Het Boek. Serie 3. Jaargang 37
(1965-1966)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XII]
| |||||||
[Het Boek, jaargang 1965-1966]Hertog Karel van Gelder
Onbekende copie Copyright Gemeentemuseum Arnhem | |||||||
[pagina 1]
| |||||||
M.E. Kronenberg
| |||||||
[pagina 2]
| |||||||
dan valt er op deze deels uitstekende typering toch iets af te dingen. Want er zijn vele bewijzen bewaard, dat hertog Karel niet zo onverschillig tegenover wetenschap en kunst stond, in het bijzonder waar het er om ging de Katholieke kerk te steunen. Herhaaldelijk komt zijn naam voor in producten der drukkunst. Het leek mij niet ondienstig de sporen hiervan in de post-incunabeltijd eens bijeen te brengen. Allereerst bestaan er natuurlijk decreten en missives, uit zijn naam gedrukt. Bekend zijn: Brief, gericht tot alle conventen voor een geldelijke bijdrage bij het aannemen van krijgslieden, Aug. 1521. Exemplaren van deze beide plano-drukken, aan één zijde bedrukt, worden bewaard in het Rijksarchief te ArnhemGa naar voetnoot1. De eerste bevat een schatting, opgelegd aan de kloosters, de andere een bevel tot de leenmannen samen met hun knechten gewapend op te komen. Alles natuurlijk in verband met zijn eeuwige oorlogen. In dat jaar was geld en steun stellig brandend nodig voor de strijd tegen de Friezen. Dan is er een muntordinantie, door Karel uitgevaardigd in Maart 1527. Eveneens een plano-druk, waarvan de Deventer Atheneumbibliotheek het enige bekende exemplaar bezit. Het is: Ordinantie ende evaluacie vanden gelde vanwegen Hertog Karel van Gelder, 31 Maart 1527. Dit keer liet hij drukken bij Albert Pafraet te DeventerGa naar voetnoot2. Tot hetzelfde soort publicaties behoort het Privilegium ducis Gelrie. Het is in 1520 of 1521 door Jan Berntsz. in Utrecht gedrukt. Exemplaren hiervan zijn me niet bekend. Het bestaan ervan valt af te leiden uit een rekening van de Domfabriek te Utrecht: Item solvi Johanni Bernardi impressori pro trecentis copiis privilegii ducis Gelrie per eundem impressis pro quolibet centenario unum florenum Hollandensem fac. iij flor. xv st.Ga naar voetnoot3. Dit waren ondertussen altegader vrij neutrale publicaties, gelijk ieder regerend vorst ze op zijn tijd moet laten drukken. De volgende evenwel staan in veel nauwer verband tot Karel's persoonlijke belangstelling. Overtuigd Katholiek en fel gekant tegen de Hervorming heeft hij de kosten dezer uitgaven ten behoeve der ketterbestrijding | |||||||
[pagina 3]
| |||||||
stellig met vreugde gedragen. Of door de onderdanen laten betalen. Daar zijn dan allereerst twee bewaarde werken: Prognosticon de terribilissimo maledicti antichristi adventu, van Jan. 1524 en de Nederlandse versie ervan Van der verveerlicken aenstaende tyt Endechristes. Het laatste zonder jaar, maar klaarblijkelijk ongeveer terzelfder tijd als het Latijnse tractaat, in 1524, gedruktGa naar voetnoot1. In geen van beide wordt de drukker vermeld. Typenonderzoek wees uit, dat dit Albert Pafraet in Deventer is geweest. Van ieder is slechts één exemplaar bekendGa naar voetnoot2. E. Colliander heeft indertijd een voortreffelijk opstel met enige facsimile's aan de Nederlandse editie gewijdGa naar voetnoot3, waarvan een exemplaar door Collijn was ontdekt in de Universiteitsbibliotheek van Uppsala. Het Latijnse origineel, het Prognosticon, vroeger door Revius gezien en waaruit deze veel heeft geciteerdGa naar voetnoot4, scheen lange tijd onvindbaar te zijn. Ten slotte bleek er echter een exemplaar beland te wezen in de Straatsburgse Universiteitsbibliotheek, waar het in 1874 met meer boeken van het klooster Frenswegen bij Nordhorn terecht is gekomen. In 1926 heb ik met enige vreugde verslag van deze vondst uitgebrachtGa naar voetnoot5. Dat de Nederlandse versie geenszins een letterlijke vertaling van het Latijnse origineel is geweest valt daar te lezen. Wordt aan het slot der Nederlandse editie zeer uitdrukkelijk vermeld, dat ... de durlichtige hoechgheboren furst H.K. van Gelre/ vnde van Gulich/ vnde greue van Zutphen/ dyt boeck to dude vn̅ to latino bekostiget heuet to prenten... in de Latijnse tekst komt dit niet voor. Toch wordt ook daar de hulp aangestipt en dank gebracht aan de ‘christianissimo ac magnifico principe nostro domino Karolo... auxiliante ad pressuram seu imprimendum’Ga naar voetnoot6. In het Nederlandse geschrift vertelt de schrijver op vrij kinderlijke wijze, dat Zijne vorstelijke Genade hem voor de Latijnse uitgave 19 gouden kronen heeft gegeven en dat hij hoopt voor ‘dessen dutschen’ nog veel meer te krijgenGa naar voetnoot7. Voor zover ik heb kunnen nagaan staat in het Latijnse tractaat | |||||||
[pagina 4]
| |||||||
nog niet de mededeling over de andere werken van dezelfde auteur, die de Nederlandse lezing heeft. De twee passages, die hierop betrekking hebben, vermeld in Colliander's opstel, zijn ten dele reeds door mij van hem overgenomenGa naar voetnoot1. Ze lijken me echter belangrijk genoeg om hier nog eens in extenso te worden afgedrukt. De eerste luidt: ... want my is vele voer gekomen van endechristes voerlopers / dat ick nicht en woste do ick dyt to latino screeff vnde componiert hadde vnde selues in der prenten ghebracht hadde myt bystant vnde hulpe des durluchtighen... fursten / hertich karel van Gelre... de syn f.g. my daer xix. golden cronen to baten heft gegeuen vnde hope dat van syn f.g. to dessen dutschen noch vele meer scheen sall / want ick hebbe syn f. genade lieflicken vnde guetwyllich volherdich gheuonden in allen geestlicken dyngen daer ick syn f. genade om gebeden hebbe to der eren godes vnde der gebenedyden moder iesu als int erste van den hilgen fest onser liuen vrouwen als se onder den cruce stont op den berch van caluarie / Daer na dat suuerlicke boexken geheten de gulden crone marien / daer ghemeenlicken in steet al dat daer hoert to der sylen salicheyt /Vnde dat schone gebet van der passien onses liuen heren iesu cristi / Wellekoer syn f.g. int ersten leet drucken eder prenten mytter figuren om den cruce / der mennich dusent is verbreit in der cristenheit / Vnde nu int leeste heft syn f. genade dat selfte hyllighe gebet myt een ander daer by van der weldaet vnde sorchuoldicheit vnde grote droefnysse marien de se myt hoer lieue kynt iesu hier op erden heft ghehadt / dat so schoen vnde nut is den menschen to lesen...Ga naar voetnoot2. In de tweede wordt gezegd: ... Int erste heft syn f.g. bekostyghet dat heerlicke fest onser lyuen vrouwen / als se onder den cruce stōt / dat int lant van Gelre geholden wart / heerlick vn̅ schoen bouen alle festen / vnde dat behaget god christo iesu / wāt daer wart syn hylge lydē mede in vernyet / Dyt en heft syn f.g. nicht allene in den lande vā Gelre gheordeniert to holden iaerlick / mer oeck in dat hertichdom vā Lotryngen / vn̅ voert an in francrycke als ick vā syn f.g. v'staen hebbe / Daer na de gulden croen Marien / daer in steet gemeēlicken dat daer hoert to der sylen salicheit wil ment rechte verstaen / Itē de schone gebeden van den lyden Christi vn̅ der droefnysse Mariē / de seer wyt verbreydet synt / Nu int leeste heft syn f.g. geholpen tho dessen nyen boke holdende van der aenstaende tyt endechristes / vnde vā synen voerlopers vn̅ boden / | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
als desse martiniaens clāten synē warē drauanten. Dat syn f.g. gans bekostiget heuet to prenten erst to latino vn̅ na to dude voer dē gemenē volleke /...Ga naar voetnoot1. Kostbare mededelingen, waaruit dus valt af te leiden, dat de Hertog niet alleen de kosten heeft gedragen van het feest van Maria, jaarlijks te vieren in Gelre en eldersGa naar voetnoot2, maar behalve het drukken der twee bovengenoemde boeken tevens dat der volgende heeft bekostigd, blijkbaar door dezelfde auteur geschreven of bewerkt:
Het laatste zal vermoedelijk een uitgebreidere editie van no. 2 zijn. Van geen der drie zijn tot nu toe exemplaren teruggevondenGa naar voetnoot3. Wel is het eerste, evenals het Prognosticon en de Nederlandse versie ervan, aan Revius bekend geweest, die er 't een en ander, in het Latijn vertaald, uit heeft aangehaaldGa naar voetnoot4. Hij vermeldt het als druk van Albert Pafraet te Deventer, van 1516. Het tweede wordt ook genoemd in De bloyende Rosengarde aller gestlicken ionfferen christo gehilghet (Deventer, Jac. de Breda, 1516), een geschrift van dezelfde anonieme schrijver, ‘In marien garde daer ic wone’. Hierin staat te lezen op bl. 68b: Meer wāner du bist in grotē noden, droefnysse vn̅ lyden so salstu lesen... dat schone crachtighe gebet vā al dē lyden dins brudegams christi iesu.... Wellekoer die... hertich Karole vā ghlre int yrste heft latē prētē mitter figurē...Ga naar voetnoot5. Wie is ondertussen de auteur geweest van het Prognosticon en de Nederlandse gedaante ervan, van de Gulden Crone MarienGa naar voetnoot6, van De bloyende Rosengarde? Waarschijnlijk is ook aan hem de vormgeving van het Schone Gebet van der passie, in beide gedaanten, te danken. Nergens vermeldt deze geestelijke zijn eigen naam, maar wel zegt hij tot de Bededictijner orde te behoren en al meer dan twintig jaar biechtvader te zijn in het vrouwenklooster MariengardenGa naar voetnoot7. Dat is ook zijn woonplaats, dus klaarblijkelijk was hij de rector van het convent. Vroeger is herhaaldelijk aangenomen, dat dit Mariengarden het | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
Praemonstratenser klooster van die naam in Hallum (Friesland) is geweestGa naar voetnoot1. Aangezien dat echter een mannenklooster was, vervalt deze veronderstelling. Veel aannemelijker is Colliander's gissing, steunend op het gezag van Dr. J.S. van Veen te Arnhem, dat onze auteur in het nonnenklooster Mariengaarde bij Opheusden woondeGa naar voetnoot2. Met enige verbazing trof ik de toen reeds lang weerlegde bewering, dat hij monnik in Hallum is geweest, ao 1937 nog weer aan in Romein's biographie van Karel van EgmondGa naar voetnoot3. Drie van zijn geschriften, op kosten van de Hertog uitgegeven, werden door Albert Pafraet gedrukt en twee ervan behoren, met de genoemde Muntordinancie van 1527, tot de hoogst zeldzame uitgaven in de landstaal van deze Deventer drukker. Misschien zijn beide andere ook van Pafraet afkomstig, doch het zou eveneens mogelijk wezen, dat een van beide identiek is met ‘eyn Gebethboeck’, waarvoor Magister Arnoldus de Gruythuys naar ‘Clairenwaiter’ op 5 Juli 1513 (= 1515)Ga naar voetnoot4 was gezonden om het voor hertog Karel ‘to laiten printen’Ga naar voetnoot5. Vermoedelijk is hiermede het klooster Clarewater bij Hattem bedoeld, al blijft het vreemd, dat het bestaan van een drukkerij aldaar slechts uit deze post zou kunnen worden afgeleid. Zelfs waag ik de veronderstelling, dat Magister Arnoldus misschien alleen in het klooster Clarewater heeft overnacht op zijn tocht naar een drukker in het naburige Zwolle. En dat dan een andere post van 20 Augustus 1513 (= 1515) daarmede in verband zou staan. Toen immers is aan deze Meyster Arnt van den Gruythuys een betaling gedaan ‘van deels Boecken tot Zwolle te haelen’, die de Hertog ‘aldair hadde laiten prynten’Ga naar voetnoot6. Wel heeft de Zwolse drukker in dat geval het Gebedenboek tussen 5 Juli en 20 Augustus met bekwame spoed afgeleverd, een spoed waar wij heden ten dage, gewend aan een trager tempo der drukkerijen, met enige afgunst naar opzien. Wanneer het Gebedenboek inderdaad te Zwolle mocht zijn gedrukt, dan komt voor dat tijdstip daar de drukker Thieman Petersz. Os van Breda in aanmerking. Dezelfde die, later te Zutphen gevestigd, beide reeds vermelde Brieven van 1521 voor Hertog Karel heeft mogen drukken. Zo zijn er dus behalve de officiële publicaties reeds vijf, misschien zes geschriften aan te wijzen, waarvan Karel de uitgave bekostigd heeft. Alle bestemd ter bevestiging van het Katholieke geloof. Nog is er meer. Een andere post uit het hertogelijk archief, door Van Hasselt vermeld en daar evenals de vorige volgens Mr. van Schilf- | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
gaarde ten onrechte op 1513 in plaats van op 1515 gedateerd, luidt: Op Manendach xx dach Aprilis gegeven, Gysbert, die Kremer, om die Boecken die Heer Peter van Moirse to Parys heifft laiten drucken, van id officio Beatae Virginis, van Antwerpen mede te laiten brengen, iiii. g. ad ii. g.g.Ga naar voetnoot1. Uit een post van ‘Dinxdach, xxiiii dach Aprilis’ verneemt men, dat ‘die Boecken van Antwerpen noch nyet komen en waren’Ga naar voetnoot2. Het Officium b. Virginis zal vermoedelijk hetzelfde gebedenboek zijn, dat in een volgende post van 11 Juli 1513 (= 1515) genoemd wordt ‘van onser liever Vrouwe Hoichtyt de Compassione’. Er werd aan Heer Peter van Moerze (van Meurs) opgedragen die in Parijs gedrukte boeken te betalenGa naar voetnoot3. Wat bewoog er de Hertog ondertussen toe zo ver van huis, in Parijs, te laten drukken? Heel waarschijnlijk had hij gedurende de jaren 1487-92, die hij, gevangen genomen in de slag bij Béthune, noodgedwongen in Frankrijk heeft moeten doorbrengen, daar de mooie, typisch Franse Livres d'heures en andere devote boekjes leren kennen. Ze zijn van een ongemene bekoring, iedere bladzijde gevat in een houtsneerand met bijbelse, soms zelfs klassieke voorstellingen, of met bloemen en ranken en speelse figurenGa naar voetnoot4. Al kunnen die getijboekjes dan niet halen bij hun voorgangers, de handschriften met gekleurde miniaturen, toch behoren ze in het eigen soort tot de meest charmante producten van de drukkunst. Terecht worden ze nog altijd op hoge waarde geschat. Frans van oorsprong, heeft het genre ook bij ons navolging gevonden. Evenwel is hun aantal, door Nederlandse drukkers in de landstaal gemaakt, niet groot. Meer dan een zestal van deze getijboeken met houtsneeranden, daterend van 16 Augustus 1491-c. 1500 zijn me hier niet bekend. Ze werden gedrukt in Antwerpen en Gouda door Gerard Leeu, Adriaen van Liesvelt, Govaert Bac en de CollaciebroedersGa naar voetnoot5. Intussen was er gevaarlijke concurrentie gekomen. Parijse drukkers hadden zich op de Nederlandse markt gedrongen. Voor hen was het natuurlijk een groot voordeel, dat het illustratie-materiaal, reeds gebruikt in hun Franse uitgaven, kant en klaar lag en zij alleen een Nederlandse tekst nodig hadden. Die dan, eenmaal samengesteld, steeds herdrukt kon worden. | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
De Parijse Nederlandse reeks is in 1497 geopend door Joh. Higman, wiens Getiden van O.L. Vrouwe bij Willem Houtmart in Antwerpen te koop warenGa naar voetnoot1. Van 12 Februari 1500 dateert de eerste uitgave van Thielman Kerver, de Parijse drukker, die verreweg de meeste Nederlandse getijboekjes eeft geproduceerd. Mij zijn van hem in het geheel zeven edities bekend, de laatste van 10 Maart 1522, terwijl zijn weduwe er op 10 Maart 1533 (= 1534?) nog een afleverdeGa naar voetnoot2. Van François Regnault te Parijs is er een ongedateerde, door mij met vraagteken op 1518 geplaatstGa naar voetnoot3. Toen Karel van Gelder omtrent 1515 blijkbaar een dergelijk boekje wenste te bezitten en hiervoor een afgezant naar Parijs zond, was er daar bij de Kerver-edities keuze genoeg. Maar evenals een man, die op zijn kleren gesteld is, de neus optrekt voor een confectiepak, zo zal onze Vorstelijke Genade de Hertog niet tevreden zijn geweest met hetgeen Jan en Alleman kon kopen. Dus liet hij een gebedenboek op bestelling maken. Nog even terug tot de posten over de boeken, te Parijs besteld. Zolang er geen ‘levende’ exemplaren te voorschijn zijn gekomen, plaatsen ze ons voor een paar onzekerheden. Was het een Latijnse of een Nederlandse tekst? En hoe luidde de titel? In de eerste post wordt gesproken van ‘id Officio Beatae Virginis’, in de andere ‘van onser liever Vrouwe Hoichtyt de Compassione’. Zelf ben ik geneigd te vermoeden, dat het een uitgave met Nederlandse tekst was. Ook zou het er echter een kunnen zijn, waarin naast Nederlandse Latijnse gedeelten voorkwamen. Aldus samengesteld worden er bv. bij Lacombe talrijke Livres d'heures beschreven met een combinatie van een Franse en een Latijnse tekstGa naar voetnoot4. Verder is het probleem der naamgeving aan dergelijke devote boeken niet altijd eenvoudig. Neemt men, om een enkel voorbeeld te bieden, de Parijse Latijnse editie, door Kerver 21 April 1505 gedrukt, dan leest men daar op het titelblad: ‘Hore dive virginis Marie, secundum verum usum Romanum’, etc., terwijl de colophon luidt: ‘Finit Officium beate Marie virginis, secundum usum Romanum’, etc. Lacombe noemt deze uitgave bij de ‘Heures à l'usage de Rome’Ga naar voetnoot5, Bohatta daarentegen bij ‘Officium B.M.V.’Ga naar voetnoot6. De beste oplossing zal misschien in dergelijke gevallen zijn te doen als pater Kruitwagen, die indertijd een soortgelijke uitgave in een uitvoerig | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
artikel betitelde ‘Een volledig Livre d'heures in een ouden boekband (Officium B.M.V. voor Toulouse, Parijs, 20 Sept. 1497)’Ga naar voetnoot1 Op die wijze komen beide namen tot hun recht. Hoe het zij, in ieder geval is het een boek met gebeden tot Maria geweest, dat de Hertog in Parijs liet drukken. Valt uit dit alles reeds voldoende af te leiden dat Karel niet ongevoelig was voor de producten van de drukkunst en de verspreiding van werken, speciaal degene die in verband stonden tot zijn geloof en de ketterbestrijding, er is meer. Zijn belangstelling in de wetenschap blijkt mede uit de persoonlijke brief, van 22 Februari 1530, ter aanbeveling van een werk van Dionysius Carthusianus. Deze gaat vooraf aan diens Commentaria in omnes D. Pauli epistolas, etc., in September 1533 te Keulen bij Quentell verschenenGa naar voetnoot2. In die brief, gericht tot de Heren theologen te Keulen, wordt lof toegezwaaid aan de uitgevers der werken van Dionysius Carthusianus. Want uit diens geschriften kunnen velen, thans, helaas, wankel in hun geloof, weer kracht en steun putten. Zou de Hertog deze brief zelf hebben opgesteld? Het werk van de beroemde Karthuizer, de doctor extaticus, in 1471 te Roermond overleden, had zeker zijn volle sympathie. Een soort familie-sympathie zou men haast kunnen zeggen. Jaren geleden, nog vóór Karel's geboorte, was door zijn grootvader Hertog Arnold van Gelder eens een afgezant naar Dionysius gezonden met het eigenaardige verzoek, God te willen bidden voor de gunstige afloop van de strijd, die hij tegen zijn zoon Adolf voerdeGa naar voetnoot3. Het werk bevat bovendien een opdracht aan Karel van de Karthuizer Lampertus Pascualis ‘apud Confluentiam Prior’, van 20 Mei 1533. Daarin wordt de Gelderse hertog met niemand minder vergeleken dan met Koning David, die door God was bestemd de glorie van het huis van Israel te bevestigen. Warme sympathie zal Karel ook hebben gevoeld voor zijn tijdgenoot Johannes Cochlaeus, een fel bestrijder der Lutheranen. In diens tractaat Von Christglaubigen Seelen im feg fewr (Keulen, 27 Maart 1526) komt een opdracht aan hem voorGa naar voetnoot4. Nog is er een opdracht aan hem te vinden in Een antwoort op de disputacie ghedruckt in de naem Juncker Vlricx van Doernum door de Groningse prior Laurens Laurensen, 9 Augustus 1527 te Kampen bij Jan Evertsz. verschenenGa naar voetnoot5. Hij wordt daarin genoemd ‘een sunderlinghe liefhebber Marien ende een | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
verbreyder haers lofs’, speciaal dan wegens zijn bemoeiingen met het boven reeds vermelde feest van Maria Droeffenisse. Al moet men de waarde van dergelijke opdrachten aan vorstelijke personen niet overschatten, ze bewijzen toch wel, dat Karel in de geletterde theologische wereld als een persoon van enige betekenis werd beschouwd. Iets minder zal hij zijn ingenomen met de brief tot hem gericht in Erasmus, Annotationes in leges pontificias et caesareas de haereticis, gevolgd door Epistolae aliquot Gerardi Noviomagi (Straatsburg 1529). Dit werk, door Gerardus Noviomagus of Geldenhauer buiten weten van Erasmus en tot diens ergernis uitgegevenGa naar voetnoot1, bevat onder meer brieven van Geldenhauer aan Karel V, aan Duitse vorsten te Spiers, aan Karel van Gelder en aan Philippus van Hessen. Het doel van alle was tolerantie ten opzichte van de Lutherse secte. De weinig vriendelijke uitlatingen aan het begin van de brief over Hertog Karel's euveldaden zullen deze zeker niet mild tegenover de afvallige Geldenhauer hebben gestemd. Maar dat tot de kleine, uitgelezen schare van geadresseerden mede de Gelderse hertog behoorde, bewijst weer, dat hij ook in een andere wereld dan in die van de oorlog voor een persoon van aanzien gold. Ik vertrouw met mijn voorbeelden te hebben aangetoond, dat er aan het overgeleverde, stereotiepe beeld van Karel van Gelder met uitsluitend slechte eigenschappen toch iets moet worden toegevoegd. Mensen zijn nu eenmaal gecompliceerde wezens en, ondanks de bewering van Busken Huet, heeft Karel wel degelijk enig gevoel voor de kunsten en wetenschappen gehad.
's-Gravenhage, Febr. 1964. | |||||||
SummaryThe article aims to draw the attention to less known qualities of Duke Karel van Gelder, which show that besides his love of war and unreliability he took also interest in science. Examples are given of works, especially directed against the rising Reformation, of which he paid the printing expenses. A Latin letter from himself in an edition of Dionysius Carthusianus and letters of dedication to him in other publications prove that in the scientific world he was considered as a person of some importance. |
|