Het Boek. Serie 3. Jaargang 36
(1963-1964)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |||||||||
H.F. Wijnman
| |||||||||
IIsaac Le Long somt in zijn onvolprezen bibliografie van Nederlandse bijbels een viertal folio-uitgaven van de bekende Liesveldt-Bijbel op, zonder vermelding van drukker of drukplaats resp. verschenen in 1559, 1560, 1562 en 1564Ga naar voetnoot1. Hij omschrijft ze als volgt:
Wanneer wij zien, dat geen van deze uitgaven voorkomt in de Catalogus-Le Long uit 1744Ga naar voetnoot2, dan moeten wij daaruit concluderen, dat Le Long zelf geen exemplaren in zijn bezit heeft gehad van het bovengenoemde viertal. Nummer 1, 3 en 4 heeft hij wel in handen gehad, maar nummer 2 kende hij blijkbaar alleen uit de literatuur, anders had hij wel opgemerkt, dat ook deze bijbeluitgave ‘op versekens was gestelt’ en had hij de Biestkens-Bijbel van 1560 niet zonder meer gepromoveerd | |||||||||
[pagina 141]
| |||||||||
tot de eerste volledige Nederlandse bijbeluitgave met vers-indelingGa naar voetnoot1. Te verwonderen is het overigens allerminst, dat het Le Long niet gelukt is exemplaren van de Liesveldt-Bijbels uit 1559, 1560, 1562 en 1564 te verwerven, immers althans no. 1 en 2 zijn uiterst zeldzaam: van nummer 1 ken ik slechts exemplaren in de Lands- en Stads-Bibliotheek te Dusseldorp en in de Koninklijke Bibliotheek te KopenhagenGa naar voetnoot2, van nummer 2 slechts één exemplaar, dat berust in de bibliotheek van het Brits Museum te Londen en in de catalogus van deze bibliotheek wordt toegeschreven aan de pers van Urbaen van Collen te EmdenGa naar voetnoot3. Laatstgenoemde uitgave is dan ook - voorzover ik kon nagaan - onbekend gebleven aan de Nederlandse bibliografen na Le Long. Van nummer 3 en 4 zullen wel meer exemplaren bewaard zijn. Ik ken er in de Universiteitsbibliotheek en in de Bijbelgenootschap-bibliotheek te AmsterdamGa naar voetnoot4, van nummer 4 bovendien een exemplaar in het Brits Museum (in de catalogus eveneens toegeschreven aan de pers van Urbaen van Collen), doch naar andere vindplaatsen heb ik geen onderzoek gedaan. Interessant is de mededeling van Le Long, dat naar zijn mening de bijbel van 1559 te Emden is gedrukt, een conclusie waartoe hij door typenvergelijking is gekomen. Uit een tweetal in potjeslatijn geschreven brieven van de te Emden vertoevende Godfried van Wingen aan de bekende Jan Utenhove, resp. gedateerd 23 april 1557 en 6 juni 1558 en reeds tachtig jaar geleden gepubliceerdGa naar voetnoot5, is op te maken, dat Le Long in deze gelijk heeft gehad. De beide brieven verraden ons nl. de naam van de tot dusverre onbekende drukker van de bijbeluitgave van 1559: deze stamt van de persen van de drukker Gellius Ctematius of Gillis van der Erven te Emden. Maar waarom - vraagt men zich onwillekeurig af - is in genoemd jaar in dit bolwerk van het protestantisme een protestantse bijbelvertaling verschenen, die drukker en drukplaats verheimelijkt? Deze vraag klemt temeer, omdat enerzijds de genoemde uitgaven van 1559, 1560, 1562 en 1564 kennelijk van één en dezelfde drukkerij afkomstig zijn, anderzijds genoeg protestantse bijbeluitgaven in of omstreeks die tijd verschenen zijn, die onver- | |||||||||
[pagina 142]
| |||||||||
bloemd de naam Emden als drukplaats vermelden, al dan niet vergezeld van de naam van de drukker. Een antwoord op de gestelde vraag zou licht kunnen brengen in veel van hetgeen nog duister is in de geschiedenis van het 16e eeuwse Emdense drukkersbestel. | |||||||||
IIGillis van der Erven heeft aan de folio-uitgave van de Liesveldt-Bijbel van 1559 doen voorafgaan een uitgave in 16o van het Nieuwe Testament in de Nederlandse vertaling uit het Grieks van Jan Utenhove, die op 3 november 1556 het licht zag met het adres ‘te Embden by Gellium Ctematium’. Deze vertaling, de eerste Nederlandse van het Nieuwe Testament met vers-indeling, viel door het zonderling purisme van de vertaler allerminst in de smaak van het grote publiek en is daarom een groot fiasco geworden: de 2500 exemplaren, die op de markt waren gegooid en vrijwel geheel voor de export naar de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden waren bestemd, raakte men zelfs aan de straatstenen niet kwijt, zodat de zaak èn voor de drukker èn voor de uitgever en geldschieter Herman Entens, een adellijke Groningse grootgrondbezitter, funeste gevolgen heeft gehad. Dit drama in de Emdense drukkerswereld is vooral bekend geworden, doordat de beide genoemde brieven van Godfried van Wingen - een schoolmeester die Jan Utenhove met de vertaling van het Nieuwe Testament had geholpen - bewaard zijn gebleven en daaruit blijkt hoeveel onaangenaamheden deze volkomen onverwachte mislukking met zich mee heeft gebracht. Van Wingen heeft van deze onaangenaamheden ruim zijn deel gehad en is van het gehele geval letterlijk ziek gewordenGa naar voetnoot1. ‘Multum friguit ab edito Testamento typographia Aervii, iustoque etiamnum famulorum destituitur numero’, d.w.z. ‘sinds de uitgave van het Nieuwe Testament heeft de drukkerij van Ctematius vrijwel stilgelegen en nog is hij verstoken van een voldoend aantal gezellen’ schrijft op 6 juni 1558 Van Wingen aan Utenhove en vervolgt dan: ‘Habet is nunc sub manibus Biblia Liesveldii Dusburgi recens impressa, adiuncturus ea, quae ipse sub manibus habeo, cum primum ille per famulos et papyrum licebit’, hetgeen vrij te vertalen is met: ‘Hij (d.i. Ctematius) heeft nu vrijwel in zijn eentje onder handen een herdruk van een zojuist te Duisburg verschenen uitgave van de Liesveldt-Bijbel en is van plan - zodra hij er gezellen en papier voor beschikbaar heeft - daaraan een bijbeluitgave toe te voegen, waarin mijn aantekeningen zijn verwerkt’. | |||||||||
[pagina 143]
| |||||||||
Hier wordt duidelijk gezinspeeld op Ctematius' uitgave van de Liesveldt-Bijbel uit 1559, die hij vrijwel zonder hulp heeft ter perse gelegd, en op de zgn. Deux-aes-Bijbel uit 1562, die de toevoegingen van Van Wingen bevat en tot stand is gekomen, nadat Ctematius zich gezellen en het benodigde papier had verschaft. De passage in de brief van Van Wingen vereist enige kanttekeningen. Nergens wordt nl. melding gemaakt van een uitgave van de Liesveldt-Bijbel, die in begin 1558 te Duisburg zou zijn gedrukt. Bovendien is Duisburg in die tijd als drukplaats volkomen onbekend, al komt de locatief ‘Dusburgi’ in de tweede helft van de 16e eeuw als schuiladres voor. Het is echter volstrekt niet onmogelijk, dat er in 1558 te Duisburg een hervormingsgezinde drukker gevestigd was, immers Duisburg was de residentie van de hertog van Kleef en Gulik en in dit gebied heerste in die tijd een grote mate van godsdienstvrijheid, zodat het de wijkplaats was van velen, die om den gelove uit de Nederlanden waren gevlucht. Zo woonde in Duisburg sinds 1552 de bekende geograaf Gerard Mercator, nadat hij uit Antwerpen was gevlucht, waar hij onder verdenking stond een aanhanger te zijn van de leer van Luther. Nu luidt de betrokken passage in de brief van Van Wingen dd. 6 juni 1558 bij Hessels echter aldus: ‘Habet is nunc sub manibus Biblia Lieszveldii Duszburgi Weselie recens impressa’, met de bemerking, dat het woord Weselie is doorgeschrapt. Van Wingen heeft dus eerst geschreven ‘te Duisburg’, dit daarna verbeterd in ‘te Wezel’ en tenslotte deze laatste woorden geschrapt. Had de Liesveldt-Bijbel van 1558 soms geen drukkersadres en weifelde Van Wingen tussen Wezel en Duisburg, omdat hij bij geruchte vernomen had, dat de bijbel in een van deze plaatsen was gedrukt? Dat deze in Wezel het licht heeft gezien is zeer goed mogelijk: nog veel meer dan Duisburg was die stad toenmaals een refugium voor hervormden en er waren verschillende drukkers gevestigd, die protestantse geschriften ter perse hebben gelegd. Zolang nog geen exemplaar van de Duisburgse of Wezelse Liesveldt-Bijbel voor de dag is gekomen, zal de zaak echter niet zijn uit te maken. Nog een tweede kanttekening moet er gemaakt worden, nl. deze dat Van Wingen's mededeling omtrent het stilliggen van Ctematius' drukkerij na de verschijning van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove einde 1556 lichtelijk overdreven is. Immers ook in de jaren 1557 en 1558 zijn verschillende werken door Ctematius ter perse gelegd; het is echter over het algemeen ‘klein goed’, dat blijkbaar vrijwel zonder hulp van gezellen is tot stand gekomen. Hier wordt genoemd een drietal uitgaven van Utenhove's Psalmberijming, nl.
(1) 25. Psalmen end andere ghesanghen diemen in de Duydtsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende. Ghedruckt te Embden, by Gellium Ctematium. Arm. 1557. den 4. Aprilis. 8o (enig bekend exemplaar in de Universiteitsbibliotheek te Gent); | |||||||||
[pagina 144]
| |||||||||
(2) 26. Psalmen ende ander ghesangen, diemen in de Duydtsche Ghemeyndte te Londen was ghebruyckende. Ghedruckt te Embden, by Gellium Ctematium. Ann. 1558. den 28 Ianuarius. 8o (exemplaren in de Amsterdamse en Gentse Universiteitsbibliotheken en in de bibliotheek van het Brits Museum); (3) 11. Ander Psalmen door J.V. Autoor der Duydtscher ghemeynten (die te Londen was) sangkboeck, namaels noch dartoe in rijme, op sanckswijse te samen gestelt, ende nu op het eerste in drucke, tot stichtinghe ende troost aller vromer Christenen, wtghegaen. An. 1558. 8o (exemplaar in de Universiteitsbibliotheek te Gent en in het Brits Museum). Daarbij is het echter niet gebleven: verschillende andere kleine reformatorische propagandageschriften hebben in de loop van 1557 en 1558 de pers van Ctematius verlatenGa naar voetnoot1. Maar het is wel aan te nemen, dat Ctematius een en ander tot stand heeft gebracht practisch zonder hulp. Dit kan ten overvloede blijken uit een notitie in het Gereformeerde Kerkeraadsprotocol van Emden (thans op het Stadsarchief aldaar) dd. 18 maart 1558. Er moesten op die dag nieuwe ouderlingen worden gekozen: van de oude waren M. Onne en Siabbe gestorven, Jan Utenhove was ‘van hyr getogen’, Herman Entens wilde ‘van hyr trecken’ (hij overleed te Bremen in juni 1559), Johan Duercop en Johan Golsmit excuseerden zich ‘ores olderdoms’, Gellius van der Erven en de graecus Gerard Mortaigne excuseerden zich eveneens, de eerste ‘synes gescheftens’ en de laatste ‘synes studiums halven’. Ctematius heeft zich echter laten verbidden en is ouderling gebleven ondanks zijn gebrek aan tijd, met het gevolg dat hij op 27 mei 1560 een standje kreeg van de Kerkeraad: ‘Ock so sal men Gelium van der Erven vormanen van dat he... syn olderlincx empt wolde beter waernemen’! | |||||||||
[pagina *1]
| |||||||||
Afb. 1. Titelblad van de Liesveldt-Bijbel van Gellius Ctematius te Emden, 1559. Foto Lands- en Stadsbibliotheek te Dusseldorp
| |||||||||
[pagina *2]
| |||||||||
Afb. 2. Titelblad van de Liesveldt-Bijbel van Gellius Ctematius te Emden, 1560. Foto Brits Museum te Londen
| |||||||||
[pagina *3]
| |||||||||
Afb. 3. Titel van de Liesveldt-Bijbel van Gellius Ctematius, 1562. Foto Universiteitsbibliotheek te Amsterdam
| |||||||||
[pagina *4]
| |||||||||
Afb. 4. Titelblad van de Liesveldt-Bijbel van Gellius Ctematius, 1564. Foto Universiteitsbibliotheek te Amsterdam
| |||||||||
[pagina *5]
| |||||||||
Afb. 5. Register van de Liesveldt-Bijbel, 1559, s.v. doop en eed
| |||||||||
[pagina *6]
| |||||||||
Afb. 6. Register van de Liesveldt-Bijbel, 1560, s.v. doop
| |||||||||
[pagina *7]
| |||||||||
Afb. 7. Register van de Biestkens-Bijbel, 1560, s.v. doop
| |||||||||
[pagina *8]
| |||||||||
Afb. 8. Register van de Biestkens-Bijbel, 1560, s.v. eed
| |||||||||
[pagina *9]
| |||||||||
Afb. 9. Register van de Liesveldt-Bijbel, 1562, s.v. doop
| |||||||||
[pagina *10]
| |||||||||
Afb. 10. Register van de Liesveldt-Bijbel, 1564, s.v. eed
| |||||||||
[pagina *11]
| |||||||||
Afb. 11. Eerste bladzijde van de tekst Liesveldt-Bijbel, 1559
| |||||||||
[pagina *12]
| |||||||||
Afb. 12. Eerste bladzijde van de tekst Liesveldt-Bijbel, 1560
| |||||||||
[pagina *13]
| |||||||||
Afb. 13. Eerste bladzijde van de tekst Liesveldt-Bijbel, 1562
| |||||||||
[pagina *14]
| |||||||||
Afb. 14. Eerste bladzijde van de tekst Liesveldt-Bijbel, 1564
| |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
IIIUitermate merkwaardig is een notitie in hetzelfde Emdense Kerkeraadsprotocol, die reeds door Weerda aan het licht is gebrachtGa naar voetnoot1. D.d. 22 aug. 1558 leest men daar: ‘Gelius drucker van der Erven sal hyr eyn tokomen Mandage komen uund dan sal men hem vormanen van syn Bybel, de he drucket, dat he de szo drucket, dat he unser kercke daer mede gheen schande an doe, noch Johan Galliart darin nicht schende. Dit sal hem Sipko anseggen’. Weerda is van mening, dat de aan Ctematius toe te dienen vermaning in nauw verband staat met een door Van Wingen bij de Kerkeraad ingediend bezwaarschrift tegen een in 1558 door Steven Mierdman en Johan Gailliart (of Gheylliaert) gepubliceerde bijbelvertaling; Van Wingen had zich bovendien op 1 aug. 1558 tegenover de Kerkeraad beklaagd ‘dat men toelaten heft dat Galliart de bibel gedrucket hefft met so veel erdomen (d.i. fouten)’ en had toen gepleit voor een soort censuur van de Emdense Kerkeraad op bijbeluitgaven. Er wordt hier in het midden gelaten of de opvatting van Weerda juist is, maar wel is zeker, dat de Kerkeraad sindsdien censuur heeft toegepast. Deze censuur droeg echter een ander karakter dan Van Wingen - die slechts het oog had op z.i. foutieve vertalingen - bedoelde. De Kerkeraad keerde zich nl. om te beginnen tegen Ctematius, n.b. ouderling bij de gemeente en de drukker van Van Wingen, en verbood deze niet alleen om aan de nadruk van de Liesveldt-Bijbel, die hij onder handen had, op de een of andere wijze de naam van de Emdense Gereformeerde Gemeente te verbinden, maar ook om inbreuk te maken op het auteursrecht van Gailliart, m.a.w. hij mocht diens bijbel niet geheel of gedeeltelijk nadrukkenGa naar voetnoot2. Om het voorgaande in het juiste licht te zien, dienen wij ons de toenmalige toestand op het gebied van bijbeldruk te Emden (waar sinds 1554 twee concurrerende reformatorische drukkerijen gevestigd waren) duidelijk voor ogen te stellen. Op 6 juni 1558 schrijft Van Wingen in een postscriptum aan Utenhove: ‘Geylliardus bina excussit Biblia’, d.i. Johan Gailliart heeft (reeds) twee bijbels gedrukt. Dit was ten eerste een bewerking van de Liesveldt-Bijbel met gelijktijdig gebruik van de gereformeerde Züricher bijbel, ‘ghedruct tot Embden by Steven Mierdman ende Jan Gheylliaert’ in 1556 onder de titel Den Bibel in Duyts | |||||||||
[pagina 146]
| |||||||||
(Hahn no. 8, Vogel no. 1), en ten tweede een vertaling van de in 1554 verschenen Maagdenburger bijbel van Michael Lotter, een Luther-Bijbel in Noordduits dialect, ‘ghedruct tot Embden by Steven Mierdman ende Jan Gheillyart’ in 1558 onder de titel Biblia. Dat is de gheheele Heylige Schrift, in gemeyn Nederlantsch duytsch (Hahn no. 24, Vogel no. 3). Laatstgenoemde bijbel was enkele dagen voor de 6e juni van laatstgenoemd jaar verschenen: Van Wingen vermeldt hem in een postscriptum en deelt tevens mede nog geen gelegenheid gehad te hebben hem in te zien. Beide bewerkingen waren blijkbaar van de hand van Jan Gailliart; bij de eerste wordt deze uitdrukkelijk in het voorwoord als de vertaler aangewezen. De twee persproducten van Mierdman en Gailliart hadden bij het publiek groot succes en werden gretig gekocht. Ctematius, de felle concurrent van Gailliart, was in tegenstelling daarmede in 1556 na oneindig veel moeite slechts gekomen met de ongelukkige vertaling van het Nieuwe Testament door Utenhove. Was het wonder, dat èn Ctematius èn Van Wingen door het succes van de concurrerende drukkerij des duivels werden? Eerstgenoemde, die zijn drukkerij zag verlopen, legde zich uit commerciële overwegingen toe op het nadrukken van een in begin 1558 te Duisburg of Wezel verschenen uitgave van de Liesveldt-Bijbel (om althans nog een graantje mee te pikken!), terwijl de ander op kwaadaardige wijze zijn ergernis uitte over de ‘malefida Geiliardica versio’, die - zoals hij op 23 april 1557 schrijft - tot grote verontwaardiging van de overtuigde Calvinisten overal als een officiële uitgave van de Emdense gemeente werd aangeprezenGa naar voetnoot1. Nu begrijpt men beter het optreden van de in die tijd reeds Calvinistisch georienteerde Kerkeraad van Emden. Men wilde niet, dat de gemeente nogmaals in discrediet werd gebracht door de uitgave van de bekende Liesveldt-Bijbel; men had leergeld betaald met de Lutherse bijbel van Mierdman en Gailliart van 1558, die drukplaats en drukkers op het titelblad had vermeld en deswege door het bijbelverslindende publiek in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden werd beschouwd als in overeenstemming te zijn met de leer van Calvijn. Het gevolg van het bevel van de Kerkeraad aan Ctematius om met de nieuwe bijbeluitgave de gemeente ‘geen schande aan te doen’, was dat de drukker zijn adres op het titelblad niet vermeldde en dat de Liesveldt-Bijbel van 1559 het licht zag zonder plaatsnaam en zonder drukkersnaam. Zo werden tijdgenoot en nageslacht op een dwaalspoor gebracht. Maar hier hebben wij tevens na vierhonderd jaar een plausibel antwoord op de vraag hoe het komt dat in Emden, een bolwerk van het protestantisme als geen ander, in 1559 een protestantse bijbelvertaling is verschenen, die drukker en drukplaats verheimelijkt. | |||||||||
[pagina 147]
| |||||||||
Interessant is ook, dat de Kerkeraad pal staat voor het auteursrecht van Gailliart. Daaruit kunnen wij concluderen, dat de bijbels van 1556 en 1558 op kosten van Gailliart zijn gedrukt, immers de brieven van Van Wingen laten duidelijk uitkomen, dat alleen de geldschieter Entens het auteursrecht had op het Nieuwe Testament van Utenhove uit 1556. Het gevonden antwoord op de gestelde vraag is van verstrekkende betekenis. Immers het aantal boeken in die tijd en later, die omnium consensu te Emden gedrukt zijn, doch de naam van deze stad als drukplaats niet bevatten, is legio. En het ziet er wel naar uit, dat zij alle onder de oekase van de Emdense Kerkeraad zijn gevallen. Hier wordt slechts één voorbeeld gegeven: in 1558, 1559 en 1560 zijn herdrukken verschenen van Dat nieuwe Testament ons liefs Heeren Jesu Christi (zonder vermelding van plaats voor het eerst in 1554 door Mattheus Jacobsz. gedrukt), die stellig van de pers van Gailliart te Emden afkomstig zijn, maar nòch drukker, nòch drukplaats vermelden. Zij geven een herziene tekst van de Liesveldt-Bijbel, ontdaan van specifieke Luther-lezingen, maar toch vielen zij blijkbaar onder de oekase van de Kerkeraad. Deze en dergelijke uitgaven mochten niet met de plaatsnaam Emden in verband gebracht worden. | |||||||||
IVMaar laat ons naar de uitgave van de Liesveldt-Bijbel van Ctematius uit 1559 terugkeren. Hij gaf deze nadruk het licht onder de volgende titel: De Bibel in duyts voortijts by Jacob Liesveldt wtghegaen na de alder oudtste, ende correcxste Copien die ghedruckt zijn Cum Gratia et Previlegio. Nu oock laestmael wederom met grooter neersticheyt ouersien ende verbetert. An. M.D.Lix. fo. De titel is geplaatst in een omlijsting met bijbelscènes, gesneden door de monogrammist AN, d.i. de graveur Arnold Nicolaï, die als zodanig in dienst stond van Plantijn te Antwerpen. Zolang wij geen exemplaar kennen van de ‘Duisburgse’ Liesveldt-Bijbel, kunnen wij niet nagaan of Ctematius de tekst ervan zonder meer heeft herdrukt of daarin veranderingen of verbeteringen (al dan niet op instigatie van Van Wingen) heeft aangebracht. Wel hebben wij vergelijkingsmateriaal ten aanzien van het uitvoerige register, waarmede de bijbeluitgave begint. Dit register is nl. bijna woordelijk gelijk aan het register, dat men vindt in de bijbelvertaling, die in 1558 bij Steven Mierdman en Johan Gailliart te Emden het licht zag! Ctematius heeft zich dus niet gehouden aan het verbod van de Kerkeraad om de bijbel van Gailliart te plunderen. Het register in de bijbel van 1558 is op zichzelf weer een veel ver- | |||||||||
[pagina 148]
| |||||||||
meerderde en verbeterde bewerking van het register dat te vinden is in de bijbelvertaling, die in 1556 bij Steven Mierdman en Johan Gailliart verscheen. Hierboven is reeds vermeld, dat beide bijbelvertalingen blijkbaar geestesproducten zijn van Johan Gailliart; vermoedelijk zijn ook de beide registers door deze bewerkt. In verband met hetgeen hieronder nog zal volgen over Ctematius' herdruk van de Liesveldt-Bijbel uit 1560, is het hier wellicht de plaats om enige woorden te wijden aan de genoemde Johan Gailliart, een bijzonder belangwekkende figuur, aan wie - mirabile dictu - tot dusverre nog niemand enige aandacht heeft geschonken. Johan Gailliart, geboortig uit Brugge, werd op 9 jan. 1555 burger van Emden; in het Burgerboek van deze stad luidt zijn inschrijving aldus: ‘Johan Gheyliaert van Brügge tipographus heeft seine burgerschap gewonnen’. Op de vraag of hij rechtstreeks uit Brugge of via Londen om den gelove een wijkplaats had gezocht in Emden, geeft zijn inschrijving op 17 juni 1554 als buitenpoorter van Brugge antwoordGa naar voetnoot1. ‘Buederic in 't land van Cleven. Jan Gheillaert, filius Cornelis, was te boucke ghestelt by Joris vanden Bossche uut crachte van zekere lettren van procuratien speciael by den voornoemden Gheillaert daertoe ghepasseert voor scepenen der stadt van Buederic, ondergheteeckent huer ter borghe, dies in daten VII maii XCcLIIII, verclaerende dat hy ingheboren poortere was van der voorseide stede van Brugghe; kiesende tzelfs Jan domicilie ten huuse van den voornoemden Jooris vanden Bossche, mercenier, wonende inde Breidelstrate, ende bleef dezelve Jooris oock borghe voor VI groot 's jaers voor de non-residentie van den voornoemden Gheillaert. Actum XVII hoymaent XVcLIIII’. Gailliart heeft dus in of kort voor 1554 zijn geboortestad Brugge verlaten en zich gevestigd in het stadje Buderik of Burick (Duits: Büderich) tegenover Wezel (Duits: Wesel) aan de linkerzijde van de Rijn. Dit stadje heeft een zeer bewogen geschiedenis gehad. Het behoorde vroeger tot het hertogdom Kleef; hertog Johan verleende het in 1366 stadsrechten, welke rechten het tot 1795 behield. In 1630 werd het door onze troepen veroverd; het behoorde evenals Wezel tot de Rijn-barrière van de Republiek der Verenigde Provincies en behield een Nederlandse bezetting tot 1672. In laatstgenoemd jaar werd het door Turenne veroverd, die de vestingwerken van het stadje deed slechten. In 1810 ingelijfd bij Frankrijk, werd het in dec. 1813 totaal verwoest: na de slag bij Leipzig vreesden de Fransen een beleg van Wezel en daarom wilden zij op de plaats, waar Buderik had gestaan, een fort bouwen om als bruggehoofd te kunnen gebruiken bij de belegering van Wezel. Dit fort werd Napoleon genoemd, later Blücher en werd in 1935 grotendeels afgebroken; | |||||||||
[pagina 149]
| |||||||||
alleen de vestingpoort is tot heden blijven staan. Nadat Pruisen een gedeeltelijke schadevergoeding had gekregen van Frankrijk, werd Buderik twee km zuidelijker aan de linkeroever van de Rijn herbouwd, zodat het thans verder van Wezel afligt dan in de tijd van Gailliart. Maar in die tijd was het evenals Wezel een wijkplaats voor reformatorischgezinden. In Emden heeft Gailliart zich geassocieerd met Steven Mierdman of Mierdmans, de bekende drukker, die van 1543 tot 1546 te Antwerpen, van 1546 tot 1553 te Londen en van 1554 tot 1558 te Emden werkzaam is geweest. Hun drukkerij was in laatstgenoemde stad gevestigd in de kelders van het Raadhuis. Daar werkte ook Johan Gailliart's zoon WillemGa naar voetnoot1, op wiens naam de drukkerij in 1558 werd voortgezet. Wij leerden Gailliart reeds kennen als kapitaalkrachtig uitgever en tevens bewerker van de beide Emdense bijbeluitgaven van 1556 en 1558. Maar hij is ook de eerste geweest, die Calvijn in het Nederlands heeft vertaald; blijkens het voorwoord zijn de volgende vertalingen van zijn hand: (1) Van dat scuwen der afgoderie, valschen godsdienst ende gheveynstheyt. Een seer fijn ende Christelijck onderwijs, door den eersamen Johannem Calvinum. Noch een epistel, vander seluer materie, by den auteur voornoemt. Anno 1554. (achteraan:) Ghedruckt buten Antwerpen, by Theophilum Brugensen 1554. kl. 8o; (2) Excuse van Johan Caluinus, tot mijn heren die Nicodemiten, op een claegbrief, die zy wtgheuen, van zijnder groote ruydicheyt: in zijn boeck, van het wijken der afgoderie, ende valschen godsdienst. Noch een Epistel ofte zendtbrief vanden dienaren der kercken tot Zurich, waer in zy, die onderwisinghe Caluini, nopende de afgoderie, ende valschen godsdienst, voor goet houden ende beuestigen. (achteraan:) Ghedruckt bwten Ghent, bij Theophilum Brugensen. 1554. kl. 8oGa naar voetnoot2. Het is zonder meer duidelijk, dat ‘by Theophilum Brugensen’, d.i. | |||||||||
[pagina 150]
| |||||||||
bij de Brugse Godminnaar, een schuiladres is van Johan Gailliart, die immers bij zijn inschrijving als burger van Emden ‘tipographus’ wordt genoemd. Tevens moeten wij uit de datum van het eerste boekje van Calvijn (25 juni 1554) en de datum van Gailliart's inschrijving als buitenpoorter van Brugge (17 juli 1554) wel besluiten, dat beide bovengenoemde boekjes te Buderik zijn gedrukt, welke stad als drukplaats tot dusverre volkomen onbekend is. Er zijn trouwens meer boekjes bekend, die het schuiladres ‘by Theophilum Brugensen’ dragenGa naar voetnoot1. Behalve vertalingen van Calvijn heeft Johan Gailliart ook geleverd de eerste Nederlandse vertaling van Erasmus' Lof der zotheid onder de titel Dat constelyck ende costelyck boecxken, Moriae Encomium: dat is een lof der sotheyt van Erasmus Roterodamo speelwijs beschreven. Ghedruckt tot Embden by Willem Geillyaert. Anno MDLX. De vertaler tekent het voorwoord met zijn initialen J.G., die men tot dusverre niet heeft kunnen ontraadselen. De filoloog Gilbert Degroote zegt, dat de hem onbekende vertaler de tekst zo helder en nauwkeurig mogelijk heeft weergegeven ‘in de kruimige ronde taal van zijn tijd’Ga naar voetnoot2, daarmede te kennen gevend dat de literaire begaafdheid van Gailliart onmiskenbaar is. De vertaling is meer dan tien maal herdrukt, het laatst door Claes Albertsz. Haen te Haarlem in 1646, maar steeds zonder vermelding van de naam van de vertaler. Maar er is meer. Naar mijn stellige overtuiging is Johan Gailliart nl. niet alleen de bewerker van de genoemde bijbelvertalingen van 1556 en 1558, maar ook van het nieuwe Testament, dat op naam van Mattheus Jacobsz. voor het eerst in 1554 zonder plaatsaanduiding is gedrukt (een ware crux interpretum van theologen en bibliografen!), en daarna - zoals reeds vermeld werd - in 1558, 1559 en 1560 te Emden is herdrukt. Mogelijk is dus de uitgave van 1554 te Buderik of tegen het eind van genoemd jaar te Emden door Gailliart ter perse gelegd. Verder mogen wij Gailliart aanzien voor de vertaler van een achttal werken van Sebastiaan Franck (1499-1542), van wiens leer hij een fervent aanhanger was; deze achtte het kerkelijk gebonden Christendom uit den boze en predikte een onzichtbare geestelijke kerk, die zou breken met alle | |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
uiterlijke ceremoniën, prediking, sacramenten en banGa naar voetnoot1. Onder de genoemde werken, die zonder vermelding van de naam van de vertaler en de drukker (zonder twijfel Willem Gailliart) of de naam van de drukplaats tussen 1558 en 1565 het licht hebben gezien, zijn er, die bijna 400 bladen druks tellen! Ten slotte komt m.i. alleen Johan Gailliart in aanmerking voor samensteller van het bekende Doopsgezinde martelaarsboek Het Offer des Heeren, waarvan de eerste druk zonder vermelding van de naam van auteur of drukker in 1562 verscheen; tot dusverre is Nicolaes Biestkens als de drukker ervan aangezien. De bijbelse citaten zijn in dit boek gegeven naar de vertaling van het Nieuwe Testament, op naam van Mattheus Jacobsz. in 1554 gedrukt en daarna herhaaldelijk te Emden herdrukt (in 1562 op naam van Nicolaes Biestkens van Diest). De bekende Prof. Cramer, die het genoemd martelaarsboek heeft uitgegevenGa naar voetnoot2, doch geen auteur heeft kunnen aanwijzen, is van mening dat het geschreven is door iemand, die slechts beoogde opbouwing van zijn geloofsgenoten in geloofsmoed en reinheid van leven onder de vervolging en dat de aanbeveling van de een of andere richting of van enig leerstuk in het werk niet te vinden is; dat er zeer vele Doopsgezinden in voorkomen, is louter het gevolg van het feit, dat deze het meest van de vervolgingen te lijden hebben gehad. Een en ander tekent Johan Gailliart ten volle: deze was in Emden lid van de gereformeerde gemeente, waar de Calvinisten de boventoon voerden, doch behoorde in die gemeente tot de libertijnen, die wel aanhangers waren van de Hervorming, doch geen bepaalde richting aanhingen. Het gevolg was, dat hij voortdurend in conflict was met de Kerkeraad en telkens op het matje werd geroepen; hij ontkwam dan aan moeilijkheden door steeds maar weer beterschap te beloven. Dit kan erop wijzen, dat Johan Gailliart en zijn zoon Willem (die ook dikwijl overhoop lag met de Emdense Kerkeraad) in het geheim tot de | |||||||||
[pagina 152]
| |||||||||
aanhangers behoorden van het befaamde Huis der Liefde van Hendrick Niclaes, die tot 1560 te Emden heeft gewoond. Deze belijdden het beginsel van de zgn. ‘persoonlijke identificatie met het goddelijk wezen’ en stonden in wezen onverschillig zowel tegenover het katholicisme als tegenover het protestantisme. Het zou een pikante bijzonderheid zijn, indien de bewerker van de bij de Doopsgezinden zo geliefde Biestkens-Bijbel (een in 1560 verschenen herdruk van de bijbel van Mierdman en Gailliart van 1558) bleek een volgeling te zijn geweest van Hendrick Niclaes, wiens leer ook door de Doopsgezinden fel werd bestreden! Overigens was Johan Gailliart in de (weinige?) tijd, die hem overbleef bij het voorzien van geestelijk voedsel aan Willem Gailliart's drukkerij, een succesvol zakenman. Zo werd hij te Emden met Johan Ruffelardt uit Brugge onder de kooplieden gerekend, die tegelijk in specerijen en in laken handeldenGa naar voetnoot1. | |||||||||
VWij hebben hierboven verteld, dat de Liesveldt-Bijbel met toevoegingen van Van Wingen, de zgn. Deux-aes-Bijbel, eerst in 1562 van Ctematius' pers is gekomen. Hoe deze bewerking tot stand kwam, kan men duidelijk in de brieven van Van Wingen lezen. Na het verschijnen van Utenhove's vertaling van het Nieuwe Testament in klein formaat in nov. 1556 en het aflasten van de folio-uitgave daarvan, kreeg Van Wingen tijd voor andere objecten. Eerst verzocht hij de Hebraïcus Wouter Deleen (Deelen) alias Gualtherus Delenus - die in Leuven had gestudeerd en van 1533 tot 1535 in het Waaggebouw op de Dam te Amsterdam openbare lessen had gegeven in het Hebreeuws - hem in de taal van het Oude Testament te onderwijzen, doch deze had daarvoor geen tijd. Delenus ried hem echter aan de vertaling van de gehele bijbel ter hand te nemen; ook dit was niet mogelijk, omdat hem de uitgave van Robertus Stephanus ‘in dit gat (!)’ ontbrak. Tenslotte kwam Ctematius met de raad om de Liesveldt-Bijbel te vergelijken met de Züricher bijbel en de oorspronkelijke Luther-Bijbel en op die wijze de Biblia Geylliardica de wind uit de zeilen te nemen. Ctematius dreigde zelfs zijn drukkerij op te doeken, als Van Wingen niet aan zijn verzoek voldeed. Deed laatstgenoemde dit wel, dan zou Ctematius spoedig voor publicatie zorgen. Van Wingen maakte echter allerlei bezwaren; hij wilde b.v. niet zonder meer het Nieuwe Testament van Utenhove laten herdrukken, eerstens omdat dit eigendom was van Herman Entens, tweedens omdat de taal niet in de smaak van het publiek was gevallen, maar ook scheen het hem ondoenlijk om het | |||||||||
[pagina 153]
| |||||||||
Nieuwe Testament in de Züricher of Geneefse vertaling bij te voegen. Toch is hij met de bewerking van de Liesveldt-Bijbel op 4 jan. 1557 begonnen. Hij collationneerde de tekst met de uitgaven van Zürich, Luther, Genève, Munster, verder met die van Pagninus en Robertus Stephanus met de aantekeningen van Vatable. Op 23 april 1557 deelt Van Wingen aan Utenhove mede, dat hij op deze wijze de beide boeken van Samuel heeft bewerkt. Op 6 juni 1558 is hij veel verder: hij is met de tekstvergelijking van het Oude Testament tot de Apocryphen klaar. Maar dan blijkt het hem, dat de zetter zó met zijn tekst niets kan beginnen, omdat hij zijn verbeteringen en aanvullingen in een exemplaar van de Liesveldt-Bijbel heeft aangebracht. Op raad van velen had hij de vers-indeling van Stephanus overgenomen. Hij was nu verplicht de gehele tekst van de Bijbel over te schrijven, om op deze wijze gemakkelijk te zetten kopij te leveren. Bij dit afschrift trachtte hij de Luthertekst zoveel mogelijk te benaderen, terwijl hij de afwijkingen van andere vertalingen in margine aangeeftGa naar voetnoot1. De brieven zwijgen dan verder (die van 6 juni 1558 is de laatste die wij bezitten); zelf verdwijnt Van Wingen omstreeks juni 1559 uit Emden om de gemeente in Vlaanderen als predikant te dienen. Men kan zich voorstellen, dat de omslachtige werkwijze van Van Wingen Ctematius niet erg beviel. Laatstgenoemde was in de eerste plaats zakenman, en wel een zakenman voor wie het noodzakelijk was zijn geschokte financiën te herstellen. Hij is daarom in 1558 rustig doorgegaan met het zetten van de herdruk van de ‘Duisburgse’ Liesveldt-Bijbel, die - zoals wij zagen - in 1559 het licht zag. Maar hij deed meer. In de tweede helft van 1558 of in het begin van 1559 gaf hij opdracht aan de te Emden wonende Johannes Dyrkinus om een nieuwe vertaling van het Nieuwe Testament tot stand te brengen; in de laatste brief van Van Wingen wordt hiervan nog niet gerept. Een en ander gaf rumor in casa, immers de beide diakenen Bartholomeus Huysman en Jacob Michaëlis, die door Herman Entens waren aangesteld om voor de verspreiding van Utenhove's Testament van 1556 te zorgen, voelden zich hevig gedupeerd. Zij hadden nog heel wat exemplaren in voorraad en vreesden deze nimmer kwijt te raken, als Ctematius nu met een verbeterde vertaling op de proppen kwam. Huysman wendde zich dus maar weer tot de Kerkeraad van Emden om handhaving van de rechten van Entens en stopzetting van de nieuwe vertaling af te dwingen. Maar Ctematius was ook niet van gisteren en verweerde zich met te zeggen, dat men hem niet kon verhinderen een geheel nieuwe vertaling uit het Grieks van het Nieuwe Testament in het licht te geven. Ziehier het verhaal, dat dd. 18 maart 1559 te vinden is in het Kerkeraadprotocol: ‘Bartholomeus Huesman heft angegeuen wo he solde groetelicxs | |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
vorkortet werden dorch Gellium den Drucker vm dat he hem voruordelt in dat he eyn testament drucken leth, dardorch syne solde staen bliuen vnnd groten schaden lyden. Gelius andwordet dat he syn Testament neet wyl nadrucken sunder laten dat uth dat grijks ouersetten. Dat meent he tho drucken vnnd eyn yder fry tho syn’Ga naar voetnoot1. Het is begrijpelijk, dat Ctematius zegevierend uit de strijd kwam. Het blijkt ook, dat hij in het geheel geen rechten op Utenhove's vertaling kon laten gelden, maar tevens is wel duidelijk dat de nieuwe vertaling op zijn kosten zou worden gedrukt. De titel van deze vertaling luidt aldus: Het Nievvve Testament. Dat is, Het nieuwe verbondt onses Heeren Jesu Christi, in Nederduytsch na der Grieckscher waerheyt ouergheset. Ghedrukt te Embden by Gellium Ctematium. Anno Dni. 1559. 12oGa naar voetnoot2. Het boek verscheen echter eerst in 1560: het voorwoord, met de initialen J.D. ondertekend (vandaar dat men heeft aangenomen, dat de vertaling van de hand van Johannes Dyrkinus is), is gedateerd 8 aug. 1559, maar een tweede voorwoord van de drukker aan de lezer draagt de datum van 4 febr. 1560, bovendien zijn spreuk ‘Mijn verwerf is God’. Op het titelblad vermeldt de drukker voluit zijn naam en adres, blijkbaar een gevolg van het feit, dat de vertaling de goedkeuring wegdroeg van de Kerkeraad van Emden. Dyrkinus stond dan ook als een goed Calvinist bekend; Utenhove noemt hem in een brief van 18 febr. 1557 onder degenen aan wie hij gevraagd had critiek uit te oefenen op zijn vertalingGa naar voetnoot3. Hij heeft ook verschillende vertalingen op zijn naam staan en woonde te Emden op de hoek van de nog bestaande Lilienstrasse en Lookvenne vlak bij CtematiusGa naar voetnoot4. Overigens was 1559 geen slecht jaar voor Ctematius, o.a. kwam in dat jaar van zijn pers - behalve de nadruk van de Liesveldt-Bijbel - de vertaling van een werk van Melanchton Een wtlegginghe des Sendbriefs Pauli tot de Colossensen... nu overgheset in nederlantsche sprake met het adres ‘te Embden by Gellium Ctematium’ (Hahn no. 30). Maar het zou mij niets verbazen, indien ook een tweetal zeer bekende werken van gereformeerde predikanten, in 1559 zonder naam van drukker of drukplaats verschenen, van zijn pers afkomstig waren: Adriaen Cornelisz. van Haemstede's Martelaarsboek (De geschiedenisse ende den doodt der vromer martelaren) en Cornelis Cooltuyn's troostschrift Het Evangeli der armen, dat | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
is: der ellendigen troost. Dat Haemstede niet zuiver in de leer was, is bekend, en dat het eerste deel van Cooltuyn's geestesproduct niet een beslist reformatorisch karakter draagt, niet minder. Zou daarom het ontbreken van de naam van drukker en drukplaats bij beide genoemde werken niet het gevolg zijn van de oekase van de Emdense Kerkeraad? | |||||||||
VIBehalve de vertaling van het Nieuwe Testament door Johannes Dyrkinus verschenen in 1560 te Emden twee vertalingen van de volledige bijbeltekst, nl. (1) De Bibel in duyts voortijts by Jacob Liesveldt wtghegaen na de alder oudtste ende correcxste Copien die ghedruckt zijn Cum Gratia et Privilegio. Nu oock laetstmael wederom met grooter neersticheyt ouergesien, verbetert, ende op Versekens ghestelt, den leser tot groot behulp. Anno 1560. fo. (2) Den Bibel, Inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament. Ghedruct by my Nicolaes Biestkens van Diest. Int Jaer ons Heeren M.CCCCC.LX. fo. (Hahn no. 39, Vogel no. 7). Zoals reeds hierboven is medegedeeld, is de eerstgenoemde bijbeluitgave tot dusverre aan theologen en bibliografen onbekend gebleven (zelfs Le Long heeft nimmer een exemplaar gezien, maar kende wel de verkorte titel uit de literatuur), zodat men beide vertalingen nimmer met elkaar heeft vergeleken. Niet zeer merkwaardig is, dat beide voor het eerst de volledige Nederlandse bijbeltekst geven met vers-indeling naar het voorbeeld van de bijbel van Stephanus, evenmin is merkwaardig, dat beide uitgaven herdrukken zijn, nl. resp. van de Liesveldt-Bijbel van Ctematius uit 1559 en van de bijbel van Mierdman en Gailliart van 1558, maar wel is uitermate merkwaardig, dat de registers in beide bijbels van 1560 gelijk zijn en voor het eerst daarin uitvoerige woordelijk gelijke verwijzingen voorkomen bij begrippen, die voor de Mennonieten van fundamenteel belang waren, nl. ban, doop en eedGa naar voetnoot1. Overigens zijn deze registers vrijwel gelijk aan die in de bijbels van 1558 en 1559; alleen is rekening gehouden met de nieuwe vers-indeling. In een volgend artikel zal ik trachten te bewijzen, dat de sub (2) genoemde bijbelvertaling een persproduct is van Willem Gailliart; het verhaal is nl. te lang om in dit artikel te worden ingevoegd. Nemen wij dit thans voorshands aan, dan is het duidelijk, dat de twee bijbelvertalingen concurrerende uitgaven zijn geweest, nl. van de rechtzinnige Calvinist Ctematius en van de libertijn Willem Gailliart, die overeenkomstig de oekase van de Kerkeraad de naam Emden verzwijgen en tevens - hoe vreemd het ook moge klinken - in het teken stonden van de strijd van | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
de twee drukkers om de gunst en de klandizie van de Anabaptisten. Toch is die strijd niet zo vreemd, als men bedenkt, dat vooral in de Noordelijke Nederlanden en in Oost-Friesland talrijke aanhangers woonden van de leer van Menno, die ijverig de bijbel bestudeerden en dus alle van een exemplaar moesten worden voorzien. Vooral hun leider te Emden, Leenaert Bouwens (1515-1582) genaamd, is erom bekend, dat hij hier te lande talloze volwassenen de doop heeft toegediend; volgens bewaard gebleven dooplijsten waren het er tot 1560 meer dan tweeduizend. Voor een zakenman was de klandizie van de Anabaptisten dus van groot belang. Zelfs Van Wingen zag het belang ervan in: in zijn brief van 23 april 1557 aan Utenhove vertelt hij vol ergernis, dat de Mennonieten reikhalzend hadden uitgezien naar diens vertaling van het Nieuwe Testament, doch - toen deze was verschenen - de bijbelvertaling van Mierdman en Gailliart verkozen. De klandizie was Ctematius de neus voorbijgegaan! Is nu nog na vierhonderd jaar na te gaan welke van de twee concurrerende bijbelvertalingen uit 1560 het eerst verschenen is, m.a.w. wie de eerste van de Nederlandse bijbelvertalingen is met volledige vers-indeling? En welke drukker ten aanzien van de uitbreiding van het register naar de smaak van de Mennonieten plagiaat heeft gepleegd? Op het eerste gezicht lijkt deze vraag moeilijk zo niet onmogelijk om te beantwoorden. Maar niet voor niets heb ik hierboven een aantal gegevens aan het licht gebracht omtrent de activiteiten van Johan Gailliart, de man achter de schermen, die de Mennonieten als broeders in den gelove beschouwde en bovendien de bijbel door en door kende. De zakenman Ctematius was niet genoeg bijbelkenner om precies te weten op welke teksten de leer van Menno steunde en rechtzinnige Calvinisten als Van Wingen of Dyrkinus zouden er zich niet voor lenen de Anabaptisten welgevallig te zijn. Het komt mij daarom voor, dat de zgn. Biestkens-Bijbel eerder is verschenen dan de tweede uitgave van Ctematius' Liesveldt-Bijbel en dat in laatstgenoemde bijbel de uitbreidingen van het register van de hand van Johan Gailliart uit de Biestkens-Bijbel zijn overgenomen. De Doopsgezinden gebruikten in den vervolge zowel de Liesveldt-Bijbel als de Biestkens-Bijbel. Zo leest men in de Bijbelsche Conferentie van Sixtinus Amama (Amsterdam 1623), blz. 43/44: ‘So veel den Mennonist-ghezinde aengaet... sy ghebruycken doorgaens twee copyen, de eene wort ghenoemt de Copye van Liesvelt na de name van Liesvelt... de andere wort ghenoemt de Copye van Biestkens, oock also ghenoemt na den drucker’. De Biestkens-Bijbel is echter veel vaker herdrukt dan de Liesveldt-Bijbel en kreeg daardoor uiteindelijk bij de Doopsgezinden groter bekendheid dan laatstgenoemde. Over de uitgaven van de Liesveldt-Bijbel uit 1562 en 1564 kunnen wij | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
kort zijn. Heeft Ctematius voor de tekst van de bijbel (niet voor het register) van 1560 een ander lettertype gebruikt dan voor de bijbel van 1559, die van 1562 is weer met een groter lettertype gedrukt; de drie herdrukken van 1560, 1562 en 1564 zijn steeds opnieuw gezet. Alleen de titelomlijsting blijft dezelfde. Het ligt buiten het bestek van dit artikel om de verdere activiteiten van Ctematius onder de loep te nemen. Na nog verschillende zeer belangrijke reformatorische werken ter perse te hebben gelegd, stierf hij in 1566 aan de pestGa naar voetnoot1. Merkwaardig is dat zijn concurrent Willem Gailliart zijn drukkerij heeft voortgezet; sinds dat jaar bestond te Emden alleen maar een drukkerij in de kelders van het Raadhuis. | |||||||||
VIIWij komen nu ten slotte aan de vraag: hoe is het Brits Museum ertoe gekomen om de nadruk van de Liesveldt-Bijbel van 1560 met een vraagteken toe te schrijven aan de pers van Urbaen van Collen te Emden? Wat was dit voor een drukker? Zijn ontdekker is de Emdense rector J.F. de Vries geweest, die in het Burgerboek van zijn woonplaats op 19 januari 1557 vond ingeschreven: ‘Vrbaen van Collen, ein boekdrukker, heft sine borgerschap gewonnen, sein eidt gedaen, sall up pinxteren bethaelen’Ga naar voetnoot2. Deze drukker wekte het interesse van De Vries, die echter geen werken kon ontdekken, van zijn pers afkomstig, doch niet aarzelde een tweetal werken op zijn naam te plaatsen: ‘Mir ist es bis jetzt nicht gelungen, von diesem Drucker irgend welche Schrift nachweisen zu können, doch kommt es mir nicht unwahrscheilich vor, dass ein Nachdruck der Deux-aas-Bibel von 1562 und 1565 Ghedruckt te Embden, sowie ein Heidelberger Catechismus von 1566 dafür zu halten. Beide Schriften nennen nicht den Drucker, die Bibel den Druckort Emden, Gellius Ctematius aber klagt in seiner neuen Ausg. von 1565 “dat sommige sonder alle recht en billijckheidt, buijten mijn weten en willen onderstaen hebben, mij denselven Bijbel natedrukken”. Dieser Nachdruck, von dem ich wiederum bei Herrn Superintendant Wiarda-Suurhusen Kenntnis nahm, hat als Titelvignette: Christus in einem Taufstein stehend mit der Umschrift: Comt ende drinckt uit de Fonteijne des Levenden waters; der Catechismusausgabe, welche Professor Doedes in Utrecht dem Gellius Ctematius zuschreiben möchte, fehlt die bei letzterem übliche Vignette mit der Umschrift: Het Ko- | |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
ninckrijck der hemelen etc.; dafür stehen die Sprüche Matth. 26. Waect en bidt etc. und 1. Tim. 2.’Ga naar voetnoot1. Hahn heeft de toeschrijvingen van De Vries overgenomen in zijn lijst van Emder drukken onder no. 57, 61 en 67; Benzing volgt De Vries en Hahn door ‘Urbaen van Collen’ van 1564 tot 1566 als drukker te Emden te vermeldenGa naar voetnoot2. Prof. de la Fontaine Verwey heeft er echter op gewezen, dat het vignet van de fontein van levend water niet alleen voorkomt op de nadruk van de Deux-aes-Bijbel uit 1565 met drukplaats Emden, maar ook op een Nederlandse vertaling van Tauler's werken met het adres: Frankfort bij Peter van Dueren 1565Ga naar voetnoot3. En ook de nadruk van de Heidelbergse catechismus, verschenen in het wonderjaar 1566 zonder drukkersadres, is vermoedelijk niet in Emden gedrukt.Ga naar voetnoot4 De toeschrijvingen van De Vries snijden dus geen hout, temeer omdat gemakkelijk te bewijzen is, dat Urbaen van Collen in 1560 Emden reeds verlaten had. Urbaen van Collen komen wij voor het eerst tegen op een lijst van vreemdelingen in Engeland uit 1549 als bediende van de drukker Nicholas Hyll of Hill, wonende in de St. John's street te Londen. Laatstgenoemde drukker kennen wij beter onder de naam van Nicolaes van den Berghe: deze liet zich in april 1554 als burger te Emden inschrijven, opende daar weer een drukkerij met Ctematius als medewerker en stierf er medio maart 1557Ga naar voetnoot5. De bedoelde lijst van 1549 vermeldt Urbaen als volgt: ‘Vrbaen Lynyng hys (nl. Hill's) servantGa naar voetnoot6. In verband met het feit, dat de voornaam Urban of Urbanus in deze streken zeer zeldzaam is, herkennen wij Vrbaen Lynyng onmiddellijk als de ‘Vrbanus van Cuelen int Smitviyl (d.i. in Smithfield) bouck prenter’, die voorkomt op de lijst van lidmaten van de Nederlandse Vluchtelingengemeente uit 1550Ga naar voetnoot7. Na de troonsbestijging van ‘Bloody Mary’ week hij uit naar Emden; aldaar ontmoet men voor het eerst zijn naam in 1557, wanneer hij - zoals hierboven is medegedeeld - zich als burger van Emden laat inschrijven. Opvallend is, dat hij bij die inschrijving enige maanden uitstel kreeg voor het aanzuiveren van de verschuldigde betaling en wanneer wij vernemen, dat het verwerven van het burgerschap van Emden 24 schaap kostteGa naar voetnoot8, dan doet ons dit niet Urbaen kennen als een man in | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
welvarende omstandigheden. Het ligt daarom voor de hand te veronderstellen, dat hij na zijn komst te Emden wederom als knecht in dienst is getreden van Nicolaes van den Berghe; nimmer is dan ook een uitgave gevonden, die zijn naam draagt. Vermoedelijk is Urbaen reeds in de loop van 1559 naar Londen teruggekeerd; men vindt hem sinds 1560 in de protocollen van de Londense Gereformeerde Kerkeraad vermeld, terwijl hij in een tweetal lijsten van gemeenteleden uit 1561 wordt aangeduid met de namen ‘Urbanus Luninck’ en ‘Urbanus Lininck’Ga naar voetnoot1. Nu wij weten, dat hij uit Keulen afkomstig is mogen wij veronderstellen, dat zijn oorspronkelijke naam Lining of Leining luidde, een naam die echter - volgens vriendelijke mededeling van de stadsarchivaris van Keulen - aldaar in de 16e eeuw tot dusverre niet is aangetroffen. Vermeldenswaard is, dat men nimmer tot de m.i. zo voor de handliggende identificatie van Urbaen van Collen en Urbanus Lynyng heeft durven besluitenGa naar voetnoot2. Reeds op 9 april 1560 liet Urbaen te Londen een kind dopen: ‘Urbani calcographi infans baptizatur nomine Johannes quod ab Utenhovio illi inditur 9 Aprilis’Ga naar voetnoot3. Niet lang daarna vroeg hij aan de gemeente geld ter leen, hetgeen hem echter geweigerd werd, omdat - naar men hem mededeelde - de armen van het gemeentegeld ondersteund moesten worden: ‘21 Sept. 1560. Van Urbanus boeckdrucker. De armen konnen haer gelt niet ontberen, derhalven soude hij het bij een ander verzoucken, aengesien hij hyr bij veel bekent is’Ga naar voetnoot4. De vele relaties, die Urbaen er op nahield werden hem blijkbaar op den duur noodlottig, zodat hij onder de schulden geraakte, bovendien maakte hij zich aan allerlei onbetamelijkheden schuldig en veroorzaakte hij de predikant last, omdat hij ten behoeve van de doop van een tweede kind niet wilde zorgen voor doopgetuigen. Wij lezen dd. 5 juli 1562 in het KerkeraadsprotocolGa naar voetnoot5: ‘Urbanus compt bij de dienaren, hem werden sommigen sijnder onbehoirlicken stucken voerghehouden; ende hij werdt vermaent dat hij sich schyck alst behoirt, ende stichtelick drage, ende daernae stae dat hij zijn schuldenaren voldoe, ende dat hij sich niet vordere ten Nachtmael, tenzij dat hij eerste dienaren aenspreken; oeck eer hij ter doope come die predikant aenspreken van die tuygen des kindts’. | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
Daarna maakte hij het nog bonter: op 25 dec. 1562 werd hem wegens dronkenschap het avondmaal ontzegd; men leest: ‘Urbanus typographus, a caena Domini arcendus. Concluditur, quia ebrius est deprehensus Urbanus, typographus, nunc non temere ad communionem admittatur, sed potius nunc a caena arceatur’Ga naar voetnoot1. Later is Urbanus naar Antwerpen verhuisd: van 18 januari tot 1 maart 1567 en van 3 oktober 1573 tot 26 maart 1575 heeft hij als bediende bij Plantijn gewerktGa naar voetnoot2, die hem het volgende certificaat heeft uitgereiktGa naar voetnoot3: ‘Urban van Ceulen, compagnon imprimeur (d.i. drukkersknecht), m'a exhibé lectres d'attestation de sa preudhomme, bonne renommée et vie chrestienne et catholique, et sans suspition d'aucune hérésie, sousignée le 5. d'octobre 1570, par Messire Marcelis Joannes Broegel pasteur de l'Esglise de Sainct André, et une autre, de Messieurs de ceste ville d'Anvers, du 23 Juing 1571, soussignée vander Heere, Onder Schoutich, certifiant que le dict Urban luy avait faict le serment du et ordonné’. Allerminst volgt uit het voorgaande, dat Urbaen na zijn vertrek uit Londen goed katholiek is geworden; bekend is nl. dat Plantijn - in het geheim een aanhanger van het Huis der Liefde - aan vele drukkers en drukkersgezellen fraaie certificaten heeft uitgereikt om hun verblijf in de Zuidelijke Nederlanden te vergemakkelijken. De over Urbaen van Collen verzamelde gegevens zijn ruimschoots voldoende, om het bewijs te leveren, dat hij zowel te Londen als te Emden en Antwerpen in een ondergeschikte positie heeft gewerkt. Een uitgave op zijn naam verschenen heeft men dan ook - zoals reeds is gezegd - nimmer gevonden. Wel is het verbazingwekkend, dat van een dergelijk onbeduidend man nog zoveel materiaal aan het licht is te brengen. Miss Patricia E. Nobel, chef van de Leeszaal van het Brits Museum te Londen was zo vriendelijk mij mede te delen, dat de samensteller van de Catalogus van de boekenverzameling van deze instelling zijn toeschrijving van de Liesveldt-Bijbel van 1560 (en ook die van 1564) aan de pers van Urbaen te Emden heeft gebaseerd op het gestelde op blz. 189 van het reeds vaker geciteerde werk van Louis Hahn, Die Ausbreitung der neuhochdeutschen Schriftsprache in Ostfriesland (1912). Maar Hahn heeft eenvoudig zonder nader onderzoek de toeschrijvingen door De Vries van enige werken uit 1565-1566 aan de pers van Urbaen overgenomen. Het is te hopen, dat thans de naam van voornoemde drukkersgezel voorgoed uit de lijsten van Engelse en Emdense drukkers wordt geschrapt. Te lang reeds heeft hij vele jaren na zijn dood een zekere bekendheid verkregen die hem volstrekt niet toekomt. | |||||||||
[pagina 161]
| |||||||||
VIIIIn bovenstaand artikel is een poging gedaan om althans enig licht te doen schijnen over de activiteiten van de Nederlandse drukkers, die in het midden van de 16e eeuw naar Emden waren gevlucht om te ontkomen aan de godsdienstvervolgingen in de Nederlanden en in Engeland. Hun activiteiten waren tot dusverre vrijwel geheel in het duister gehuld, zozeer dat men terecht kon spreken van het ‘raadsel der Emdense drukkers’. Wel had een tweetal inwoners van Emden, nl. de rector J. Fr. de Vries en de journalist-archivaris Louis Hahn studie gemaakt van de Emdense boekdrukkersGa naar voetnoot1, maar zij hebben geen wezenlijke bijdrage geleverd tot de oplossing van voornoemd raadsel, ja zelfs het bestaan van dit raadsel nauwelijks onderkend. Zij hebben zich beperkt tot het bijeenbrengen van in zekere zin bruikbaar materiaal, maar zij zijn niet gekomen tot een samenvatting, tot een inzicht in de onderlinge verhouding van de emigranten-drukkers, tot een volledige opsomming van de talrijke boeken, die openlijk of clandestien te Emden zijn gedrukt enz. De lijst van Emdense drukken, door Hahn samengesteld, is bepaald teleurstellend, omdat deze schrijver geen kennis heeft genomen van de lijsten, gepubliceerd in de Bibliographische adversariaGa naar voetnoot2, en evenmin van verschillende na deze publicatie verschenen Nederlandse en Engelse werken. Ter verontschuldiging van De Vries en Hahn moge dienen dat zij wel (benijdenswaardig!) dicht bij de geschreven, maar ver van de gedrukte bronnen zaten: de betrokken Emdense drukken waren nl. vrijwel louter voor de export bestemd, zodat in Emden zelf later practisch geen exemplaren ervan waren bewaard gebleven. Ruim dertig jaar na de verschijning van het werk van Hahn schreef de tegenwoordige hoogleraar De la Fontaine Verwey, dat het van eminent belang zou zijn, wanneer wij nauwkeurig waren ingelicht over de werkzaamheid der Nederlandse drukkers in EmdenGa naar voetnoot3, hetgeen als bewijs ervoor kan gelden, dat men sinds Hahn nog geen stap verder was gegekomen. Weer achttien jaar later moest Vogel erkennen: ‘Über dem Leben und Wirken der meisten Drücker (bedoeld zijn de drukkers te | |||||||||
[pagina 162]
| |||||||||
Emden in de tijd van de geloofsvervolging) liegt ein undurchdringliches Dunkel. Von ihnen ist nur sehr wenig Zuverlässiges bekannt’Ga naar voetnoot1. Wat is nu de oorzaak van die achterstand? Merkwaardig is, dat de theologen in de loop van de jaren veel belangstelling hebben gehad voor de producten van de drukkerijen te Emden. Hier zijn nl. o.a. de eerste Nederlandse Gereformeerde bijbels gedrukt. In werken en artikelen over de historie van de Reformatie in Nederland kan men dan ook herhaaldelijk gegevens aantreffen over Emdense drukkers, die bijeenverzameld, niet onbelangrijk materiaal bevatten. De theologen hadden echter slechts een beperkte belangstelling: het leven van die drukkers interesseerde hen niet, daarbij vergetende dat een inzicht in hun activiteiten de grote rol, die zij gespeeld hebben bij de verbreiding van de Reformatie duidelijker in het licht had gesteld. Anders staat het met de bibliografen. Het lijkt wel of zij angstvallig vermeden hebben een aanval te wagen op de welhaast onneembare vesting, die het ‘raadsel van de Emdense drukkers’ vormt. Zij hebben zich slechts vergenoegd met het verzamelen van titels van boeken waarop de stad Emden als drukplaats vermeld staat en met het verzamelen van namen van drukkers aldaar: Steven Mierdman, Gellius Ctematius, Lenaert der Kinderen, Nicolaes Biestkens van Diest, Jan en Willem Gailliart en Urbaen van Collen. Aan deze namen hebben de theologen die van Nicolaes van den Berghe toegevoegd; aan de bibliografen is deze figuur als Emdens drukker onbekend geblevenGa naar voetnoot2. Om enig licht in de duisternis te ontsteken, was het nodig zich in de geschiedenis van de stad aan de Dollart te verdiepen, een geschiedenis die in de 16e eeuw een bewogen karakter kreeg door de talloze protestantse emigranten, die er een toevlucht hebben gevonden. Er was toen daar - leest men - ‘zoo veel volcx, dat zy al drummende achter de straten ghynghen’Ga naar voetnoot3. Maar men moet niet denken, dat de bewaard gebleven Emdense archivalia ons zonder meer een duidelijk inzicht geven in het 16e eeuwse Emdense drukkersbestel. Dit is allerminst het geval. Alleen door combineren en deduceren kan men uit een aantal hier en daar verspreide gegevens conclusies trekken, die hout snijden. Een van de belangrijkste vondsten, die dit combineren en deduceren opleverde, was dat te Emden tussen 1554 en 1566 slechts twee druk- | |||||||||
[pagina 163]
| |||||||||
kerijen Hebben bestaan, na 1566 zelfs niet meer dan één. Deze vondst had verstrekkende gevolgen, omdat men immers tussen de genoemde jaren de namen van een achttal drukkers aan het licht had gebracht. Het bleek nu, dat genoemde drukkerijen in 1554 resp. gesticht waren door Steven Mierdman en Nicolaes van den Berghe, die beiden na de troonsbestijging van Bloody Mary uit Londen waren gevlucht. Eerstgenoemde, die circa jan. 1559 stierf, heeft vermoedelijk te Emden bij zijn talrijke uitgaven gebruikt gemaakt van de pseudoniemen Niclaes van Oldenborch en Magnus van den Merberghe van OesterhoutGa naar voetnoot1 en heeft zich geassocieerd met Jan Gailliart uit Brugge; diens zoon Willem Gailliart was sinds 1558 de leider van de drukkerij. Nicolaes van den Berghe, die circa 15 maart 1557 te Emden overleed, heeft onder het pseudoniem Collinus Volckwinner ‘buyten Londen’ een tweetal Nederlandse boekjes gedrukt en verder met de meest fantastische schuiladressen een groot aantal Engelse reformatorische propagandageschriften. Hij associeerde zich met Gillis van der Erven of Gellius Ctematius, die in 1566 stierf, waarna de drukkerij door Willem Gailliart met de zijne werd gecombineerd. Bij deze voorstelling van zaken kwamen de drukkers Nicolaes Biestkens van Diest, Lenaert der Kinderen en Urbaen van Collen lelijk in het gedrang. Laatstgenoemde kon gelukkig al spoedig worden ontmaskerd als ‘a mere nobody’, die hoogstens knecht kon zijn geweest bij Nicolaes van den Berghe of bij Ctematius. Meer moeite gaven Biestkens en Der Kinderen en eerst na eindeloos veel passen en meten kon tot de conclusie worden gekomen, dat hun namen aan de fantasie van Jan Gailliart zijn ontsproten en dat de op hun naam staande werken persproducten zijn van Willem Gailliart, een en ander ondanks het feit, dat in 1579 een werkelijke Nicolaes Biestkens als drukker te Amsterdam opduikt en men steeds stijf en strak heeft volgehouden, dat Lenaert der Kinderen te Emden woonde in het huis ‘'t Schip op de Noordzee’ en op 21 jan. 1572 als koopman in de archieven van Emden voorkomt. Het verhaal van deze ontmaskering wordt echter bewaard voor een volgend artikel. Interessant was ook de vondst, dat de ene Emdense drukkerij geleid werd door libertijnen, de andere door rechtzinnige Calvinisten en dat zij elkander beconcurreerden. Uit het Emdense Kerkeraadsprotocol blijkt dit - zoals reeds hierboven is uiteengezet - duidelijk; het protocol begint b.v. (juli 1557) met een ruzie tussen de ouderling Herman Entens en ‘Johan boeckbinder in den Kelder’ (d.i. Johan Gailliart): eerstgenoemde ‘solde in kivender wysse gesecht hebben, dat Johan naginge (d.i. dat van Gailliart het gerucht ging) dat he eyn libertyner solde syn’. De Kerkeraad gelukte het echter beide partijen te verzoenen. Mierdman | |||||||||
[pagina 164]
| |||||||||
had reeds in Londen moeilijkheden met de Kerkeraad van de Vluchtelingengemeente aldaarGa naar voetnoot1; zo verscheen in 1551 bij hem de grote officiële Emder catechismus van a Lasco vertaald door Utenhove (De catechismus oft kinderleere), waarvan in 1553 een herdruk door Nicolaes van den Berghe te Londen is ter perse gelegd: in de loop van 1552 moet Mierdman de klandizie van de Londense leiders zijn kwijt geraakt. Verder is de ontdekking van belang, dat de Emdense Calvinistische Kerkeraad een vinger in de pap wilde hebben en met name niet tolereerde, dat de naam van de stad misbruikt werd bij de uitgave van werken, met welker inhoud men het niet eens was. Over het algemeen schijnen de drukkers zich hieraan te hebben gehouden. Maar een duidelijk verschil blijft er tussen persproducten van Ctematius en Gailliart: van eerstgenoemde zal men niet verwachten, dat hij een werk van Menno Simons heeft ter perse gelegd, wel van GailliartGa naar voetnoot2. Een ervaren typenkenner kan hier nog vele raadsels oplossen en zal gemakkelijk een scheiding kunnen maken. In het verleden was het echter vrijwel onmogelijk om tot goede resultaten te komen: toeschrijvingen door bekwame bibliografen en typenkenners zijn tot dusverre door het gemis aan een stevige biografische ondergrond jammerlijk mislukt. Zo heeft J.F. van Someren, de vroegere bibliothecaris van Utrecht, een groot aantal Emdense drukken aan de pers van de latere drukker Goossen Goebens toegeschrevenGa naar voetnoot3, Moes-Burger zette een aantal drukken op naam van BiestkensGa naar voetnoot4, Frank Isaac en A.F. Johnson in plaats van op naam van Nicolaes van den Berghe op die van Ctematius, de samensteller van de Britse catalogus op die van Urbaen van Collen. Een en ander illustreert wel, dat men zonder kennis van de toestanden in de drukkerswereld in het 16e eeuwse Emden de typografische kant van het geval niet kan benaderen. Een sprekend voorbeeld hiervan is het volgende. Willem Gailliart heeft op naam van Lenaert der Kinderen zonder vermelding van plaatsnaam in 1562 en 1563 een aantal uitgaven verzorgd van het Nieuwe Testament en van de Bijbel, die alle gedrukt zijn met dezelfde lopende cursief. Dit lettertype was wel bekend in de Zuidelijke Nederlanden, doch komt in Emdense drukken verder niet voor. Gaat men uit van de lettertypen, dan zou men dus nimmer op het idee komen met persproducten van een Emdense drukkerij te doen | |||||||||
[pagina 165]
| |||||||||
te hebben. Wat is de bedoeling van Gailliart geweest? Droegen de drukken een experimenteel karakter en was het zijn opzet als het ware de markt te peilen om te zien of er klanten te vinden waren, die de nieuwe letter verkozen boven de oude vertrouwde gotische letter? Ik geloof het niet: hij koos m.i. in Emden onbekend, doch in Zuid-Nederland vrij veel gebruikt lettermateriaal, benevens de aldaar veel voorkomende naam ‘Der Kinderen’ om het te doen voorkomen dat zijn bijbeluitgaven van Zuid-Nederlandse herkomst waren en met Emden niets uitstaande hadden. Na een paar jaar is Gailliart ermee opgehouden en in 1566 werd een partij van 172 pond oude letters (brevier cursief!) aan Plantijn verkocht door... ‘Johan Guaillard imprimeur’Ga naar voetnoot1, de financier van de drukkerij. Last but not least was een mooi winstpunt de ontmaskering van deze Johan Gailliart als een zeer belangrijk man, die tijdens zijn leven achter de schermen is gebleven, doch het verdient na vierhonderd jaar eens in het volle daglicht geplaatst te worden. Men behoeft er niet aan te twijfelen of hij is de schrijver, vertaler of bewerker geweest van talrijke werken van reformatorische aard. Zeer merkwaardig is het samentreffen te Emden van hem en Steven Mierdman, in vele opzichten zijn evenknie. Laatstgenoemde is verreweg de belangrijkste van de Nederlandse reformatorische drukkers geweest, maar vermoedelijk is hij ook als schrijver op reformatorisch gebied opgetreden. Reeds de katholieke geestelijke DuncanusGa naar voetnoot2 doodverft hem als de bewerker van het bekende boekje van Erasmus over goede manieren, waarvan hij in 1546 te Antwerpen de eerste druk heeft verzorgdGa naar voetnoot3, benevens als de schrijver van het felle anti-katholieke geschrift Den val der Roomscher kercken, waarvan hij de eerste druk in 1553 te Londen ter perse legt en waarvan zowel hijzelf als Nicolaes van den Berghe te Emden herdrukken hebben gegevenGa naar voetnoot4. Het zou mij niets verbazen als hij verder ook o.a. de auteur is geweest van het bekende werk Sermonen oft wtlegghingen op alle de Evangelien vander Vasten zgn. van de ‘minnebroeder ende gardiaen’ Niclaes Peters, waarvan men ondanks alle gedane moeite de werkelijke auteur nimmer heeft kunnen naspeurenGa naar voetnoot5. Johan Gailliart en Steven Mierdman zijn ongetwijfeld fi- | |||||||||
[pagina 166]
| |||||||||
guren, Die de belangstelling verdienen van theologen en bibliografen. Met dat al blijft er nog veel te onderzoeken over omtrent de activiteit van de Emdense drukkers. Met name ligt de tijd na 1566 nog geheel in het duister. Er komen dan b.v. meer en meer drukken, die niet te Emden zijn gedrukt maar wel deze plaatsnaam op het titelblad voeren. Ook is nog onbekend wanneer Willem en Jan Gailliart hun activiteiten hebben gestaakt en hun drukkerij hebben overgedaan aan Goossen Goebens. | |||||||||
NaschriftNadat het bovenstaande artikel reeds was gezet, bracht een onderzoek in het Stadsarchief te Brugge aan het licht, dat Johan Gailliart aldaar geboren was circa 1507 en te Emden in 1574 overleed. Hij stamde uit een patricisch Brugs geslacht, waarvan men de genealogie vindt in het 5e deel van het in 1862 verschenen werk Bruges et le Franc door J. Gailliard, en was de zoon van de rijke koopman Cornelis Gailliart Adriaensz. (†1534) en diens eerste vrouw Maria van den Driessche. Vermoedelijk is hijzelf zijn leven lang koopman geweest en is hij nimmer als drukker opgetreden; de kwalificatie ‘tipographus’ in 1555 zou men dus kunnen interpreteren als uitgever en eigenaar van een drukkerij. Mogelijk heeft Johans zoon Willem het drukkersvak in Wezel geleerd; in ieder geval is volgens mededeling van de stadsarchivaris A. Schouteet, die zich in het bijzonder heeft beziggehouden met de 16e eeuwse drukkers te Brugge, nòch Johan nòch Willem als drukker of drukkersleerling aldaar werkzaam geweest. Laatstgenoemde moet dan in de jaren 1553/'54 (te Buderik?) drukwerk hebben verzorgd op naam van Mattheus Jacobsz. en Theophilus Brugensis. Hiermede is in overeenstemming, dat nog in 1555 (te Emden) een uitgave verscheen van de Kinder leere (abusievelijk staat op het titelblad Rinder leere), waarvan het adres aan het einde luidt: ‘Ghedruct buyten Lonnen, by Theophilum Brugensem’ (enig bekend exemplaar volgens mededeling van Harry Carter in de Bodleiana te Oxford); vorige drukken van dit werkje verschenen in 1542 en 1543 bij Mattheus Crom te Antwerpen en in 1544 bij Steven Mierdman aldaar. De kleine drukkerij van Willem Gailliart, die sinds 1556 op eigen naam drukte, zal te Emden enige jaren naast die van Steven Mierdman hebben bestaan. Wilde Jan Gailliart grote objecten financieren, dan deed hij een beroep op de drukkerij van Mierdman; zo moeten m.i. de uitgaven van de beide bijbels uit 1556 en 1558 ‘gedrukt bij Steven Mierd- | |||||||||
[pagina 167]
| |||||||||
man en Johan Gailliart’ verklaard worden. Dat te Emden twee concurrerende drukkerijen bestonden, blijkt reeds uit een voordracht van Prof. de la Fontaine Verwey, gepubliceerd onder de titel De geboorte van het moderne boek in de XVIe eeuw (Het model voor de uitgever 1954), blz. 22/23, en diens in 1963 verschenen werk over Meester Harman Schinckel. | |||||||||
SummaryIn the first of a series of articles about 16th century Dutch-emigrant printing-offices in Emden the author publishes a great many facts hitherto unknown, concerning the directors of these printing-offices and their editions. The author's starting-point is a reprint of the ‘Liesveldt-Bijbel’, published in 1559 without mention of printer or place-name, but actually printed by Gillis van der Erven or Gellius Ctematius in Emden (vid. a Latin letter of Godfried van Wingen dd. June 6th 1558 in Ecclesiae Londini Batavae Archivum, Cantabrigiae 1889, part 2), this reprint being the means of restoring the printer's sad financial position, as his printing of Jan Utenhove's Dutch translation of the New Testament (Emden 1556) for the publisher Herman Entens, had proved a big financial loss for both of them, the book being unsaleable. Ctematius' rivals in Emden, the printer Steven Mierdman and his publisher Johan Gailliart on the other hand had scored a big success with their edition of a ‘Liesveldt-Bijbel’ in 1556 and a Dutch ‘Luther-Bijbel’ in 1558. Steven Mierdman's printing-office, since 1558 belonging to Johan Gailliart's son Willem, reprinted the mentioned ‘Luther-Bijbel’ of 1558 in 1560, without place-name, and mentioning as printer Nicolaes Biestkens van Diest. In the same year, 1560, Ctematius reprinted his ‘Liesveldt-Bijbel’ (of 1559) without mention of his name or a place-name (the only copy known yet being the one in the Library of the British Museum in London). Both rival Bible-editions of 1560 were bestsellers, especially because of their uniform index, which for the first time gave an extensive commentary on notions of fundamental interest for Anabaptists, such as excommunication, baptism, oath. Both Bibles, the Liesveldt-one as well as the Biestkens-one were considerated by the Dutch Anabaptists as standard editions, especially the Biestkens-Bible. The fact that neither Ctematius nor Gailliart mentioned their name on the title-page was the consequence of Emdens reformed Church-Council allowing only those names to be printed in purely reformed editions. The author proves next that the Emden printer Urbaen van Collen, mentioned in the catalogue of the Bitish Museum as the presumptive printer of Ctematius' bibles of 1560 and 1564, in fact has been a poor journeyman printer only, in London with Nicolaes van den Berghe (alias Nicholas Hyll of Hill), in Emden probably with Ctematius, and in Antwerp with Plantin. He is identical with Urbaen Lyning, which has been doubted by E. Gordon Duff (A century of English booktrade, 1905, p. 96) and E.J. Worman (Alien members of the booktrade in the Tudor periode, 1906, p. 18). Then a great many facts are stated by the author concerning the activities of the Emden printers. Steven Mierdman, the most important of the Dutch | |||||||||
[pagina 168]
| |||||||||
reformed printers (died january 1559), has probably printed between 1554 and 1557 under the pseudonyms Niclaes van Oldenborch and Magnus vanden Merberghe van Oesterhout. Nicolaes van den Berghe (not Ctematius, as F. Isaac in The Library, 1931/'32, p. 336-352, and A.F. Johnson, ibid. 1949/'50, p. 274, think) has printed in 1554 in Emden under the pseudonym Collinus Volckwinner, and between 1554 and 1556 under other fantastical pseudonyms. He died in 1557 after his association with Ctematius. Finally the author gives biographical information concerning Mierdman's friend Johan Gailliart, important as reformed writer as well as publisher. Born at Bruges about 1507 as the son of a rich merchant he fled about 1553 to Büderich near Wesel where his son Willem, under the pseudonyms Mattheus Jacobsz. and Theophilus Brugensis must have printed various books. Johan himself adapted various Dutch Bible-editions, he was the first Dutch translator of Calvinus (1554) and the first Dutch translator of Erasmus' Stultitiae Laus (1560). Finally he translated into Dutch many works of Sebastian Franck (published between 1558 and 1565 in Emden) and adapted the famous Baptist martyrology Het Offer des Heeren, which was published in 1562 in Emden without mention of writer and printer. Of all these books Willem Gailliart was the printer. The author wants to draw the attention of theologians and bibliographers towards this Johan Gailliart, citizen (since 1555) and successfull businessman in Emden, where he died in 1574. He probably was secretly a member of Het Huis der Liefde (The Family of Love), of Hendrick Niclaes, who lived in Emden from 1540 till 1560. In the next article the author hopes to prove that the wellknown Emden printers Nicolaes Biestkens van Diest and Lenaert der Kinderen have never existed, and that under these invented names Bible-editions have been published which were actually printed by Willem Gailliart. |
|