Het Boek. Serie 3. Jaargang 35
(1961-1962)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||
M.E. Kronenberg
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||
Litterae confraternitatis. (Deventer, Wessel Zuseler), 1524.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||
van de type zijn: de M met wijd uiteenlopende benen en de twee schuine middenlijnen tot onderaan reikend; een dubbel divies; de niet rechte, maar wat golvende streepjes op ā, ē, ō, ū; bij de het dwarsstreepje een beetje naar rechts afzakkend. Van een tweede, iets grotere romeinse type zijn hier slechts twee regels (15 en 19) aanwezig voor de opschriften van de aflaatsformules. Had ik deze schaars gebruikte type zonder verder verband moeten determineren, dan vrees ik, dat het mij niet gelukt zou zijn. Nu echter, in combinatie met de teksttype van Zuseler, bleek me, dat het degeen is, afgebeeld Art typographique I. 4. Karakteristiek zijn, in tegenstelling tot de andere type, de punten op de letter i, wat forser en feitelijk eer kleine schuine streepjes dan punten. Ook is eigenaardig de vorm van de letter o, meer ovaal dan rond en schijnbaar iets naar links overhellend. Blijft ten slotte als derde gebruikte type de grotere aanvangsletter D, die volkomen overeenstemt met degeen van Zuseler, gereproduceerd Art typographique, I. 2, regel 1 van het onderschrift. Bij dit alles moet vermeld worden, dat Zuseler, wiens activiteit van korte duur is geweest, juist in de jaren 1523-25 heeft gewerkt. Tot nu toe waren er slechts tien uitgaven van hem bekendGa naar voetnoot1; deze is de elfde.
En nu een late ontdekking mijnerzijds. Achteraf is het tot me doorgedrongen dat deze broederschapsbrief me niet voor de eerste maal onder ogen is gekomen. Na kennismaking met p. Wolfs' opstel ben ik me lichtelijk gaan verbazen, dat wijlen Meinsma, die me altijd zo trouw op de hoogte hield van vondsten in Zutphens Archief of LibryeGa naar voetnoot2, mij nooit op dit formulier zou hebben gewezen. Dus ben ik zijn vele brieven, geschreven tussen 1913 en 1928 en zorgvuldig door mij bewaard, nog eens nagegaan, met een verrassend resultaat. Op 7 Juni 1927 blijkt hij me er een tweetal exemplaren van ter inzage te hebben gezonden met de volgende belangrijke toelichting, die ik volledig weergeef: ‘Hierbij zend ik U ter inzage een tweetal brieven van deelgenootschap van goede werken en aflaat, te geven door Priors van Dominicaner kloosters. Vermoedelijk zijn ze U niet bekend. 't Zijn slechts onïngevulde formulieren, waarvan No. 1 te beschouwen is als misdruk. Zie vooral de laatste alinea, die te dicht opeen gezet is, en de fout in den voorlaatsten regel “qnātū”. No. 2 heeft dat verbeterd. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||
De meeste zijn door riem- en wormgaten nog meer gehavend dan deze; daarbij bruin gevlekt van de stijfsel. Deze zijn eenigszins afgewasschen. Aldus schreef Dr. Meinsma me in 1927. Op een briefkaart van 6 Juli '27 meldt hij de behouden terugkeer van beide bladen. Mijn toenmalige diagnose, dat het eer Duits of Italiaans drukwerk was, leek hem ‘nog wat onaannemelijk, van wege 't samenvallen van 't jaartal met dat kapittel der orde alhier. Maar 't kan zijn’. Ondertussen voel ik me niet al te schuldig, dat ik anno 1927 de druk niet als een product van Zuseler's pers heb herkend. Want toentertijd was de teksttype nog niet in de Art typographique, mijn steun en toeverlaat bij lastige determineerproblemen, gereproduceerd. Mijn kennismaking met bovengenoemde Compendiaria supputandi ratio dateert eerst van het jaar 1930 en pas daaruit is een reproductie door Nijhoff gemaakt. En ook meen ik wel zonder zelfverheffing te mogen vaststellen, dat ik thans, na ruim 40 jaar omgang met Nederlandse post-incunabelen, er iets meer kijk op heb dan in 1927. Meinsma's opvatting, dat de brief met de fout in de voorlaatste regel als een misdruk moet worden beschouwd, deel ik niet. Het was een gebruik, aflaatbrieven of andere eenbladige documenten bij paren op hetzelfde vel papier of perkament te zetten en het is zeer gewoon, dat daarbij kleine verschillen in het zetsel voorkomenGa naar voetnoot1. Aan de variant, door Meinsma in zijn brief gesignaleerd, zijn er nog vele toe te voegen. In een Bijlage geef ik ze weer. Dank zij de reproductie van het formulier met de tweede lezing, mij bezorgd door de vriendelijke bemiddeling van de Zutphense Archivaris, Mevrouw M.M. Doornink-Hoogenraad, heb ik beide teksten kunnen vergelijken. Het is wel heel jammer, dat Meinsma indertijd verzuimd heeft aan te tekenen, uit welke band van de Librye hij de collectie oud drukwerk heeft genomen. Nu valt er slechts te gissen naar de herkomst. Had soms de prior van het Zutphense Dominicanenklooster zulk een groot aan- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||
tal oningevulde formulieren overgehouden, dat hij, toen er voor de kloosterbibliotheek een boek moest ingebonden worden, de overtollige bladen als vulmateriaal beschikbaar stelde? En is die band, na de gedeeltelijke verwoesting van het klooster in 1572, gelijk bv. eveneens een Chrysostomus-uitgave van 1546Ga naar voetnoot1, in de Librye terecht gekomen? Mogelijk ook behoorde de ongenoemde band uit de Librye tot de vele, die kerkmeester Herman Berner om en aan 1560-66 te Deventer door beroepsbinders of door de Fraters van het Heer-Florenshuis heeft laten makenGa naar voetnoot2. En misschien was er daar ter stede nog 't een en ander over van nu waardeloos geworden oud drukwerk, afkomstig uit de vroegere drukkerij van Zuseler, dat gevoeglijk als versteviging van een band kon worden gebezigd. Nog blijft het een onopgeloste vraag, waar de ± 30 of 32 overige verminkte, op elkaar geplakte exemplaren, waarvan Meinsma's brief gewaagt, zijn gebleven. Niet in het Zutphense Archief. Toch niet vernietigd? En aan wie zou hij een exemplaar gegeven hebben? Soms aan p. G.A. Meijer O.P., destijds te Zwolle? Misschien is het na diens dood dan in de bibliotheek van het een of ander Dominicanenklooster terecht gekomen. Ten slotte verheugt het mij, dat de brieven, vroeger reeds door Dr. Meinsma voor Nederlands drukwerk gehouden, eerst door mij miskend en herontdekt door p. Dr. Wolfs, thans door een betere definitie als producten van een Deventer drukkerij zijn herkend.
's-Gravenhage, Oct. 1961. | |||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||
SummaryComplementary to Dr. Wolfs's historical article on the Litterae confraternitatis ord. fr. predicatorum of 1524 a note on their origin is added. Already as early as 1927 the late Dr. K.O. Meinsma had drawn my attention to these broadsheets, taken by him from an old binding of the Zutphen Librye. There were some thirty-five copies extant, sticked together to reinforce the binding. In 1927 I did not yet succeed in spotting the printer. Now however I can attribute the sheets to the Deventer printer Wessel Zuseler. The whereabouts of only three copies are known. Variants of two settings are noted. |
|