Het Boek. Serie 3. Jaargang 34
(1960-1961)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||
[Het Boek, jaargang 1960-1961]M.E. Kronenberg
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||
Vervuld van het probleem Bodius = Butzer? ben ik zelf lange tijd niet verder gekomen dan Moore. De bewering van Herminjard, door Dufour, naar hij in de Catalogue Stroehlin vermeldde, ‘dans une conmunication verbale’ in de Société du Musée de la Réformation te Genève nader toegelicht, had ik graag willen lezen. Maar hoe? Was die inderdaad, gelijk Moore meende, ‘introuvable?’ Of ergens gedrukt? Onbeantwoorde vragen. Tot een opstel van Mademoiselle E. Droz me op de goede weg hielp. Ik vond daar, ter staving van Herminjard's veronderstelling, het mij onbekende werk van Th. Dufour, Le secret des textes, aangehaaldGa naar voetnoot1. Het bleek zelfs toen nog niet zo eenvoudig dit boek in te zien. Geen onzer Nederlandse bibliotheken schijnt het te bezitten en evenmin was het te vinden in de British Museum Library en in Cambridge University Library. Ten slotte heb ik me ten einde raad tot Madelle Droz gewend, die de grote vriendelijkheid heeft gehad me haar eigen exemplaar te lenen. Ik ben er haar van harte dankbaar voor. Dufour's voordracht, in 1910 te Genève gehouden, is daar, onder veel meer, afgedrukt in een gedeelte, dat de titel draagt Quatre auteurs déguisés du XVIe siècle. De tweede van deze is BodiusGa naar voetnoot2. Men kan er lezen, hoe Herminjard en Dufour, eens pratend over de geheimzinnige Bodius, beiden aan een pseudoniem hebben gedacht. Later, in een brief uit het voorjaar van 1878, schreef Herminjard aan Dufour, dat hij nu meende de oplossing van het probleem te hebben gevonden. Zelf heeft hij er blijkbaar nooit iets over gepubliceerd, doch na zijn dood heeft Dufour in Herminjard's nagelaten papieren de uiteenzetting gevonden en in een voordracht meegedeeld. Na mijn ervaringen, hoe weinig bekend buiten Zwitserland Dufour's Secret des textes schijnt te zijn, meen ik goed te doen de passage, die over de kwestie Bodius-Butzer handelt, hier weer te geven. ‘Heerman, si on l'écrit avec deux e, c'est en allemand homme d'armée. En cherchant les autres prénoms qui rappelleraient ce même sens, on trouve Martinus, dérivé de Mars, Dieu de la guerre. D'autre part, en grec, Βῴδιον (proprement Βοίδιον, et par synérèse Βῴδιον) signifie une jeune vache, une génisse. Nous voilà dans la race bovine, et alors, en vérifiant les écrivains de 1527 qui portaient le prénom de Martinus, il est impossible de ne pas remarquer Bucer, qui s'appelait en allemand Butzer, en latin Bucerus, en grec βούϰερως. L'adjectif latin bucerus et l'adjectif grec βούϰερως existent dans ces langues: bucerus veut dire bovin, qui appartient au boeuf, et βούϰερως qui a des cornes de boeuf. D'anciens auteurs, frappés de cette signification, en avaient conclu que le nom de famille primitif de Bucer | |||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||
devait être Kuhhorn, corne de vache, mais cette hypothèse ne s'est pas confirmée, et il semble bien que le père du réformateur alsacien s'appelait déjà Butzer. Er volgt nog een betoog over een ander pseudoniem van Butzer, Aretius Felinus, waarin Aretius via ᾽Αρης, de Griekse krijgsgod, op Martinus teruggaat. Als parallelle formatie wordt genoemd de naam Benedictus Aretius, die de Berner theoloog Benedict Marti zich heeft gegeven. Ter bevestiging van de gissing beweert Dufour, dat men in de werken van Butzer ‘une ou deux allusions détournées à ce qui faisait l'objet de l'Unio dissidentium’ aantreft. Slechts één hiervan, aan het slot van Butzer's Commentaar op de Psalmen - 1e uitgave, onder het pseudoniem Aretius Felinus, in 1529 te Straatsburg verschenen - citeert hij: ‘Tractati sunt etiam (qu'on remarque ce mot) aliquot loci communes ex fonte scripturarum, adhibita autoritate Patrum’. Al dadelijk heb ik dit citaat, door Dufour ‘presqu'un aveu’ genoemd, niet heel overtuigend kunnen vinden. En sinds ik zelf een uitgave van Butzer's werk over de Psalmen in handen heb gehad, sta ik er volmaakt sceptisch tegenover. Wel is het me niet gelukt de editie van 1529, blijkbaar door Dufour gebruikt, te raadplegen, doch slechts die van 1554Ga naar voetnoot2. Daarin staat op de keerzijde van het titelblad afgedrukt de ‘Ordo in his psalmorum enarrationibus obseruatus’, in zes onderdelen gerangschikt. Het laatste hiervan is getiteld ‘Tractati aliquot loci communes, sed ex fonte Scripturarum, adhibita autoritate patrum’. Dus, op een paar woorden na, gelijkluidend met het citaat van Dufour. Het blijkt echter uitsluitend te slaan op hetgeen in deze commentaar op de Psalmen van Butzer te lezen valt. Met de beste wil van de wereld is er geen toespeling op een ander voorafgaand werk uit te halen. Vermoedelijk zullen velen, evenals Th. Dufour, de ontdekking Bodius-Bucerus van Herminjard aanvaarden. Vernuftig is ze in hoge mate. Geheel aannemelijk ook? Is de sprong van Martinus naar Mars = Herman niet wat wild en nauwelijks als een parallel van Martinus = Aretius te beschouwen? En is het gegoochel met de vormen bucerus en het Griekse aequivalent en het kalf βῴδιον misschien toch niet al te vernuftig? Ook vraagt men zich af, hoe Herminjard zelf tegenover zijn eigen spitsvondige ontdekking stond. Heeft hij die soms niet gepubliceerd, omdat hij aan de oplossing bleef twijfelen? Er zijn nog andere redenen, waarom voor mijn gevoel de identiteit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||
Bodius-Butzer enigszins wankel staat. Het feit, dat de vroegste edities van de Unio dissidentium alle in Antwerpen zijn verschenen, en niet in Keulen, gelijk men, afgaande op een schijnadres, lang gemeend heeft, geeft te denken. Is het wel waarschijnlijk, dat Butzer, wiens werken voor het grootste deel in Straatsburg en verder in Duitse steden, of in Bazel, zijn gedrukt, zich voor de Unio ineens tot Antwerpen zou hebben gewend? Het heeft me getroffen, dat recente geleerden, die zich met Butzer hebben bezig gehouden, hem niet noemen als auteur van de Unio dissidentium. Zelfs vermeldt Stupperich het werk niet onder de ‘Schriften, bei denen die Verfasserschaft Butzers unsicher ist’Ga naar voetnoot1. In de bekende lexica, handelend over pseudoniemen, van Barbier, Quérard, Holzmann-Bohatta, is Bodius niet opgenomen. Is de veronderstelling gewaagd, dat Hermannus Bodius in 't geheel geen pseudoniem was, maar eenvoudig een verlatijnste Herman Bode? Dat er zo bitter weinig van zijn werk is overgeleverd, maakt het onderzoek naar de man moeilijk. Wel wordt behalve Bodius' Unio dissidentium bij de verboden boeken, waarover Hezius te Luik in 1545 aantekeningen had gemaakt, hierachter nog ‘Ejusdem de vita juventutis’ genoemdGa naar voetnoot2. Doch aangezien dit als geschrift van Bodius verder nergens vermeld wordt en de lijst, door de heer Fairon opgemaakt, is samengesteld uit ‘des notes éparses du dossier’ komt het me niet ondenkbaar voor, dat hij deze in dit geval niet goed gerangschikt heeft. Zeker is dat te verontschuldigen. Immers, de aantekeningen van Inquisiteur Hezius stonden op ‘des brouillons griffonnés à la hâte sur des bouts de papier de toutes dimensions’Ga naar voetnoot3. Ik heb een sterk vermoeden, dat het ‘Ejusdem’ vóór De vita juventutis geenszins op Bodius heeft geslagen, maar op Christ. Hegendorphinus. Diens geschriften komen herhaaldelijk voor onder de verboden boeken. Zijn Paraenesis de vita instituenda et moribus corrigendis iuventutis draagt ook wel de titel Vita iuventutis cum annotationibus aut additionibus MelanchthonisGa naar voetnoot4. Dat er in de lijst van de heer Fairon geen andere werken van Hegendorphinus voorkomen is verklaarbaar. Want hoe licht kunnen er van die losse papiertjes, door Hezius bekrabbeld, enkele verloren zijn geraakt. Nog vermeldt de Index van Valdés (1559) achter de Unio van Bodius ‘et omnia ejus opera’Ga naar voetnoot5. Een nietszeggend toevoegsel? Of waren er inderdaad andere geschriften? | |||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||
Met dat al blijft er van Bodius, indien de naam geen pseudoniem zou wezen, als enig bekend werk slechts de Unio dissidentium over. Deze geringe productiviteit kan zijn redenen hebben gehad. De man is mogelijk vrij jong overleden. Eveneens is het denkbaar, dat de venerabilis pater verbi divini concionator, gelijk hij zichzelf aankondigt, na het samenstellen der beide delen van de omvangrijke Unio zijn bekomst van de schrijverij had gekregen. Misschien te meer wegens de oppositie, die zijn goedbedoeld geschrift bleek te verwekken. Ondertussen is er een andere kwestie, die moeilijker te verklaren valt. Men zal toch moeten aannemen, dat de Unio dissidentium, het stevig gefundeerde en doorwerkte betoog van een bezadigd middenman, die naar een verzoening van de strijdende meningen streefde, op de tijdgenoten enige indruk heeft gemaakt. Een weerklank daarvan heb ik echter in de talrijke overgeleverde correspondentie uit die dagen niet kunnen vinden. Naar een lovend of afkeurend woord over Bodius en zijn werk zal men tevergeefs zoeken in de brieven van Erasmus, Vives, Amerbach, Beatus Rhenanus, Zasius, Ant. Corvinus, Justus Jonas, Nic. Clenardus, Adr. Barlandus, Petr. Nannius of in die, gericht tot Franc. Craneveldius. En dat, terwijl de Unio allerminst onopgemerkt is gebleven in de kringen van hen, die over het zieleheil der gelovigen moesten waken. Reeds is vermeld, dat het boek in 1545 te Luik door Hezius onder de gevaarlijke lectuur werd gerangschikt. Veel eerder echter wordt er gewag van gemaakt. Al op 23 October 1526 zond Cuthbert Tunstall, bisschop van Londen, aan de aartsdiakenen van zijn eigen diocese en tevens aan die in Middlesex, Essex en Colchester een waarschuwing tegen 18 boeken. Daaronder, nog zonder auteursnaam, de Unio dissidentium, samen met werken van Luther, Zwingli, Erasmus, Tyndale, enzGa naar voetnoot1. Op 3 November 1526 wordt dit verbod gevolgd door een soortgelijk mandaat van de Aartsbisschop van Canterbury aan de bisschop van Exeter, waarin dezelfde boeken genoemd wordenGa naar voetnoot2. Van dit vroege verbod maakt Reusch in zijn standaardwerk geen gewag. Wel echter vermeldt hij daar, dat de Unio dissidentium behoorde tot de 85 verboden Lutherse boeken, anno 1529 in Londen geïmporteerdGa naar voetnoot3. Blijkbaar is dit een vergissing van Reusch geweest, want bij het 85tal (= gotal!), in zijn later werk opgesomd, komt de Unio niet voorGa naar voetnoot4. In ons land was de Leidse overheid eveneens waakzaam. De Unio dissidentium wordt genoemd op de lijst van boeken, bij verordening | |||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||
van 8 Januari 1530 te Leiden verbodenGa naar voetnoot1. Herhaalde bewijzen van latere officiële veroordeling, bekend uit de Indices, zowel in de Nederlanden als in Frankrijk, vindt men onder meer bij Reusch en SeppGa naar voetnoot2. Men zou enigszins verwacht hebben, dat een exemplaar van het werk in de bibliotheek van Erasmus aanwezig was geweest. Klaarblijkelijk echter nietGa naar voetnoot3. Maar het ontbrak ao 1531 niet in de collectie van de Gorkumse aartsboekenverzamelaar, kanunnik Mr. Jan van der Haer, alias Jan met de boeckenGa naar voetnoot4. Dat later, in 1547, de nieuwe bezitters dezer bibliotheek, de Raden van het Hof van Holland, het boek met vele andere ter visitatie hebben moeten zenden aan de Leuvense inquisiteur Ruardus TapperGa naar voetnoot5, heeft Jan van der Haer gelukkig niet meer beleefd. Ook de Fransman Etienne Dolet, in 1546 wegens ketterij verbrand, heeft de Unio dissidentium in zijn bezit gehad, gelijk blijkt uit de beschuldiging tot hem gericht bij zijn gevangenneming in 1542Ga naar voetnoot6. Een bewijs, dat de Unio dissidentium eveneens in Spanje niet onbekend is gebleven, biedt het proces van de geestelijke Jerónimo Conqués te Valencia. Deze werd gevangen genomen op 10 Maart 1563, verdacht van ketterse gevoelens, gelijk moest blijken uit zijn correspondentieGa naar voetnoot7. Hij bekende, zich inderdaad ten opzichte van de Index vrijheden te hebben veroorloofd, bij de aankoop van boeken voor zijn vriend Don Gaspar Centellas. In dit verband noemde hij werken van Erasmus Sarcerius, Herm. Bodius, Munster, Artopaeus en Doletus. Ten slotte werd de al te liberaal denkende Conqués, na 18 maanden opsluiting, veroordeeld tot afzwering zijner verdachte meningen en tot twee jaren verblijf en boetedoening in een Augustijner klooster. Hoewel de theologen van de Sorbonne al op 2 Maart 1531 de Unio dissidentium ‘tam latine quam gallice edita’ tot de brandstapel hadden veroordeeld - publice est exurendusGa naar voetnoot8 - gaf Pierre de Vingle in Lyon er niettemin op 8 Mei 1531 een Latijnse editie van. Het is bekend van De Vingle, dat hij meer dan eens verboden Antwerpse edities heeft nagedruktGa naar voetnoot9. Als gevolg van zijn euveldaden heeft deze hervormd | |||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||
gezinde drukker ten slotte de wijk naar Zwitserland moeten nemen, waar hij eerst in Genève, later in Neuchâtel het drukkersbedrijf heeft voortgezet. Doch wel werd het hem, in Maart 1533, door de Raad van Genève uitdrukkelijk verboden de Unio dissidentium in Franse vertaling te drukkenGa naar voetnoot1. Hetgeen hem niet verhinderd heeft op 10-12 Juni van het jaar 1533 weer een uitgave der beide delen, dit keer in het Frans, te doen verschijnen. Nu onder het fictieve adres ‘Anvers par Pierre du Pont a lenseigne du Pigeon blanc’Ga naar voetnoot2. Een Franse vertaling was al eerder te Antwerpen bij Martinus de Keyser verschenen, in 1527, klaarblijkelijk heel kort na de Latijnse editie, en eveneens opnieuw in 1528 en 1532Ga naar voetnoot3. Dikwijls is Antoine Saunier voor de vertaler gehouden. Reeds vroeger heb ik gemeend ernstige twijfel aan deze veronderstelling te moeten uitsprekenGa naar voetnoot4. Het lijkt me veel aannemelijker, dat de een of andere ongenoemde te Antwerpen de Unio heeft vertaald. Het was niet de enige maal, dat daar, en vooral dan bij Martinus de Keyser, werken in een Franse vertaling, zonder dat de vertaler vermeld werd, het licht zagen. Als Bijlage geef ik een Voorlopige lijst van Bodius-edities. Deze beantwoordt echter geenszins aan de eisen van volledigheid of zelfs betrouwbaarheid, die ik daaraan pleeg te stellen. Want ik weet bij ervaring, dat dergelijke bibliografische gegevens slechts volkomen te vertrouwen zijn, zo ze boeken bevatten, die men met eigen ogen heeft gezien en onderzocht. In dit geval ken ik van de 30 genoemde uitgaven er slechts 10; de overige zijn ontleend aan opgaven van anderenGa naar voetnoot5. Onnauwkeurigheden en onvolledigheden zijn dus zeer goed mogelijk. Wanneer men nu aan de hand van achterstaande Bijlage de uitgaven der Unio dissidentium overziet, dan valt in het oog, dat bij het propageren Martinus de Keyser en na hem Pierre de Vingle de belangrijkste rollen hebben gespeeld. Terecht heeft Sepp al vastgesteld, dat de eerste druk van 1527 in Antwerpen is verschenenGa naar voetnoot6. De zeer vaak vermelde prioriteit van een Keulse editie uit het jaar 1527Ga naar voetnoot7 berust | |||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||
uitsluitend op het Keulse schijnadres - vroeger voor authentiek gehouden - door Martinus de Keyser gebruikt voor zijn uitgaven van 23 Juli (dl. II) en van 22 November 1527 (dl. I)Ga naar voetnoot1. Typenonderzoek heeft de sluwe streek aan het licht gebracht. En zelfs zijn deze twee quasi-Keulse uitgaven niet de eerste. Want al van Maart 1527 dateert een vroegere, nog onder eigen naam en adres van De Keyser verschenen. Hij is een der drukkers geweest, die de kunst, zich door middel van een pseudoniem of fictief adres buiten schot te houden, bij uitstek heeft verstaanGa naar voetnoot2. Zou de nog niet teruggevonden editie, die al in de loop van 1526 moet zijn verschenen, blijkens de verboden van October en November 1526 in Engeland uitgevaardigd, mede door Martinus de Keyser zijn gedrukt? Import uit Antwerpen van dergelijke verboden lectuur was daar schering en inslag en de lijst, waarop de Unio met zeventien andere voorkomt, behelst menige Antwerpse druk. Na dit alles zou ik de vraag willen stellen: uit welk land stamt Bodius? Nu het sprookje van eerste Keulse drukken ontzenuwd is en alle bekende vroege Latijnse en Franse drukken van Antwerpse oorsprong blijken te zijn, is er misschien minder reden aan een Duitser te denken. Ligt het niet eer voor de hand de auteur in de Nederlanden te zoeken? Tegen Duitse afkomst pleit ook, dat, terwijl reeds in hetzelfde jaar 1527, kort na de Latijnse uitgaven, een Franse vertaling het licht zag, gevolgd door uitgaven van 1528 en '33, pas in 1538 de eerste Duitse versie, gemaakt door Caspar Hedio, is verschenen. Was het een werk van Duitse oorsprong, men zou er vermoedelijk vlugger bij zijn geweest het in de landstaal te vertalen. Tot slot kom ik terug tot de vraag: is Bodius een pseudoniem van Butzer? Een positief antwoord kan ik er niet op geven. Zie ik het goed in, dan blijven er drie mogelijkheden bestaan:
Dat ikzelf voorlopig meer voor de 2e of 3e mogelijkheid gevoel, heb ik voldoende laten doorschemeren. Doch ten diepste ben ik ervan doordrongen, dat niet de bibliograaf, maar de theoloog met historische kennis hierin het beslissende woord moet spreken. En nooit is tot nu toe, zover ik weet, de inhoud van de Unio dissidentium grondig vergeleken met de grondstellingen, verkondigd, 't zij door Butzer, 't zij door Lethmaet - om ook Feuerlein's gissing een kans te geven - of door | |||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||
andere tijdgenoten. Verdere onderzoekingen van theologische zijde zie ik met grote belangstelling tegemoet. Wel hoop ik, dat mijn bibliografische bijdrage daarbij van enig nut zal blijken te zijn.
's-Gravenhage, September 1958. | |||||||||||||||||||||||
Bijlage
|
1526 | vóór 23 October.
Zie boven blz. 5 en 8. Geen ex. bekend. |
1527 | 1 Maart. P.I. Antwerpen, Mart. de Keyser. 8o.
Clement IV. 414; Panzer VI. 12. 95; NK. 4313 (= 0199). Ludw. Rosenthal, Hilversum (ao. 1954). |
1527 | 23 Juli. P. II. Keulen (= Antwerpen, Mart. de Keyser). 8o.
Cat. Is. Le Long 8o. 717; Clement IV. 414 s.; Panzer VI. 402. 500; NK. 4314. Ludw. Rosenthal, Hilversum (ao. 1954). |
1527 | 22 Nov. P.I. Keulen (= Antwerpen, Mart. de Keyser). 8o.
Cat. Is. Le Long 8o. 717; Clement IV. 414 s.; NK. 4315. Parijs BN. |
1531 | 24 April. P. I-II. Antwerpen, Mart. de Keyser voor Gov. van der Haghen (Dumaeus). 8o.
Clement IV. 415; Panzer VI. 17. 147; NK. 2523. Cambridge Emmanuel Coll.; Londen Dr. William's Libr.; Münster UB.; Xanten Stiftsb. |
1531 | 8 Mei. Lyon, Pierre de Vingle (et Jeh. Monnier). 8o.
Clement IV. 415; Panzer VII. 349. 630; Baudrier XII. 147 en 216; Guinchard, 23.5; Droz, o.c. (Pierre de Vingle, etc.), 39. Freiburg i. Br. (UB.?); Grenoble BV.; Lyon BV. |
1531 | Sept. Keulen, Joh. Gymnicus. 8o.
Clement IV. 413 s.; Panzer VI. 416. 619; Sepp, 29. Londen BM. |
1532 | 1 Mei. Lyon, Jamme Monnier & Jac. Charretier. 8o.
Panzer IX. 524. 675 (b). Niet in Baudrier. Parijs BN. |
1533 | Maart. Keulen, Joh. Gymnicus. 8o.
Clement IV. 416; Panzer VI. 425. 712. |
(c. 1533?). | P. I-II. (Antwerpen, Mart. de Keyser). 8o.
NK. 4197. Parijs BN; Salisbury Cathedral Libr. |
1533/34 | 1 April. Lyon, Jamme Monnier & Jac. Charretier. 8o.
Vermoedelijk Clement IV. 415 s. en Panzer VII. 359. 717. - Baudrier I. 291. Roanne BV. |
1537. | Bazel, Barth. Westheimer & Nic. Brylinger. 8o.
Clement IV. 416 s. Parijs BN. |
1538. | Bazel, Barth. Westheimer & Nic. Brylinger. 8o.
Twijfelachtige uitgave. Clement IV. 417; Reusch, Index I. 106. |
1541. | Bazel, Barth. Westheimer. 8o.
Parijs BN. |
1551. | P. I-II. Bazel, Nic. Brylinger. 8o.
Clement IV. 417. 's-Gravenhage KB. |
1557. | Bazel, Nic. Brylinger. 8o.
Clement IV. 417 s. Parijs BN. |
1573. | Keulen. 8o?
Clement IV. 418. |
1577. | Bazel. 8o?
Clement IV. 418. |
1602. | Constanz, N. Kalt.
Clement IV. 418. Vermoedelijk de uitgave, die Dufour, Le secret des textes, 75 ‘postérieure de 1601’ noemt. Parijs BN. |
II. Frans
1527. | P.I. Antwerpen, Mart. de Keyser. 8o.
Panzer IX. 347. 95. b; NK. 430. 's-Gravenhage KB. |
1528. | P. II. Antwerpen, Mart. de Keyser. 8o.
NK. 2524. Parijs B. Soc. Protestantisme franç. |
1532. | P. I-II. Antwerpen, Mart. de Keyser. 8o.
NK. 2525. Lausanne B. de Théol. de l'Eglise libr. (P. I, defect); Londen BM.; Parijs B. Soc. Protestantisme franç. (P. I). |
1533 | 10 en 12 Juni. P. I-II. Antwerpen, Pierre du Pont (= Genève, Pierre de Vingle). 8o.
Clement IV. 418; Sepp, 30; NK. 4127. Genève Mus. hist. de la Réformation. |
1539. | P. I-II. Genève, Jean Michel. 8o?
Th. Dufour, Notice bibliographique sur le Catéchisme et la confession de foi de Calvin, etc. (Genève 1878), 159-161; Moore, 457. Genève Bibl. Publ. et Univ. |
1551. | (Genève?). 8o of 16o?
Clement IV. 418; Moore, 457; Cat. Bibl. Nat. XIV, col. 815. Parijs BN. |
1562. | P. I-II. Lyon, Claude Ravot. 16o.
Baudrier IV. 293. Lyon BV. |
1563. | Dufour, Le secret des textes, 75. |
III. Duits
1538. | Straatsburg. 4o.
Vertaling van Caspar Hedio. Clement IV. 418. |
1541. | Straatsburg. 4o.
Clement IV 418. |
1567. | (Straatsburg?). 4o.
Feuerlein, 247. |
Summary
Has Martinus Butzer been the author of the Unio Dissidentium using the pseudonymous name Hermannus Bodius?
This supposition of Herminjard, propagated by Th. Dufour in Le secret des textes, is rendered in its original form. Some criticism and doubt is expressed against it. Might not the author simply be called Herman Bode? And rather be a Netherlander? The fact that all the early editions of the work, in Latin and in the French translation, were published in the Low Countries is of importance. The bibliographer's investigations have lately proved that two of them, of 1527, bearing the imprint Cologne, derive actually from the Antwerp printing house of Martinus de Keyser.
The fata of the book as to its dispersion and the way censors denounced it are described. The first prohibition is dated as early as October 1526, and was issued by Tunstall, bishop of London. A definite answer to the question raised in the title is not given, but the wish is expressed that some learned theologian with historical interest may occupy himself with the still unsolved problem. At the end a list of the editions, known to the author, in Latin, French and German is added.
- voetnoot1
- D. Clement, Bibliothèque curieuse, historique et critique, etc. IV (Hannov. 1753), 419.
- voetnoot2
- J.W. Feuerlein, Nützliche und auserlesene Arbeiten der Gelehrten im Reich, etc. (Nürnb. 1733), 249 s. Ald. ook Lethmarius genoemd.
- voetnoot3
- Zie bv. Herm. Laetmatius, De instauranda religione libri IX (Bas. s.a., met voorrede van 1 Sept. 1544).
- voetnoot4
- W.G. Moore, La réforme allemande et la littérature française (Strasb. 1930), 158.
- voetnoot5
- Catalogue de la bibliothèque de feu M. Ernest Stroehlin. Deuxième partie (Paris 1912), de aant. bij no. 584 van Th. D(ufour).
- voetnoot1
- E. Droz, Pierre de Vingle, l'imprimeur de Farel in Aspects de la propagande religieuse. Travaux d'Humanisme et Renaissance XXVIII (Genève 1957), 39.
- voetnoot2
- Th. Dufour, Le secret des textes. Opuscules inédits de critique et d'histoire (Librairie Payot & Cie, Lausanne-Genève, etc. 1925), 75-78.
- voetnoot1
- O.c., 77.
- voetnoot2
- Mart. Bucerus, Psalmorum libri quinque ad Hebraicam veritatem traducti. Eiusdem Commentarii In Librum Iudicum et In Sophoniam Prophetam. ([Genevae], Rob. Stephanus, 1554). 2o. Een ex. te Groningen UB.
- voetnoot1
- Zie bv. C. Hopf, Martin Bucer and the English reformation (Oxf. 1946); H. Bornkamm, Martin Bucers Bedeutung für die europäische Reformationsgeschichte (Gütersloh 1952), waaraan is toegevoegd van Rob. Stupperich, Bibliographia Bucerana. Zie speciaal ald. p. 67. Evenmin rept ervan Fr. Wendel, Martin Bucer. Esquisse de sa vie, etc. (Strasb. 1951).
- voetnoot2
- E. Fairon, Le premier index de livres prohibés à Liège, 1545 in De Gulden Passer III (Antw.-'s Grav. 1925), 7.
- voetnoot3
- Fairon, t.a.p., 2.
- voetnoot4
- C. Sepp, Verboden lectuur (Leid. 1889), 20 en F.H. Reusch, Die Indices librorum prohibitorum des sechzehnten Jahrhunderts (Tüb. 1886), 76.
- voetnoot5
- Reusch, ibid., 222.
- voetnoot1
- J. Foxe, Ecclesiasticall history, conteyning the Actes & Monumentes of martyrs II (Lond. 1576), 990 s.
- voetnoot2
- Letters & papers foreign and domestic of the reign of Henry VIII, ed. J.S. Brewer IV, part II (Lond., etc. 1872), p. 1158, no. 2607. Deze lijst ook bij Reusch, Die Indices, etc. 5.
- voetnoot3
- F.H. Reusch, Der Index der verbotenen Bücher I (Bonn 1883), 91 en 105. Sepp, a.w., 30 verwijst hier weer naar.
- voetnoot4
- Reusch, Die Indices, etc., 6-10.
- voetnoot1
- Uitgegeven door J. Knappert; zie Tijdschrift v. boek- en bibliotheekwezen IV (Antw.-'s-Grav. 1906), 225v.
- voetnoot2
- Reusch, Der Index, etc. I. 105 s. en Sepp, a.w., 29 v.
- voetnoot3
- Zie F. Husner, Die Bibliothek des Erasmus in Gedenkschrift zum 400. Todestage des Erasmus von Rotterdam (Bas. 1936), 228-259.
- voetnoot4
- Zie de Inventaris dezer collectie, opgemaakt in 1533/34 na de overdracht aan de Bibliotheek van het Hof van Holland, in het Alg. Rijksarchief, Inventarissen, Derde Afd. no. 10, bl. 118a.
- voetnoot5
- De lijst van deze boeken berust eveneens in het Alg. Rijksarchief, in dezelfde band als de genoemde Inventaris.
- voetnoot6
- Rich. Gopley Christie, Etienne Dolet, le martyr de la Renaissance, etc. (Paris 1886), 402.
- voetnoot7
- M. Bataillon, Erasme et l'Espagne (Paris 1937), 770 ss.
- voetnoot8
- Zie o.a. P. Féret, La faculté de théologie de Paris, etc. I (Paris 1900), 141 s. en Droz, o.c., 39.
- voetnoot9
- Zie bv. E. Droz, Une impression inconnue de Pierre de Vingle in Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance. Travaux et documents XX (Genève 1958), 158 s.
- voetnoot1
- J. Guinchard, L'Introduction de l'imprimerie à Neuchâtel et Pierre de Vingle 1533 (Neuch. 1933), 8.
- voetnoot2
- Beschreven NK. 4127 en zie verder mijn opstel Een druk van Pierre de Vingle te Genève met een Antwerpsch schijnadres (1333) in dit tijdschrift XXV (1938-39), 257-265 en de Franse bewerking ervan in het Bulletin de la Soc. de l'histoire du Protestantisme français XCIX (Paris 1940), 5-8.
- voetnoot3
- NK. 430, 2524 en 2525.
- voetnoot4
- Zie mijn aangehaald opstel, 263 en de genoemde Franse bewerking ervan, 7.
- voetnoot5
- Dufour, Le secret des textes, 75 heeft 24 edities gekend, te weten 15 Lat., 8 Franse en 1 Duitse, naar hij, zonder deze op te geven, vermeldt.
- voetnoot6
- Sepp, a.w., 29. Ik laat de niet teruggevonden ed. van vóór 23 Oct. 1526 hier buiten beschouwing.
- voetnoot7
- Zie o.a. Moore, o.c., 157 (verbeter ald. M.D.XXII. in M.DXXVII.) en 456; Baudrier, Bibliographie lyonnaise XII (Lyon-Paris 1921), 72 en E. Droz in haar geciteerd opstel Pierre de Vingle, etc., 39.
- voetnoot1
- Slechts wanneer het me met zekerheid bekend is, wordt aangegeven dat de edities 't zij alleen P. I of II dan wel beide bevatten. In de meeste gevallen zullen het waarschijnlijk de beide delen zijn.
Voor de gebruikte afkortingen, Baudrier, Clement, Feuerlein, Guinchard, Moore, Reusch (Index), Sepp zie hun bovenaangehaalde werken. NK. staat voor Nijhoff-Kronenberg, Ned. Bibliographie, enz.