeft gemaaktGa naar voetnoot1. Uiteraard heeft deze belangstelling voor inscripties de schriftontwikkeling in Italië sterk beïnvloed, zodat men graag precies zou willen weten van wanneer deze interesse dateert. Nu bestaat juist daarover tussen twee van bovengenoemde auteurs een groot meningsverschil. Wardrop (The script of humanism, blz. 8) meent dat daarvan eerst rond 1465 sprake kan zijn. Ullman (The origin and development of humanistic script, blz. 56) stelt daarentegen dat Poggio Bracciolini al in het eerste decennium der vijftiende eeuw de op inscripties voorkomende letters in zijn majuskels heeft nagebootstGa naar voetnoot2. Dit tijdsverschil is geenszins zonder belang, temeer omdat de vroegste humanisten de Karolingische minuskel niet gekozen hebben omdat zij mooi, maar omdat zij oud was. Vandaar hun naamgeving: ‘lettera antica’; vandaar ook dat zij deze lettera antica bovenal geschikt achtten voor het schrijven van ‘antieke’ boeken. Bij de ontwikkelingsgang moet nu op twee zaken gelet worden. Allereerst zijn dat literaire, respectievelijk oudheidkundige coterieën en de daarin door dominerende persoonlijkheden uitgeoefende invloeden op gebruikte schriften. En vervolgens is dat het ontstaan van allerlei schriften voor bijzondere doeleinden. Natuurlijk blijken vooral oudheidkundige kringen de geestdrift voor inscripties verhevigd te hebben. Maar alleropmerkelijkst is hoe vele en velerlei invloeden ertoe leidden het humanistisch schrift algemeen te maken, d.w.z. in oorsprong persoonlijke scheppingen te transformeren tot een door vrijwel alle humanisten aanvaarde èn verspreide schriftsoort. De groei blijkt daarbij bijzonder snel te zijn geweest. Reeds in het laatste kwart der vijftiende eeuw valt de glansperiode der overrijke, verluchte humanistencodices; proeven van volmaakte vereniging tussen kunst en | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
wetenschap. Dezelfde tijd blijkt tevens de klassieke periode der vermaardste amanuenses, waarvan Sigismondi de' Sigismondi als exponent worde genoemd. Zij brachten de Florentijnse vorm der ‘lettera antica’ naar de zestiende eeuw over, en wel op zulk een voortreffelijke wijze dat het uiterst kritisch oog van Poggio - gesteld dat hij er nog kennis van had kunnen nemen - daar met welgevallen op gerust zou hebben. Dat Poggio Bracciolini ontwerper van het humanistisch schrift is, wordt door Ullman met klem van redenen betoogd. Naar zijn oordeel valt daarbij de keuze van de Karolingische minuskel als model voor het nieuwe schrift eigenlijk te danken aan de omstandigheid dat enkele humanisten uit de overgangstijd van veertiende naar vijftiende eeuw, vanwege hun presbyopie, voorkeur schonken aan met duidelijke, grote letters geschreven codices. En dan met name aan twaalfdeeeuwse in Italië ontstane, waarin het oorspronkelijke Karolingische schrift betrekkelijk zuiver bewaard gebleven was en weinig van zijn schoonheid had ingeboet. Om dus met Ullman te spreken: presbyopie heeft de schriftvernieuwing veroorzaakt, want het was rond 1400 gemakkelijker van hand dan van bril te verwisselen! Hoe men hier ook over denke: èn Petrarca èn Coluccio Salutati (1331-1406; geestelijk erfgenaam van Petrarca) koesterden - bepaaldelijk op latere leeftijd - ernstige bezwaren tegen de schriften van hun tijd. Omdat nu vooral Coluccio kennis droeg van Karolingische codices is hij met nieuwe schriften beginnen te experimenteren. Coluccio ging dus voorop, maar Poggio - die voor hem werkte en naderhand (1414-1425) meer dan een decennium lang op handschriftenjacht ging - zette de beslissende stap. Bij het ontwerp voor een nieuw schrift heeft hem uiteraard geen bepaalde Karolingische codex voor ogen gestaan; eer moet gesteld worden, dat zijn minuskels het met smaak en vakmanschap gekozen gemiddelde vertegenwoordigen van een groot aantal in verschillende codices voorkomende letters. Met de majuskels is het anders gesteld. Geen twijfel of hij heeft deze ontleend aan de kapitalen op inscripties te Florence, Fiesole en Rome door hem bestudeerd. Zijn nieuwe fraaie schrift is dan uiteindelijk het prototype geworden voor de als ‘romein’ aangeduide drukletter, die al vijf eeuwen lang triomfeert. Nu is er een tweede beschermeling van Coluccio - geheten: Niccolò Niccoli - die tevens een van Poggios mededingers schijnt te zijn geweest. Wat hier ook van zij: er ligt een geheimzinnige schemer over deze figuur en zijn schrift. Nog afgezien ervan dat hij alleen papier gebruikte (ongeacht het toen bestaande waarderingsonderscheid tussen papier - slechts voor niet te bewaren stukken te bezigen -, en perkament - waarbij aan het nageslacht werd gedacht -), vertoont zijn humanistische cursiva ook enkele aan Gotische schriften her- | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
innerende kenmerken. Hetgeen overigens niet verhinderd heeft dat cursieve handen als de zijne, ten slotte, geleid hebben tot het druklettertype ‘cursief’, dat evenzeer als de straks genoemde ‘romein’ gezegevierd heeft. Hieraan moet toegevoegd, dat het Niccoli trouwens niet in de eerste plaats om het schrift maar om de tekst ging. Hij was er vooral op bedacht een betrouwbare redactie te leveren, zorgvuldig naar de oude legger gekopieerd en door hemzelf geëmendeerd. Op hun beurt hebben vele van zijn afschriften weer als legger voor talrijke fraaie handschriften gediend; zelf wilde hij alleen goed leesbaar schrijven. Ongeacht hun verschillen kan bij Poggio en Niccoli toch van tweeeenheid gesproken worden. Zij uit zich vooral in hun gemeenschappelijk streven bloei en groei van het nieuwe schrift naar beste vermogen te bevorderen. Poggio trad daarbij zelf als leermeester op en heeft de voldoening gesmaakt te zien hoe de door hem ontwikkelde schriftsoort als lichtend voorbeeld door talrijke leerlingen werd nagevolgd. Nochtans schijnen goede scriptores schaars te zijn geweest; zelfs in Florence, toen een der centra van het boek.
Het boven samengevatte is niet meer dan een schets, waaraan arceringen naar bevind van zaken moeten worden toegevoegd. Allereerst dient opgemerkt dat het weergegevene alleen op het schrift zelf betrokken is en niet op het eraan ten grondslag liggende culturele substraat, waaraan overigens Wardrop evenmin als Fairbank & Wolpe voorbij zijn gegaanGa naar voetnoot1. Tevens worde bedacht, dat naar Italiaanse opvatting het humanisme een uitgesproken Italiaans verschijnsel is, te beschouwen als cultureel substraat van de renaissanceGa naar voetnoot2. Hoe men daarover ook oordele, wat bij het humanistisch schrift als zodanig prevaleert is identificatie van de schrijver, en dit ongeacht de herhaaldelijk voorkomende wisseling van schriftsoorten bij één persoon. Bij cursieve schriften vloeit deze mogelijkheid tot herkenning daaruit voort dat de humanistische cursiva een nieuwe ductus vertoont, welke haar wezenlijk onderscheidt van de Gotische cursieve schriften waaruit zij voortgekomen is. En wat het boekschrift aangaat: al werkten de straks genoemde amanuenses vaak in scriptoria samen, toch vallen ook tussen hen individuele verschillen gemakkelijk vast te stellen. Tegen het einde der vijftiende eeuw (vanaf circa 1480) worden nu steeds meer boeken - zowel ‘antieke’ als teksten in de volkstalen - in humanistische cursiva geschreven. Zodat rond 1500 de | |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
‘lettera antica’ als het ware verdrongen lijkt. Ongetwijfeld heeft de uiterst voorspoedige bloei van de drukkunst op deze ontwikkelingsgang grote invloed geoefend. Maar wij weten zó weinig van de werkelijke omstandigheden waaronder de kopiisten dier dagen werkten, dat het onmogelijk is daarover in detail te treden. Het spreekt echter vanzelf dat de drukpers grote scriptoria deed verdwijnen, zodat vele amanuenses gedwongen werden ander werk ter hand te nemen. Voorzover zij geen toevlucht in de kalligrafie zochten en vonden, werden zij van scriptor proeflezer, respectievelijk drukker. De drukkunst heeft overigens op haar beurt de verdere ontwikkelingsgang van het humanistich schrift sterk bevorderd door uitgave van handleidingen, te danken aan schrijfmeesters als: Ludovico Arrighi, Giovanantonio Tagliente en Giovanbattista PalatinoGa naar voetnoot1. In tegenstelling met Wardrop en Fairbank & Wolpe spreekt Ullman hier over kalligrafie, door hem nadrukkelijk van paleografie onderscheiden en als zodanig niet in zijn boek (The origin and development of humanistic script) behandeld. Zelfs bij aanvaarding van dit standpunt moet toch overwogen worden dat deze (latere) bloei van doorslaggevende betekenis is geweest voor de spreiding van humanistische schriften - en bepaaldelijk van de humanistische cursiva - over de gehele Westeuropese wereld. Want nog in het laatste kwart der vijftiende eeuw (aanzienlijk vroeger dus dan de tijd van bovengenoemde zestiende-eeuwse schrijfmeesters uit de twintiger en dertiger jaren) heeft de humanistische cursiva een tweeledige metamorfose ondergaan. Enerzijds ontwikkelde zij zich - als straks geschetst - tot boekletter, anderzijds werd zij het bij voorkeur gehanteerde hulpmiddel voor verzorgde briefwisseling. Begrijpelijk hoe hier schrijfmeesters als leraars optraden, en dit met groot succes. Zij wisten immers niet alleen het Italiaanse schiereiland, maar vrijwel geheel Europa voor zich te winnen. De naar verhouding minder talrijke Westeuropese schrijfmeesters raakten geleidelijk allen onder hun invloed, hetgeen overigens niet betekent dat de Italiaanse humanistische cursiva overal even vlug ingang vond. Het verloop daarvan in Engeland wordt samenvattend beschreven door Fairbank & Wolpe (Renaissance handwriting). Tot goed begrip daarvan herinnere men zich hoe gedurende de Elizabethaanse periode in Groot Brittannië twee soorten schrift gebruikt werden. Te weten: de uit inheemse schriften voortgekomen ‘Secretary’ hand, en de ge- | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
importeerde ‘Italiaanse’, welke vanaf circa 1580 de oorspronkelijke Engelse hand begon te verdringenGa naar voetnoot1. Deze vervanging geschiedde uiterst langzaam. Nog tot het midden der zeventiende eeuw is de Italiaanse hand: ‘the writing of ceremony’ gebleven, om Fairbank & Wolpe aan te halen (Renaissance handwriting blz. 29). Beide handen werden bovendien op velerlei wijzen door elkaar gebruikt, waarbij vooral de thans nog in veel drukwerk gevolgde praktijk opgang maakte, om in een in Secretary-hand gesteld stuk de Italiaanse te bezigen bij emfaze of citaat. Uiteindelijk zegevierde nu toch de laatste, mede door toedoen van Westeuropese schrijfmeesters, waaronder Jan van den Velde. Het is daarbij een heel kleine speling van de ironie der geschiedenis, dat een eeuw later de op basis der humanistische cursiva in Groot Brittannië ontwikkelde ‘Italiaanse’ hand als ‘main Anglaise’ naar het vasteland terugkeerde! Het trekt de aandacht Fairbank & Wolpe (Renaissance handwriting), maar bovenal Wardrop (The script of humanism) uitvoerig te zien handelen over ontstaan en groei van de humanistische cursiva, ongeacht de omstandigheid dat er nog zoveel aan onze feitelijke kennis daarvan ontbreekt. Ziet men - in navolging van laatstgenoemde auteur - de ‘cursiva’ als minder vormelijke variant van de ‘lettera antica’, dan is hier wel mede aangeduid in welke richting het onderzoek naar oorsprong en eerste ontwikkeling zich zal moeten bewegen, maar meer ook niet. Behalve dan dat Wardrop er ook nadrukkelijk op wijst hoe de bestudeerder zich hier vooral niet tot Florence moet beperken, maar tevens veel aandacht zal moeten schenken aan Venetië en Rome. Een uiterst belangrijke gevolgtrekking, omdat - zelfs nog in Ullmans The origin and development of humanistic script - de grote betekenis van beide laatstgenoemde centra over het algemeen onderschat wordt. Want hoe men het ook keert of wendt: juist in Rome heeft de humanistische cursiva een lange en grote bloei gekend. Alhoewel geen schepping der curie werd zij toch haar bij voorkeur gehanteerd hulpmiddel. Dat zij tevens bij geleerden en kunstenaars het pleit won is daarmede niet in tegenspraak, ja geldt mede ter verklaring van haar Europese succes. Proeve voor het laatste biedt ook de verzameling specimina van de allervroegste Engelse ontwikkeling, bijeengebracht door Fairbank en Dickins (The Italic hand in Tudor Cambridge). Fairbank is daarbij bovenal de kalligraaf die het er met name om te doen is door studie van de Renaissance-schriften bij te dragen tot verhoging van het hedendaagse schrijfniveau; Dickins handelt bepaaldelijk over de historische achtergrond om te verklaren hoe in de tijd van de Tudors | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
een zo groot getal van geleerden aan de universiteit van Cambridge zulke fraaie Italiaanse handen schreven.
***
Na kennisneming van bovengenoemd publikatie-parallellogram is men geneigd Ullman bij te vallen, waar hij in de slotalinea van zijn boek (The origin and development of humanistic script blz. 134) concludeert dat het humanistisch schrift ten leven geroepen is door Coluccio Salutati, ontwikkeld door Poggio Bracciolini, bevorderd door Niccolò Niccoli, en verkozen door de Medici en hun navolgers. Een samenvatting die door haar krachtige beknoptheid bewondering afdwingt, zij het ook dat Ullman (en alle andere boven vermelde auteurs) er met nadruk op wijzen, hoe talrijke problemen met betrekking tot oorsprong en ontwikkelingsgang van het humanistisch schrift nog om oplossing vragen. Daartoe behoort stellig ook een verfijning van terminologie inzake de verhouding paleografie-kalligrafie, te noodzakelijker nu - gelijk opgemerkt - omtrent hun wederzijdse betrekkingen geen overeenstemming bestaat. In samenhang daarmee wijs ik hier op de enkele jaren geleden verschenen catalogus Calligraphy 1535-1885, met een inleiding van Stanley Morison bezorgd door Carla MarzoliGa naar voetnoot1. Maar het grootste probleem, dat van ontstaan en vroegste ontwikkeling van de humanistische cursiva is nu toch - met name door Ullman - tot oplossing gebracht. Tegenover de nog steeds alom verspreide mening, dat de humanistische cursiva uit de kanselarijen is voortgekomen, stelt hij met een vracht van bewijzen - bepaaldelijk door publikatie van uiterst belangrijke lijsten van gedateerde en gedetermineerde codices - dat Niccolò Nicoli de ontwerper is van de humanistische cursiva (onze cursief), net zoals Poggio Bracciolini de ontwerper is van de ‘lettera antica’ (onze romein). Samenvattend: in bovengenoemd parallellogram van publikaties valt inderdaad nieuw licht op het humanistisch schrift. Nieuw licht ook op de cultuurhistorische achtergrond daarvan, of - zo U wilt - op de bodem waaruit dit alles is voortgekomen. Op één aspect daarvan wil ik hier nog de aandacht vestigen, te weten: dat - ook onder paleografisch opzicht - Petrarca steeds meer figureert als belangrijke schakel tussen middeleeuwen en Renaissance. Het is niet de geringste | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
harer verdiensten dat de beoefening der paleografie tot zulke conclusies leidt; meer: zij zal velen met het vak verzoenen en hun bovenal doen zien hoe de studie van het (oude) schrift haar eigen waarden bezitGa naar voetnoot1.
December 1963. (Wordt vervolgd) | |||||||||
Summary
|
1) | James Wardrop, The script of humanism; |
2) | Alfred Fairbank and Berthold Wolpe, Renaissance handwriting; |
3) | B.L. Ullmann, The origin and development of humanistic script; |
4) | Alfred Fairbank and Bruce Dickins, The Italic hand in Tudor Cambridge. |
- voetnoot1
- Paul Oskar Kristeller, Aufgaben und Probleme der Handschriftenforschung. In: Wort und Text. Festschrift für Fritz Schalk. Frankfurt am Main, 1963; 1 vlgg.
- voetnoot2
- Ik verwijs daarvoor naar Paul Oskar Kristellers inventaris van ongecatalogiseerde humanisten-manuscripten (Iter Italicum), waarvan het eerste deel zojuist bij E.J. Brill te Leiden verschenen is.
- voetnoot3
- Giulio Battelli, Lezioni di paleografia 3. Città del Vaticano, 1949.
- voetnoot4
- Deze verhandeling maakt het slotstuk uit van: Nomenclature des écritures livresques du IXe au XVIe siècle. Paris, 1954; 35 vlgg.
- voetnoot1
- Vgl. E.A. Lowe, Handwriting in: The legacy of the middle ages. Edited by C.G. Crump & E.F. Jacob. Oxford, 1926; 197 vlgg.
- voetnoot2
- Ik maak van deze gelegenheid gebruik de lezer attent te maken op de enkele jaren geleden verschenen publikatie: Monumenta Italiae graphica. Tavole con illustrazioni, commento, analisa grafica e trascrizione di Stelio Bassi. Cremona, 1956-1957. 2 dln. in 1 bd. Vooral het tweede deel (La scrittura calligrafica greco-romana) is vanwege zijn vele afbeeldingen van bijzonder belang i.v.m. het boven samengevatte. - Een alleraardigst populair boekje over Roman lettering (A book of alphabets and inscriptions) is als Large picture book No. 12 van het Victoria and Albert Museum te Londen (1958) in het licht gegeven.
- voetnoot1
- Hun uiteenzettingen daaromtrent roepen herinneringen op aan Heinrich Fichtenau, Mensch und Schrift im Mittelalter. Wien, 1946. Veröffentlichungen des Instituts für österreichische Geschichtsforschung: 5.
- voetnoot2
- Vgl. daarvoor het straks reeds genoemde stuk van Giulio Battelli, Nomenclature des écritures humanistiques in: Nomenclature des écritures livresques du IXe au XVIe siècle. Paris, 1954; 35 vlgg.
- voetnoot1
- Van de hier genoemde schrijfmeester Ludovico Arrighi berust onder signatuur II A 19 ter Amsterdamse Universiteitsbibliotheek een door hem in 1517 te Rome geschreven Latijnse vertaling der Ethica van Aristoteles. Daarover handelde H. de la Fontaine Verwey in Amsterdam en de drukkunst. Opstellen rondom het boek. Amsterdam, 1950; 100 vlgg. - Over de handleidingen van Arrighi, Tagliente en Palatino vgl. Alfred Fairbank, Die Cancellaresca in Handschrift und Drucktype. In: Imprimatur. Ein Jahrbuch für Bücherfreunde. Neue Folge, Band I 1956/1957. Frankfurt a. M., 1957; 53 vlgg.
- voetnoot1
- Een beknopte, maar uitstekende samenvatting over de Engelse hand biedt ‘appendix eight’ (A note on Elizabethan handwriting) in: Ronald B. McKerrow, An introduction to bibliography for literary students. Oxford, 1927; 341 vlgg.
- voetnoot1
- Calligraphy 1535-1885. A collection of seventy-two writing-books and specimens from the Italian, French, Low Countries and Spanish schools. Catalogued and described with upwards of 210 illustrations and an Introduction by Stanley Morison. Milano: La Bibliofilia 1962. Op de rugzijde van het titelblad wordt vermeld: This volume is compiled by Carla Marzoli. - Ik vestig hier ook aandacht op Bodleian Picture Book No. 12: Humanistic script of the fifteenth and sixteenth centuries, samengesteld door A.J. Fairbank en R.W. Hunt, en door de Bodleian Library Oxford in 1960 uitgegeven.
- voetnoot1
- De belangstellende lezer verwijs ik hier nog naar twee belangrijke besprekingen. De eerste - over Ullmans boek - is van Paul Oskar Kristeller en verscheen in Manuscripta V (1961) 35 vlgg. - De andere - over de anthologie van Fairbank & Wolpe - is van James Wells en verscheen in The Library, Fifth series, XV (1960) 214 vlgg. - Ik maak tevens van deze gelegenheid gebruik om te verwijzen naar de interessante monografie van Vittore Branca en Pier Giorgio Ricci: Un autografo del Decameron (Codice Hamiltoniano 90). Opusculi Accademici. Editi a cura della Facoltà di Lettere e Filosofia dell' Università di Padova 8. Casa Editrice Dott. Antonio Milani. Padova, 1962.