Het Boek. Serie 3. Jaargang 34
(1960-1961)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |||||||
P.J.H. Vermeeren
| |||||||
[pagina 102]
| |||||||
compromis aanvaardbaar gebleken, nl. de verluchte handschriften zo goed als dat kan in vitrines ten toon te stellen, en dan voor niet te lange tijdGa naar voetnoot1. Natuurlijk moet dit een soort noodoplossing heten; een noodoplossing echter die geleid heeft tot een tweede, veel meer omvattend compromis, te weten: de uitgave van voortreffelijk verzorgde en rijk geïllustreerde catalogi, die de liefhebber in staat stellen, waar en wanneer hij wil, de wondere wereld der miniatuurkunst binnen te gaan. Men zal zich herinneren, hoe gedurende het jongste decennium in binnen- en buitenland enkele grote miniaturententoonstellingen gehouden zijn, die overweldigende belangstelling genoten hebben. Wie aan deze grootse manifestaties terugdenkt wil naast de herinnering der gedachte er ook graag een voor het oog, en vandaar het overwegend belang dezer catalogi, die - uiteraard - naar hoedanigheid en omvang sterk wisselen. Het behoeft in dit verband nauwelijks betoog, dat de hedendaagse kleurenfotografie - die gedurende het laatste decennium een stormachtige ontwikkeling doormaakt - bij deze en soortgelijke publikaties een niet te overschatten rol speelt. Haar resultaten - vooralsnog alleen met uitzondering van de weergave van het goud - blijken met de dag fraaier èn bevredigender, waar nog bijkomt dat ook de technische vervolmaking van diapositieven een dergelijk peil bereikt heeft, dat men - terecht - van deze mogelijkheid voor expositiedoelen meer en meer gebruik maakt. Zo kon men op de tentoonstelling De Vlaamse Miniatuur welgeslaagde diapositieven bewonderen. Niet anders was het gesteld op de in de ‘Prunksaal’ der Oostenrijkse Nationale Bibliotheek te Wenen gehouden expositie Maximilian I.Ga naar voetnoot2. Geen wonder dus dat verschillende boekerijen het nieuwe middel aangrijpen om hun schatten in breder kring groter bekendheid te verlenen; daarbij gaat voorop de Nationale Bibliotheek te Parijs met haar reeks Les trésors de la Bibliothèque NationaleGa naar voetnoot3.
* * *
De Koninklijke Bibliotheek van België bezit rond 32000 handschriften, van welke grote verzameling de kern uiteenvalt in twee delen, te weten: het oude bezit dat sinds jaar en dag heeft toebehoord aan de eeuwenlang vermaarde Bourgondische boekerij, en het nieuwe sedert 1837 - oprichtingsjaar der huidige instelling - verworven bezit, | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
waaraan voor de in het Middelnederlands gestelde codices altijd de naam van de negentiende-eeuwse bibliofiel en plantkundige Charles van Hulthem verbonden zal blijven. De consolidatie der Bourgondische boekerij valt te verbinden met de beslissing van Filips II, die in een op 12 april 1559 gedateerd document - waarvan de minuut in het Algemeen Rijksarchief te Brussel berust - de eerste ‘Koninklijke Bibliotheek’ oprichtte. Om dit feit te herdenken werd nu een tentoonstelling ontworpen, welke vooral het accent moest leggen op de vorstelijke oorsprong van het oudste bezit dezer verzameling. Daartoe viel de keuze op het bloeitijdperk der Vlaamse miniatuurkunst, die haar toppunten heeft bereikt in de drie decennia van het actieve mecenaat van Filips de Goede (1445-1475). Met deze combinatie van aanleiding en hoofdthema had de tentoonstelling er een kunnen worden die zich naar haar aard en wezen van andere soortgelijke nauwelijks zou hebben onderscheiden, ware het niet dat hier een grootse en geslaagde poging ondernomen werd de geschiedenis van de Vlaamse miniatuur geheel en al te baseren op die van het middeleeuwse geschreven boek; een ontwikkelingsgang eng verbonden met economische groei en politieke stabiliteit. Met andere woorden: welbewust werd vooral gelet op een vaak te weinig gewaardeerd aspect der codices: hun kwaliteit als boek. Dit leidde tot een strikt codicologische opzet en bewerking, waarbij beroep kon worden gedaan op twee vermogende instellingen, met name het Belgian Art Seminar en - vooral - het Centre belge d'archéologie et d'histoire du livreGa naar voetnoot1. Het nieuwe en verrassende element dat uit dit situeren in codicologisch verband overduidelijk naar voren kwam was wel, dat samenwerking in gemeenschappen boven individuele prestaties moest worden gesteld. Voor beter begrip van opbouw en samenhang bleken vervaardigingscentra belangrijker dan al dan niet geïdentificeerde, of bij name (respectievelijk noodnamen) bekende meesters, zonder dat daarom vergeten werd hoe verkeerd het is de anonymiteit der middeleeuwse kunst in het algemeen met onpersoonlijkheid te verwarren. In dit kader moet ook de terminologische onderscheiding tussen ‘uitgeverij’ (atelier voor de boekverzorger) en ‘werkplaats’ (atelier voor de miniaturist) gezien worden, welke nadere omschrijvingen in hun toepassingen op de verschillende boektypes - een ware eenheid in verscheidenheid - bijzonder doelmatig blijken. | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
Deze nieuwe opvattingen dankt men voor het overgrote deel aan L.M.J. Delaissé (hoofdinrichter der tentoonstelling en samensteller ook van haar belangrijke catalogus), die al vele jaren - vooral in het tijdschrift Scriptorium - studies publiceert over methode en techniek van het miniaturenonderzoekGa naar voetnoot1. Als weinig anderen met de librye van Bourgondië vertrouwd, is zijn codicologische miniaturenstudie gericht op verklaring van de stijlverscheidenheid, tot uiting komend in de evolutie van compositie, weergave der menselijke persoonlijkheid en koloriet. De daarbij te stellen vragen naar de oorzaken der produktie, roepen weer andere naar het waar en hoe dezer ontwikkeling op. Zij hebben hem tot een grote, chronologische driedeling gebracht - voorbourgondische, bourgondische en nabourgondische periode -, waarbij vanzelfsprekend alle nadruk op de grote tijd van Filips de Goede is gelegd. Zijn opvattingen kunnen als volgt worden samengevat: Toen Frankrijk na de honderdjarige oorlog ineenstortte, leidden de staatkundige en economische successen van Filips de Goede tot een verschuiving van het mecenaat, met als gevolg een buitengewone opbloei der produktie van het luxe-boek in de lage landen. De overgang van Parijs naar Brugge heeft daarbij niet direct plaats gevonden; eer moet sprake zijn van langzame noordwaartse verschuivingen - aanvankelijk in Noord-Frankrijk, naderhand in Henegouwen - gedurende de decennia 1440-1460. Uiteraard mag men hierbij op hoog peil staande lokale centra niet uit het oog verliezen, terwijl tevens gelet moet worden op wat men vergelijkenderwijs een lokaal mecenaat zou mogen noemen. Niet alleen Filips de Goede bestelde handschriften; vele codices waren ook bestemd voor figuren die in verschillende steden een eigen patriciaat vertegenwoordigden zoals de Chevrots en de Créquy's. In hun plaats treden nu spoedig de Gruuthuse's en de Crabbe's; met Filips de Goede de grote opdrachtgevers uit het bloeitijdperk der Vlaamse boekproduktie- en illuminatie. Tegen deze achtergrond dient men het actieve mecenaat van Filips de Goede te zien. Jean Wauquelin te Bergen leverde de eerste belangrijke codices voor zijn boekerij. Of de groothertog ook rechtstreekse bestellingen gedaan heeft in Valenciennes, waar Jean Mansel en Simon | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
Marmion in goede harmonie een uitgeverij met werkplaats voerden, staat niet vast. Wel is bekend dat hij nog in de tijd van Wauquelin reeds af en toe beroep deed op een ander auteur, schrijver, vertaler en uitgever van teksten: Jean Miélot van Rijssel, die in de meester van Wavrin zijn miniaturist gevonden had. Dé grote leverancier voor Filips de Goede is echter David Aubert uit Brugge geweest; de meest indrukwekkende groep codices in de hertogelijke librije stammen uit zijn officina en blijken verlucht door Loyset Liédet. Brugge is dan het grote centrum geworden, met - behalve beide genoemden - meesters als Willem van Vrelant en Philippe de Mazerolles; een centrum ook van uitgeverijen en werkplaatsen, wier onderlinge verwikkelde betrekkingen grote en vele vraagstukken oproepen. Overigens kende de stad aan het Zwin haar rivalen in Brussel en Gent, waarvan vooral de laatste een belangrijk middelpunt voor de produktie van het luxe boek werd toen David Aubert Brugge voor Gent verruilde, en zich daar wist te verzekeren van de medewerking van de meester van Maria van Bourgondië. Uit het voorafgaande blijkt met genoegzame duidelijkheid dat de atelierproduktie - zowel voor uitgeverij als werkplaats - moeilijk overschat kan worden. Nochtans blijven er uitgesproken individualisten, waarbij bepaaldelijk te denken valt aan Jan de Tavernier uit Oudenaarde, die zich klaarblijkelijk niet aan één enkele uitgeverij wilde binden. Geen wonder overigens dat hier op vele plaatsen meer vragen rijzen dan antwoorden gegeven kunnen worden. De afdeling ‘problemen’ op de tentoonstelling sprak in dezen duidelijke taal. Trouwens voor wie de catalogus goed bestudeert is het verbijsterend wat er eigenlijk nog allemaal gedaan zou moeten worden!
* * *
Met betrekking tot deze catalogus dient nu nadrukkelijk te worden opgemerkt, dat hij in opbouw en uitwerking uitgaat van de beginselen die als bases voor de tentoonstelling De Vlaamse Miniatuur hebben gediend. Uiteraard viel niet anders te verwachten. Maar het velen verrassende resultaat is geweest: een leidraad die naar bedoeling en opzet geheel afweek van het gewone patroon van tentoonstellingscatalogi. Om het duidelijk te formuleren: Delaissé's catalogus is in de eerste plaats codicologisch-bibliologisch; niet kunsthistorisch. De samensteller is uitgegaan van de juiste stelling, dat men niet het recht heeft over de verluchting van een codex te handelen zonder daarmede onmiddellijk de studie van het geschreven boek op zichzelf te verbinden. De verwikkelde samenhang van feiten en zaken laat het naar de hedendaagse opvattingen der boekkunde in het algemeen - en die der | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
handschriftenkunde in het bijzonder - niet meer toe het ene (i.c. de illustratie) van het andere (i.c. de codex-opbouw) los te maken. Daarbij valt te bedenken, dat wij met zekerheid maar heel weinig van het middeleeuwse boek weten. Wij zijn zelfs nog niet toe aan een volledige kennis van alle menselijke handelingen, nodig om de codices - of zij nu door monniken dan wel door leken vervaardigd werden - tot stand te brengen. En dit in hoofdzaak ten gevolge van gebrek aan feitelijke gegevens. Vandaar de noodzaak om in detail te onderzoeken welke technieken geleid hebben tot het uiteindelijk resultaat: de verluchte codex. De geschiedenis van de miniatuur op zichzelf zal ons deze gegevens nimmer verschaffen. Hoofdeis is dus een uitbreiding van het onderzoek naar alle aspecten van het middeleeuwse boek, waarvan de illuminatie ongetwijfeld het aantrekkelijkst maar daarom nog niet het belangrijkst is. Dit is wel een heel ander geluid dan men gewoonlijk in tentoonstellingscatalogi pleegt te vernemen, en vandaar dat kritiek op deze vernieuwing dan ook niet uitgebleven is. Voornamelijk richtte zij zich tegen het feit dat de catalogus als te specialistisch van opzet en vooral toegespitst op handschriften-determinatie, tekort schoot in mededeelzaamheid betreffende teksten en historische, respectievelijk hagiografische bijzonderheden. Nu is het onmogelijk aan ieders wensen te voldoen, en een harmonisch evenwicht tussen wetenschap en toelichting zal dus wel nimmer worden bereikt. Maar het blijft een feit, dat hier voor het eerst op door duizenden bezochte tentoonstellingen de middeleeuwse codex als boek gepresenteerd is, en niet als de toevallige verzameling van een aantal miniaturen. Te vaak is het tegenovergestelde gebeurd dan dat men zich hierover niet oprecht zou verheugen. Toelichtingen die te kort schieten in vakkundige beschrijving zijn er talloze; zij geven weliswaar meestal antwoord op kunsthistorische vragen van de leek, maar voeren hem daarbij tegelijk een drogbeeld van het middeleeuwse geschreven boek voor ogen, ten gevolge van onkunde van bibliologie en - vooral - codicologieGa naar voetnoot1. Dat men intussen te Brussel aan eisen en verlangens van leken èn kunsthistorici volop tegemoet komt kan blijken uit de fraaie publikatie Miniatures médiévales, betrekking hebbend op in de handschriftenafdeling der Koninklijke Bibliotheek van België berustende codices uit de librije van BourgondiëGa naar voetnoot2. Ook voor dit boek is het hoofdwerk | |||||||
[pagina 107]
| |||||||
door L.M.J. Delaissé verricht, maar hier schonk de chronologische en geografische verscheidenheid van het gebodene hem minder gelegenheid alle nadruk op de bibliologisch-codicologische aspecten te leggen. Daartegenover heeft hij de gelegenheid te baat genomen duidelijk aan te tonen dat de miniatuur, zowel door haar inspiratiescala als door de variabiliteit harer technieken, bij uitstek als spiegel van duizend jaar Westerse beschaving beschouwd mag worden. Uiteraard is dit een generalisatie, die echter volkomen past in de elders naar aanleiding van een aantal facsimile-uitgaven ontwikkelde tegenstelling, dat de miniaturen voor het avondland dat zijn wat de ikonen beduiden voor de oostelijke byzantijns-christelijke beschavingGa naar voetnoot1. Wat daar ook van zij: andermaal blijkt uit Miniatures médiévales hoe ongelooflijk rijk de Koninklijke Bibliotheek van België eigenlijk is. Men zegt niet te veel met te stellen, dat voor de geschiedenis van de boekverluchting der gotiek in de lage landen haar collectie onvergelijkelijk is, terwijl de schatten die zij op het gebied van Franse, Engelse en zelfs Italiaanse illuminatie bezit van een zodanige hoegrootheid en hoedanigheid zijn, dat menige boekerij en menig museum haar ook daarom benijden mogen. Aan dit alles dient toegevoegd, dat Miniatures médiévales en beide catalogi De Vlaamse Miniatuur en Rijkdom van de Koninklijke Bibliotheek van België een keur van - grotendeels gekleurde - illustraties bieden, die onder technisch opzicht voldoen aan alle in dezen te stellen eisen. Zij zullen de staag groeiende belangstelling voor het middeleeuwse geschreven boek ongetwijfeld stimuleren.
* * *
Naar ik vertrouw is uit het voorafgaande duidelijk gebleken, dat in de vermelde manifestaties en publikaties vooral twee aspecten naar voren zijn getreden: het bibliologische en het codicologische. Daarmede hangt een derde punt samen, te weten: de bibliotheekgeschiedenis. Te Brussel heeft men ook daaraan aandacht geschonken door in het kader der herdenking op 15 en 16 juni 1959 een internationaal colloquium te organiseren met als hoofdthema Le developpement historique des grandes bibliothèquesGa naar voetnoot2. Gepubliceerde samenvattingen over het daar gebodene leiden als vanzelf tot het formuleren van de wens, dat deze voordrachten mettertijd gepubliceerd mogen worden en dan voor breder kring toegankelijk zullen zijn.
Februari 1960 (Wordt vervolgd) | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
Summary
|
1) | Rijkdom van de Koninklijke Bibliotheek van België, relating to an exhibition held at the Royal Library of Belgium at Brussels in 1958; |
2) | De Vlaamse Miniatuur, relating to the exhibition mentioned above; |
3) | Miniatures médiévales, relating to the codices from the library of Burgundy in the manuscript department of the Royal Library of Belgium. |
- voetnoot1
- Herman Liebaers, Het boek voor de druk. De Vlaamse Gids XLIII (1959) 769 vlgg.
- voetnoot2
- Catalogus: Rijkdom van de Koninklijke Bibliotheek van België. Brussel, 1958.
- voetnoot3
- Catalogus: De Vlaamse Miniatuur. Het mecenaat van Filips de Goede. Brussel, 1959.
- voetnoot1
- Men vgl. in dit verband de opmerkingen van Bernard Berenson in zijn inleiding tot de catalogus van Meta Harssen en George K. Boyce, Italian manuscripts in the Pierpont Morgan Library. New York, 1953.
- voetnoot2
- Catalogus: Maximilian I. 1459-1519. Wien, 1959. (Door verschillende medewerkers onder leiding van Franz Unterkircher samengesteld).
- voetnoot3
- Les trésors de la Bibliothèque Nationale, Département des manuscrits. [Paris, 1957- ].
- voetnoot1
- Van beide door de Belgische staat gesubsidieerde instellingen is voor het hier bestreken terrein vooral het Centre belge d'archéologie et d'histoire du livre van belang. Op 30 maart 1957 in het leven geroepen, is het gevestigd in de Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel. Het trad voor het eerst duidelijk in de openbaarheid door steun te verlenen aan de publikatie van het Bulletin codicologique, bibliographie courante des études relatives aux manuscrits, sedert jaargang XIII (1959) deel uitmakend van de periodiek Scriptorium. - Vergelijkenderwijs kan daar in Nederland de te Amsterdam gevestigde Dr. P.A. Tiele-Stichting tegenover gesteld worden.
- voetnoot1
- Met voorbijgaan van de Scriptorium-publikaties die de lezer zelf gemakkelijk kan naslaan wijs ik hier op enkele andere die tevens als voorstudiën tot De Vlaamse Miniatuur beschouwd kunnen worden: L.M.J. Delaissé, Les ‘Chroniques de Hainaut’ et l'atelier de Jean Wauquelin à Mons, dans l'histoire de la miniature flamande. Bulletin - Musées Royaux des beaux-arts 1955 (Miscellanea Erwin Panofsky) 21 vlgg.. Idem, Les principaux centres de production de manuscrits enluminés dans les états de Philippe le Bon. Cahiers de l'Association internationale des études françaises. Juin 1956. No 8. pag. 11 vlgg.. Van algemenere aard is zijn verhandeling over Scriptores en miniaturisten deel uitmakend van Flandria Nostra II. Antwerpen, 1957; 227 vlgg.. Als nummer 3 in de reeks ‘Collection de l'histoire de la miniature’ publiceerde L.M.J. Delaissé een voor breder kring bedoeld overzicht: La miniature flamande à l'époque de Philippe le Bon. Milaan, 1956.
- voetnoot1
- Als recent voorbeeld diene de catalogus van de Jubileum-tentoonstelling 150 Jaar Rijksmuseum Middeleeuwse kunst der Noordelijke Nederlanden (Amsterdam, 1958), waarin helaas een aantal handschriftenbeschrijvingen door feilen ontsierd worden. - Vgl. voor een scherpe veroordeling van de in dezelfde catalogus gehuldigde algemeen politieke en cultuurhistorische beschouwingen: P. Geyl, De hardleersheid der (of van sommige) kunsthistorici. Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden XIV (1939) 217 vlgg.
- voetnoot2
- Miniatures médiévales de la Librairie de Bourgogne au Cabinet des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique. Commentaires par L.M.J. Delaissé. Avant-propos de H. Liebaers et F. Masai. Editions de la Connaissance S.A., Bruxelles [1959].
- voetnoot1
- Vgl. Paul Becker, Die Wiederentdeckung der Buchmalerei. Wort in der Zeit V (1959) 175 vlgg.
- voetnoot2
- Vgl. L. Brummel, De historische ontwikkeling der grote bibliotheken. Bibliotheekleven XLIV (1959) 305 vlg.. Zie ook: Internationaal colloquium over de historische ontwikkeling van de grote bibliotheken. Bibliotheekgids XXXV (1959) 110 vlg.