Het Boek. Serie 3. Jaargang 36
(1963-1964)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
G.W. Ovink
| |
[pagina 201]
| |
mosaic configuration or galaxy for insight... but makes no effort to “spell out” the interrelations between the components in his galaxy’. Het is gemakkelijk dit boek af te breken. Het is zo aanvechtbaar, dat menig biblioloog, zo hij al de volharding bezat om door zijn ergernissen heen het slot te halen, geneigd zal zijn het af te doen als een merkwaardig specimen van amateuristische pseudo-wetenschap. Toch zou dat jammer zijn. Dat wij ons in de overgang bevinden naar een nieuw tijdperk in de cultuur, waarin de mens wezenlijk anders zal zijn dan in de afgelopen vijf eeuwen, dat zullen weinigen ontkennen die proberen het hedendaagse denken en beelden te doorgronden. Het is van belang dat wij de begripsapparatuur opbouwen waarmee de verschijnselen van het veranderde wereldbeeld worden geattaqueerd. McLuhan is een veel te intelligent en ontwikkeld man, met te diepe inzichten, om daarvoor niet een belangrijke bijdrage te kunnen leveren; hij verdient het (en het kan ons van nut zijn) dat wij trachten uit de vaagheden, onjuistheden en kreupele redeneringen de elementen op te diepen die ons behulpzaam kunnen zijn bij het aanpassen van onze huidige denkpatronen en werkmethoden aan de problemen van de komende tijd. Daartoe zal er een brug geslagen moeten worden tussen de wetenschappelijke traditie in de kennis van het boekwezen en in de communicatieleer enerzijds, en de gedachtenwereld van McLuhan en zijn veel bewonderaars anderzijds. Gemakkelijk wordt ons dat niet gemaakt. McLuhan schrijft in een opgewonden jagende stijl, meer ontleend aan de copy-writers van Madison Avenue dan aan de universiteit van Cambridge (waar hij ook een graad behaalde). Het resultaat is een balkenbrei van vette woorden, die hij weer verteerbaar tracht te maken door splitsing in kleine porties, welke ieder ‘pakkende’ titels dragen. Ik citeer er twee: ‘Heidegger surfboards along on the electronic wave as triumphantly as Descartes rode the mechanical wave’, en: ‘Pope's Dunciad indicts the printed book as the agent of a primitivistic and Romantic revival. Sheer visual quantity evokes the magical resonance of the tribal horde. The box office looms as a return to the echo chamber of bardic incantation’. Een dergelijke terminologie is afschrikwekkend genoeg, maar nog erger is het onnauwkeurig hanteren van begrippen die in het wetenschappelijk spraakgebruik een redelijk vaste betekenis hebben gekregen; eveneens het gemak waarmee globale lijnen worden getrokken en alomvattende oordelen worden geveld over uiterst ingewikkelde samenhangen, zonder geduldige verificatie van feiten. Dezelfde verbijstering en verontwaardiging die Geyl beving in zijn confrontatie met Toynbee's ‘Study of History’, bekroop ook mij bij het doorworstelen van McLuhans visies, hoewel ik toch van nature ook meer tot | |
[pagina 202]
| |
synthetische dan tot analytische denkwijzen neig en dus tot de producten daarvan spoedig affiniteit gevoel. Ik zal echter proberen de hoofdgedachten van McLuhan weer te geven en daardoor aan te tonen waarom wij zijn werk niet zonder meer terzijde behoren te leggen. In de terminologie van McLuhan duiden de woorden Gutenberg, print, print technology, een handvol van onderling meer of min verwante begrippen aan, die hij als kenmerken van de cultuur van de laatste vijf eeuwen laat gelden, o.a. - dit is een bloemlezing - applied knowledge, mass-production, assembly-line, centralizing, homogenizing, leveling, uniforming, fragmented and homogeneous lineality, uniform continuity, precise visual quantification, visual bias, fixed point of view, single viewpoint, shift in sense ratios. Het alfabet wikkelt de primitieve mens los uit de gesloten wereld van zijn stamverband en de overwegend auditieve perceptie (zulks in de geschiedenis van de Westerse beschaving en ook nu weer in de emancipatie der ‘onderontwikkelde gebieden’) en leidt hem naar de visuele, open wereld van gesplitste, gespecialiseerde en homogene bewustzijnsgebieden. De drukkunst veroorzaakt een enorme versnelling en intensivering van dit proces, door massa-communicatie mogelijk te maken op basis van visuele, lineair in de tijd voortschrijdende verbinding van identieke, herhaalbare elementen. McLuhan geeft zelf de volgende samenvatting op de flap: ‘The individual versus the state, thought versus feeling, art versus commerce, and science versus humanism, are the most familiar of the schizoidal states which we recognize as the inevitable legacy of literacy in any culture or in any period of history. With Gutenberg the alphabet and detribalized man entered an intense phase of dissociating and homogenizing that turned the vernacular tongues of Europe into mass media. The forms of national consciousness begin to emerge with the pressures of typographie uniformity and mass production. The new image of quantification and uniformity via the models of movable type, created at once the modern nationalist states and the mechanical physics thar are now dissolving under the new electronic stress’. De Westerse man is aldus sinds Gutenberg een uniform massaproduct, schizoïd doordat zijn uitsluitend visuele oriëntatie de oorspronkelijke harmonie tussen zijn zintuiglijke faculteiten heeft verstoord en hem slechts één enkel gezichtspunt heeft overgelaten. De integrale (en dus ook intuïtieve, irrationele en orale) mens is een outsider. De Westerse vrouw heeft de invloed van Gutenberg eeuwenlang kunnen weerstaan; ook zij bleef een outsider. ‘Her haptic bias, her intuition, her wholeness entitle her to marginal status as a Romantic figure’. Maar ook zij moest de man volgen. ‘By 1929 she had been homogenized by means of the movies and photo advertising. Mere print had not been intense enough to reduce her to uniformity and repeatibility and specialism’. Een voorbeeld van de gevolgen van de ‘intensity of print’ (om de zonderlinge | |
[pagina 203]
| |
uitdrukkingswijze van McLuhan te gebruiken) geeft De Tocqueville reeds in zijn studie over het Ancien Régime en de Revolutie: ‘Les écrivains ne fournirent pas seulement leurs idées au peuple qui la fit; ils lui donnèrent leur tempérament et leur humeur. Sous leur longue discipline, en absence de tous autres conducteurs, au milieu de l'ignorance profonde où l'on vivait de la pratique, toute la nation, en les lisant, finit par contracter les instincts, le tour d'esprit, les goûts et jusqu'aux travers naturels à ceux qui écrivent; de telle sorte que, quand elle eut enfin à agir, elle transporta dans la politique toutes les habitudes de la littérature. Quand on étudie l'histoire de notre révolution, on voit qu'elle a été menée précisément dans le même esprit qui a fait écrire tant de livres abstraits sur le gouvernement. Même attrait pour les théories générales, les systèmes complets de législation et l'exacte symétrie dans les lois; même mépris des faits existants; même confiance dans la théorie; même goût de l'original, de l'ingénieux et du nouveau dans les institutions; même envie de refaire à la fois la constitution tout entière suivant les règles de la logique et d'après un plan unique au lieu de chercher à l'amender dans ses parties’. Aan dit fraaie citaat knoopt McLuhan de conclusie vast dat ook het moderne militarisme een product is van de technologie der drukkunst: ‘The modern soldier is especially the movable type, the replaceable part, the classic Gutenberg phenomenon’. Deze geestige woordspeling geeft misschien al een denkbeeld van de reden waarom het toch de moeite waard is om zich met McLuhan ‘auseinanderzusetzen’. De drukkunst uniformeert, fixeert in een bepaald model, o.a. de taal; zij heeft ook de splitsing veroorzaakt tussen spreektaal en schrijftaal - één van de betreurenswaardige verschijnselen van de versplintering van de hedendaagse cultuur. Maar tevens ook, zo moet men dan McLuhan terstond tegenwerpen, een voorwaarde tot een doelmatig gebruik van de taal als communicatiemedium. Maar McLuhan is het niet te doen om de positieve keerzijde van alle rampzalige gevolgen die hij aan Gutenbergs vinding toeschrijft; trouwens, hij staat niet eens stil bij de vraag in hoeverre de uitvinding van de drukkunst, en haar producten, meer de gevolgen zijn van de nieuwe mentaliteit der Renaissance en Nieuwe Tijd, in plaats van oorzaken. Hij ijvert slechts voor het opfokken van een nieuwe integrale mens, die niet langer de auditieve en tactiele waarden veronachtzaamt tengunste van de visuele (dat de huidige mens dit doet verzekert McLuhan ons zonder bewijzen), die het geheel weer kan zien in plaats van de som der delen, en die zich aan de universele uniformiteit weet te onttrekken door heronderwerping aan het stamverband. Hoe de huidige mens deze ideaalstaat moet bereiken en welke componenten van onze huidige cultuur hij daarvoor moet offeren - vooral van boek- en druk- | |
[pagina 204]
| |
wezen - daarop gaat McLuhan niet in; dat zal een volgend boek vullen. De onderhavige studie wil ons slechts de ware aard en de gevolgen van onze typografische cultuur voor ogen stellen. Er zijn weinig euvelen in het mensdom die niet aan Gutenberg te wijten blijken. Zoals vele wereldverbeteraars is ook deze vurige boetprofeet een laudator temporis acti; ergens is een tijd waarin de mens nog héél was. Wanneer precies, blijkt niet uit deze ‘mozaiek’. De noodlottige barst springt natuurlijk al in de mens wanneer hij het alfabet uitvindt, maar daarna worden de kloven steeds dieper. Ik citeer een aantal hoofdstuktitels: p. 51 The Homeric hero becomes a split-man as he assumes an individual ego. p. 63 The increase of visual stress among the Greeks alienated them from the primitive art that the electronic age now reinvents after interiorizing the ‘unified field’ of electric all-at-onceness. p. 77 The techniques of uniformity and repeatability were introduced by the Romans and the Middle Ages. p. 111 The sheer increase in the quantity of information movement favoured the visual organization of knowledge and the size of perspective even before typography. p. 117 The medieval world ended in a frenzy of applied knowledge - new medieval knowledge applied to the recreation of antiquity. p. 124 The invention of typography confirmed and extended the new visual stress of applied knowledge, providing the first uniformly repeatable ‘commodity’, the first assembly-line, and the first news-production. p. 135 Until more than two centuries after printing nobody discovered how to maintain a single tone or attitude throughout a prose composition. p. 155 With Gutenberg Europe enters the technological phase of progress, when change itself becomes the archetypal norm of social life. p. 159 Applied knowledge in the Renaissance had to take the form of translation of the auditory into visual terms of the plastic into retinal form. p. 170 The print-made split between head and heart is the trauma which affects Europe from Machiavelli till the present. p. 180 The great sixteenth Century divorce between art and science came with accelerated calculators. p. 200 The divorce of poetry and music was first reflected by the printed page. p. 206 The portability of the book, like that of the easel-painting, added much to the new cult of individualism. p. 208 The uniformity and repeatability of print created the | |
[pagina 205]
| |
‘political arithmetic’ of the seventeenth century and the ‘hedonistic calculus’ of the eighteenth. p. 222 The citizen armies of Cromwell and Napoleon were the ideal manifestations of the new technology. p. 240 The reduction of the tactile qualities of life and language constitute the refinement sought in the Renaissance and repudiated now in the electronic age. p. 244 The denuding of conscious life and its reduction to a single level created the new world of the ‘unconscious’ in the seventeenth century. The stage has been cleared of the archetypes or postures of individual mind, and is ready for the archetypes of the collective unconscious. (Onbegrijpelijk dat iemand, die Jungs terminologie gebruikt, deze zonder nadere verklaring een geheel andere, raadselachtige zin geeft.) p. 253 The Gutenberg galaxy was theoretically dissolved in 1905 with the discovery of curved space, but in practice it had been invaded by the telegraph two generations before that. Deze uitvoerige citaten verdienen een plaats in deze bespreking omdat zij duidelijk de terminologische en historische onnauwkeurigheden vertonen die ik reeds noemde; zo zal men er ook niet uit kunnen opmaken wanneer het nu mis ging met de mensheid: bij de uitvinding van het alfabet, ten tijde van Homerus, van de latere Grieken, van de Romeinen, de Middeleeuwen, de Renaissance, de 17e of de 19e eeuw. Hoe dan ook, de auteur meent dat in de ‘electronische mens’, die op de televisie weer simultaan kan zien (i.p.v. successief vanuit een vast gezichtspunt te moeten lezen), de tastzin zich weer zal ontwikkelen en het verloren verband tussen de zintuigen zal herstellen. ‘Touch’ is not so much a separate sense as the very interplay of senses (p. 65); tactility is the mode of interplay and of being rather than of separation and of lineal sequence (p. 240). Met deze ommekeer in de menselijke geest zouden uiteraard de gedrukte tekst en illustratie een groot deel van hun huidige functie inboeten. McLuhan schijnt deze ontwikkeling te begroeten als een terugkeer tot de oorspronkelijke eenheid van de menselijke psyche, waarvan hij de toenemende splitsing, blijkens zijn diskwalificerende uitdrukkingswijze, als een tijdelijke anomalie beschouwt; als een misschien onvermijdelijk maar daarom niet minder schadelijk ziekteverschijnsel. Hij erkent wel dat fonetisch schrijven noodzakelijk is om de mens tot beschaving te brengen, maar acht onze beschaving een eenzijdige, welke door een andere, gelijkwaardige of betere kan worden opgevolgd. Hoe dan in de nog primitieve gebieden als de nieuwe beschaving niet meer fonetisch schrijft? Het valt niet te ontkennen dat de ‘Gutenberg technology’ ons ook wel wat goeds heeft opgeleverd, en dan ligt | |
[pagina 206]
| |
het vermoeden voor de hand dat zijn verval ons ook van positieve waarden beroven zal. Dit doet de vraag rijzen of het niet belangrijker zou zijn te onderzoeken welke van die waarden wij niet verloren willen laten gaan en welke maatregelen daarom genomen moeten worden om een anders schijnbaar onvermijdelijk proces op sommige punten te keren of om te buigen. Het behoeft geen betoog dat in de laatste halve eeuw op alle gebieden wetenschappelijke stelsels en wereldbeschouwelijke visies ontwikkeld zijn die synthetische benaderingen nastreven of de aflossing van het Cartesianisme, of scholastieke nominalisme door ‘realistische’, ‘holistische’ denk- en belevingswijzen al aankondigen. Ten onzent heeft b.v. Jaffé de abstracte kunst hierop gefundeerd. De Europese cultuur wordt dan als een gaaf geheel behandeld, dat (sinds de zege van het nominalisme, sinds Gutenberg, Descartes en Newton) één duidelijke signatuur draagt; evenzo voorspelt men dan voor de komende eeuwen een nieuw wereldbeeld dat met enkele eenvoudige begrippen gekarakteriseerd kan worden. Dergelijke grote, globale visies, waaronder ook die van Spengler en Toynbee, zijn verleidelijk, omdat zij een simpel patroon voortoveren in de beangstigende chaos der tijdverschijnselen. De fundamentele kritiek op deze profetieën is gegrond op ons geloof in de vrijheid van de menselijke geest, op ons verzet tegen fatalistische passiviteit. Voorts op hun oppervlakkigheid; zij trekken hun grote lijnen uit afkeer tegen de samengesteldheid der menselijke activiteiten, en verwaarlozen daarom bewust alle fijnere onderscheidingen in hun beeld daarvan. In het geval van McLuhan dringt zich b.v. de vraag op hoeveel van de Gutenberg-technologie het wereldbeeld van de Europese volkeren in deze vijf eeuwen nu werkelijk heeft bepaald, indien men dit wereldbeeld niet identificeert met dat van de geestelijke elite, doch het differentieert naar ontwikkelingsniveau. Hoeveel van de menselijke ervaring is tot op heden niet in werkelijkheid oraal en tactiel gebleven, niet alleen van de massa, maar ook van het ‘denkende deel der natie’? Heeft niet elk exces van ‘visuele kwantificatie’ en ‘gefragmenteerde en homogene lineariteit’ (zoals McLuhan het noemt) vanzelf zijn reactie opgeroepen, zoals in de 19e eeuw b.v. door muziek en toneel, welke het tekort compenseerden en zo de eenheid van beleving weer herstelden? En wat het beginsel der ‘verwisselbare onderdelen’ betreft: zijn de Griekse, Perzische of Romeinse soldaten minder uniform geweest dan die van Cromwell en Napoleon? Als het in de technologie na de losse, identieke drukletters van Gutenberg geduurd heeft tot achter in het ‘Gutenberg-tijdperk’, n.l. tot het midden van de 19e eeuw, voordat werkelijke massafabricage van kleine mechanische apparaten (wapens, uurwerken) met behulp van verwisselbare onderdelen mogelijk werd | |
[pagina 207]
| |
- dus in dezelfde tijd dat de telegraaf volgens McLuhan in beginsel een einde aan dit tijdperk maakte - valt het dan niet te verwachten dat ook een aantal technische beginselen van het electronische tijdperk eerst over lange tijd tot volle toepassing zullen komen, terwijl intussen de principieel reeds achterhaalde werkwijzen van het Gutenberg-tijdperk met de nodige moderniseringen in zwang zullen blijven? Wat technisch mogelijk is, kan heel goed psychologisch afstotend, sociaal verwerpelijk en economisch niet lonend zijn. Met dit al is niet de gerechtvaardigheid op zichzelf ontkend van McLuhans stelling dat wij, zoals de zestiende eeuwse mens zijn nog middeleeuwse geest aan de nieuwe techniek en het nieuwe wereldbeeld moest zien aan te passen, in onze tijd onze Gutenbergse geest zullen moeten wennen aan de syncretistische tendensen van het electronisch tijdperk. Zal men zelfs zo ver kunnen gaan te veronderstellen, zoals McLuhan oppert, dat de huidige primitieve volken, met overspringing van ons wereldbeeld, zich gemakkelijker dan wij met relativiteit en indeterminisme vertrouwd kunnen maken? Het is nauwelijks voor te stellen hoe iemand tot de eindresultaten van b.v. de moderne natuurwetenschap kan doordringen zonder door de klassieke wetenschap heengegaan te zijn. De nieuwe beschaving kan niet een alternatief, doch slechts een verdere ontwikkeling van de bestaande zijn. Wanneer McLuhan de naam Gutenberg en het begrip ‘print’ gebruikt als trefwoorden voor de geestesgesteldheid van hetgeen tot nu toe de ‘moderne’ tijd heette - van de Middeleeuwen tot heden - dan suggereert hij daarmee dat de uitvinding van de druk met losse letters oorzaak is geweest van de richting die het moderne denken genomen heeft. Dat is alles goed en wel, en het is een door ons allen dankbaar gebruikte voorstelling van zaken, die eenvoudig en gemakkelijk hanteerbaar is. Het gevaar blijkt echter niet denkbeeldig dat men de rhetorische aard ervan uit het oog verliest en werkelijk gelooft dat zonder de tussenkomst van Gutenberg te Mainz omstreeks 1450 de menselijke beschaving een andere wending genomen zou hebben. M.a.w. uit McLuhans voorstelling zou de ongewaarschuwde kunnen afleiden dat de drukkunst oorzaak en niet gevolg is geweest van het moderne wereldbeeld, en zou men kunnen vergeten dat de drukkunst omstreeks 1450 uitgevonden moest worden. Dat Gutenberg dit op zo voortreffelijke wijze deed, is reden genoeg voor allergrootste dankbaarheid en bewondering, maar de gedachte mag zelfs niet opkomen dat een tijdgeest af te leiden zou zijn uit de gevolgen van een technische vinding, ook al is deze zo ingrijpend als die van de drukkunst, de radio, de film of intercontinentale televisie; zo veel te minder is een geheel wereldbeeld daartoe te reduceren. Dit bezwaar zou voldoende zijn om McLuhans betoog te ont- | |
[pagina 208]
| |
krachten, ware het niet dat hij intussen toch met vele nieuwe en treffende beelden uit zijn mozaiek ons begrip verrijkt van de aard van de moderne denkwijze en haar samenhang met onze manier van lezen en ons taalgebruik. Hij plaatst vele verworvenheden in een ander licht, n.l. als tijdelijke besloten eenheden: nationale staten, steden, de categoriale indeling van wetenschappen en kunsten, het begrip van recht op geestelijke eigendom; eenheden waarvan de grenzen nu aan het vervagen zijn. Het is de moeite waard, McLuhans flitsende aperçus volgende, het verband hiervan met onze op drukwerk-lezen gebaseerde drukmethoden na te gaan. Maar dan dient als correlatie daarvan meteen vastgesteld te worden wat daarvan wezenlijk is voor de beschaving in het algemeen, wat regressie naar het primitivisme en wat verheugende bevrijding van langzamerhand onverdragelijke kluisters. Wij mogen in zekere zin dankbaar zijn dat McLuhan door zijn uitdagende betoog ons met de neus op de problemen drukt en menigmaal tot verzet prikkelt. Want wij mogen ons door hem en zijn soortgenoten niet laten overdonderen en ons niet laten verleiden al hun voorspellingen gelaten te aanvaarden. ‘Wij zijn er zelf bij’, en kunnen vechten voor het behoud van wat van vitaal belang voor ons is - als wij ons er maar rekenschap van hebben gegeven wàt dat is. | |
SummaryThe reader should resist his natural impulse to reject McLuhan's book right away. The writing is deliberately catchy, but sloppy; the definitions vague or deviating from accepted usage, the argumentation replaced by suggestive glimpses arranged in mosaic pattern. Still, the author presents remarkable views, drawing on a broad knowledge and a burning interest in the future of communication techniques. He links our present-day reading habits and book-culture with the Western Weltanschauung as developed since the Middle Ages, which manifests itself also in mass-production, single view-point, ‘fragmented and homogeneous lineality’ in thought, and similar notions of his own invention. Man has lost his wholeness. He has a visual bias; tactility, - the unifying factor in perception - has lost its power. This conception, sparked-off by the Gutenberg-technology, is on the verge of being succeeded, owing to the impact of electronic mass-communication media, by a new era of retribalization, of multiple viewpoint, of recovery of the original unity of senses. McLuhan's analysis leads to the inevitable conclusion that the end of the book as the principal instrument for spreading and storing knowledge is within sight. The author leaves it at that; he does not pass a judgement on this supposed development, nor does he analyse as yet (but a sequence to the present prophesy of doom is announced) the values contained in our present system; we do not learn whether certain | |
[pagina 209]
| |
elements of our existing print-culture should and might be saved, which elements can be written off, nor which new communication techniques we should develop to take their place. McLuhan's sweeping statements recall the Systems of Spengler and Toynbee. Like these, he presents inevitable developments with great facility, but overlooking nasty little facts. For instance, if mass production is really an essential feature of the Gutenberg technology, how is it that it only came to real development in the same period - the mid-19th century - when the invention of the electric telegraph, according to McLuhan, spelled the end of that same technology? Such time-lags might be expected for the coming age as well. Luckily, therefore, some hope is left that we may have the time yet to get a grip on the fatal development in order to decide about our own future. Whatever objections we may justly offer against McLuhan's suggestions, we may be grateful for the way in which he alerted us to the implications of the electronic age, if only to devise the means of safeguarding those features of the moribund Gutenberg technology which we stubbornly regard as vital for Western culture. |
|